ECLI:NL:RBDHA:2024:16347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.34802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en subsidiaire bescherming in Italië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, had op 5 mei 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 2 september 2024 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 26 september 2024. De rechtbank concludeert dat eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep, ondanks dat hij met onbekende bestemming is vertrokken.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser nog steeds internationale bescherming geniet in Italië, waar hij eerder een verblijfsvergunning had. De rechtbank verwijst naar informatie van de Italiaanse autoriteiten en eerdere rechtspraak die bevestigt dat de minister in beginsel mag afgaan op informatie van andere lidstaten. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn situatie in Italië in strijd is met de mensenrechten en dat hij niet kan terugkeren. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en het beroep ongegrond is.

De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij de minister mag aannemen dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Italië in een situatie van materiële deprivatie terechtkomt. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om zijn rechten in Italië te effectueren en dat hij onvoldoende inspanningen heeft verricht om zijn situatie te verbeteren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34802

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , [v-nummer] eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] , minister,
(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser van 5 september 2024 tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag. Eiser, van [Nigeriaanse] nationaliteit en geboren op [5 mei 1994] , heeft op 5 mei 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 2 september 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser dient zich onmiddellijk te begeven naar Italië.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank ziet zich, gelet op de brief van de minister van 12 september 2024 en de bijlage bij die brief, in de eerste plaats gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep.
3. De minister heeft gesteld dat uit de bijlage is gebleken dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat het de minister niet is gebleken dat eiser zich inmiddels weer heeft gemeld bij de IND, COA, AVIM of DT&V. Gelet op het voorgaande heeft de minister de rechtbank verzocht te beoordelen of eiser nog procesbelang heeft.
4. Eisers gemachtigde heeft op 18 september 2024 aangegeven nog contact te onderhouden met eiser en dat eiser in Utrecht verblijft. Eiser wil zijn beroep handhaven, maar zal waarschijnlijk niet op zitting komen vanwege de kosten. Eiser zal op het tijdstip van de zitting wel telefonisch bereikbaar zijn. Eiser heeft de opvang verlaten vanwege het inhumane regime en het tekort aan basisvoorzieningen. Eisers gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat zij recent nog telefonisch contact met eiser heeft gehad.
5. De rechtbank is gelet op het voorgaande en de door de gemachtigde van eiser ter zitting gegeven toelichting van oordeel dat eiser nog steeds moet worden geacht procesbelang te hebben bij een inhoudelijk oordeel over zijn beroep. De rechtbank vindt hiervoor steun in een recente uitspraak van de Afdeling. [3]
6. De rechtbank zal overgaan tot een inhoudelijke behandeling van het beroep en beoordeelt het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestreden besluit
8. Eiser is volgens de minister statushouder. Uit informatie verkregen van de Italiaanse autoriteiten van 21 juni 2024 is gebleken dat eiser daar internationale bescherming heeft verkregen en dat aan eiser een verblijfsvergunning was verleend met een geldigheidsduur van 27 juni 2017 tot 27 juni 2022. Dat de geldigheidsduur van de door Italië verleende verblijfsvergunning is verlopen, betekent niet dat zijn asielstatus daarmee is vervallen. Eisers stelling dat zijn vergunning niet meer verlengd zal worden vanwege zijn criminele antecedenten is op geen enkele wijze door hem onderbouwd. Bovendien blijkt uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten van 21 juni 2024 enkel dat eisers vergunning is verlopen en niet dat deze daadwerkelijk is ingetrokken of dat verlenging is geweigerd. Volgens de minister valt niet in te zien waarom de Italiaanse autoriteiten eiser en de minister niet op de hoogte zouden stellen van een intrekking dan wel weigering. Aldus is de minister van mening dat eiser nog steeds bescherming geniet in Italië. De minister gaat ten aanzien van statushouders uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De asielaanvraag is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Italië internationale bescherming heeft. Eiser heeft daarom een zodanige band met Italië dat het redelijk is dat hij daar terugkeert. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en/of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser heeft in Italië dezelfde rechten en plichten als een Italiaans staatsburger. Het is aan eiser om zijn rechten in te roepen teneinde zijn situatie te verbeteren, al dan niet met hulp van organisaties die vluchtelingen bijstaan. Eiser heeft onvoldoende inspanningen verricht om zijn rechten te effectueren, terwijl dat wel had gemoeten. Nu hij dit niet heeft gedaan, kan niet gevolgd worden dat eiser zich niet zou kunnen handhaven in Italië.
