In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap en zijn ongewenstverklaring behandeld. Eiser, geboren in Marokko, heeft de Nederlandse nationaliteit verkregen via zijn moeder. Hij is onherroepelijk veroordeeld voor een terroristisch misdrijf, wat heeft geleid tot de intrekking van zijn Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank oordeelt dat de intrekking van het Nederlanderschap niet in strijd is met het lex certa-beginsel, omdat de veroordeling na de inwerkingtreding van de relevante wetgeving heeft plaatsgevonden. Eiser betoogt dat er ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen mono- en bipatride Nederlanders, maar de rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de intrekking gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeert dat de intrekking van het Nederlanderschap niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de intrekking een bij wet voorziene regeling is en niet willekeurig wordt toegepast. Het beroep tegen de intrekking van het Nederlanderschap wordt ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen de ongewenstverklaring niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens termijnoverschrijding.