Het standpunt van eiser
9. Eiser stelt dat de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij momenteel nog subsidiaire bescherming heeft in Italië. De minister kan zich niet enkel baseren op het bericht van de Italiaanse autoriteiten van 21 juni 2024 waarin wordt aangegeven dat eiser subsidiaire bescherming heeft genoten en een verblijfsvergunning had tot 27 juni 2022. Onvoldoende duidelijk is of eiser thans nog subsidiaire bescherming geniet. Ten onrechte vindt de minister het niet nodig om de Italiaanse autoriteiten te vragen of eiser nog steeds subsidiaire bescherming geniet in Italië. Nu uit Eurodac niet volgt dat eiser nog bescherming geniet in Italië is dat een sterke indicatie dat er geen sprake is van internationale bescherming. Eiser is al meer dan twee jaar bezig met de verlenging van zijn verblijfsvergunning. Uit het AIDA-rapport over Italië van 3 juli 2024 kan dan worden opgemaakt dat er geen lopende verlengingsaanvraag is. Voorts heeft de minister ten onrechte geen waarde gehecht aan het niet kunnen effectueren van eisers rechten, voor zover hij nog als statushouder dient te worden aangemerkt. De minister overweegt enkel dat eiser geen documenten heeft overgelegd hieromtrent. Deze zijn hem echter geweigerd door de Italiaanse autoriteiten. Zijn verklaringen sluiten ook aan bij hetgeen uit het AIDA-rapport blijkt. De minister overweegt voorts ten onrechte dat van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan. Eiser verwijst opnieuw naar het AIDA-rapport en het US Department of State mensenrechtenjaarrapport over Italië van 20 maart 2023 en 23 april 2024. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij in Italië helemaal geen eigen woonruimte heeft gehad. Er is daar sprake van structurele tekortkomingen in wet- en regelgeving. Klagen bij de autoriteiten heeft ook geen zin gehad.
Subsidiaire beschermingsstatus Italië
10.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag de minister in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat. Daarbij is van belang dat het tijdsverloop sinds het verkrijgen van de informatie beperkt is en dat uit de informatie duidelijk blijkt wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. Indien de verkregen informatie onvoldoende actueel is of onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling bevat, dient de minister nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt (ECLI:NL:RVS:2016:2441 en ECLI:NL:RVS:2017:74).
10.1.
De rechtbank stelt vast dat uit informatie van de Italiaanse autoriteiten van 21 juni 2024 blijkt dat aan eiser een verblijfsvergunning asiel is verleend op grond van subsidiaire bescherming, die op 27 juni 2022 is verlopen. Uit deze informatie blijkt eveneens dat eisers casus niet valt onder de competentie van het aangeschreven Dublin-kantoor. De Nederlandse autoriteiten dienen hun verzoek om overdracht te doen bij de polizia di stato. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verkregen informatie voldoende duidelijk en actueel. Dat in Eurodac niet staat vermeld dat eiser nog steeds internationale bescherming in Italië heeft, maakt vorenstaande niet anders. Immers vanwege de treffer in Eurodac heeft de minister een claimverzoek gestuurd naar de Italiaanse autoriteiten, hetgeen geleid heeft tot de door de minister verkregen informatie van de Italiaanse autoriteiten van 21 juni 2024. In dit kader is voorts van belang dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:2484 en ECLI:NL:RVS:2017:1253) volgt dat een internationale beschermingsstatus of een subsidiaire beschermingsstatus alleen eindigt na een individuele beoordeling. Nu niet is gebleken of aannemelijk is gemaakt dat de Italiaanse autoriteiten de aan eiser verleende internationale bescherming hebben ingetrokken of beëindigd, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan uit kan worden gegaan dat eiser in Italië internationale bescherming geniet. In dit geval hoefde de minister dus geen nader onderzoek te verrichten naar de actuele verblijfsstatus van eiser in Italië. Dat eiser niet voor verlenging van zijn verblijfsrecht in aanmerking zou komen vanwege zijn strafrechtelijke veroordeling in Italië volgt de rechtbank evenmin. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd aan de hand van bewijsstukken, hetgeen wel van hem verwacht had mogen worden temeer nu eiser heeft verklaard een advocaat te hebben gehad in Italië. Hetzelfde geldt voor eisers stelling dat zijn verlengingsaanvraag is afgewezen. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de Italiaanse autoriteiten bescherming aan eiser hebben verleend, maakt dat aangenomen kan worden dat eiser een zodanige band heeft met Italië dat het redelijk is om van hem te verwachten dat hij daar naartoe gaat (ECLI:NL:RVS:2018:1794).
10.2.
Voor zover de onvertaalde verklaring van 19 september 2024 van de Direzione Centrale Immigrazione e Polizia delle Frontiere bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken oordeelt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat hieruit blijkt dat eiser nog steeds in Italië internationale bescherming geniet. Hoewel de verklaring niet vertaald is, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de verklaring.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
11. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in beginsel van uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet en dat hij een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten.
11.1.
Bij de beantwoording van de vraag of eiser er in is geslaagd te voldoen aan deze bewijslast, is het arrest Ibrahim van belang (ECLI:EU:C:2019:219). In dit arrest benadrukt het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest - dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM - onverminderd hoog blijft. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. Van een vreemdeling mag daarbij in de eerste plaats worden verwacht dat hij de rechten die voortvloeien uit zijn verblijfstatus in de lidstaat zelf effectueert en dat hij zich bij voorkomende problemen tot de (hogere) autoriteiten dan wel geëigende instanties wendt.
11.2.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat statushouders bij terugkeer naar Italië in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomen. In haar uitspraken van 8 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1771), van 27 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4374), van 22 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:740), van 14 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1085) en van 16 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2068) heeft de Afdeling nogmaals bevestigd dat de situatie voor statushouders in Italië niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank verwijst in dit verband ook nog naar twee uitspraken van de Afdeling van 8 en 10 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2766 en ECLI:NL:2024:2788) waarin de Afdeling opnieuw heeft bevestigd dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank volgt in onderhavige zaak dit oordeel. De informatie waar eiser in beroep naar heeft verwezen dateert van voor deze uitspraken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om in zijn zaak anders te oordelen. Daarom mag de minister er nog steeds vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders.
11.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met zijn persoonlijke relaas ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Italië niet langer uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft als statushouder in Italië dezelfde rechten als staatsburgers op het gebied van werk, gezondheidszorg, sociale huisvesting, onderwijs en sociale voorzieningen. Van eiser mag worden verwacht dat hij in Italië zelf de rechten effectueert die voortvloeien uit zijn status. Zoals de minister gemotiveerd uiteengezet heeft in het bestreden besluit heeft eiser onvoldoende inspanningen verricht om voornoemde rechten die voortvloeien uit zijn status te effectueren en om over zijn (leef)omstandigheden te klagen bij de Italiaanse autoriteiten teneinde zijn situatie te verbeteren. Het betoog van eiser in beroep dat hij in Italië geen eigen woonruimte had, geen toegang had tot basale voorzieningen en ook geen werk kon krijgen, kan eiser niet baten. Eiser heeft namelijk volgens zijn eigen verklaringen wel degelijk woonruimte en werk gehad. Daarnaast heeft te gelden dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich (al dan niet met hulp van derden) bij voorkomende problemen wendt tot de (hogere) autoriteiten dan wel geëigende instanties, teneinde de hem toekomende rechten als statushouder af te dwingen. Niet is gebleken dat eiser dit (in voldoende mate) heeft gedaan terwijl eiser daarnaast geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk is om te klagen bij de autoriteiten. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Italië geen toegang zal krijgen tot huisvesting, werk en andere basale voorzieningen.
11.4.
Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser in Italië internationale bescherming geniet. Namens eiser zijn geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan tot een ander oordeel moet worden gekomen.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als minister.
2.Zaak NL24.34803.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.