ECLI:NL:RBDHA:2024:16662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.15041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsaanvraag op basis van gefingeerd dienstverband en onrechtmatig verkregen bewijs

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 9 november 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiseres werd bij het bestreden besluit van 8 maart 2024 niet gehonoreerd. De rechtbank constateert dat partijen het eens zijn dat het rapport van de arbeidsinspectie onrechtmatig verkregen bewijs is, maar volgt de minister in zijn motivering dat er individuele indicatoren waren die nader onderzoek naar het vermoeden van een gefingeerd dienstverband rechtvaardigden. Eiseres, geboren in Kazachstan, heeft geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de minister heeft geconcludeerd dat zij niet vrijgesteld kan worden van dit vereiste.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet op alle punten het besluit goed en zorgvuldig heeft gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister in het verweerschrift en op de zitting alsnog gemotiveerd is ingegaan op de gronden van eiseres. De rechtbank concludeert dat de minister het rapport van de arbeidsinspectie ten grondslag mocht leggen aan het afwijzende besluit, omdat er voldoende individuele indicatoren waren die het onderzoek rechtvaardigden. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij op grond van artikel 8 van het EVRM of de hardheidsclausule vrijgesteld kon worden van het mvv-vereiste. De rechtbank wijst de minister aan om de proceskosten van eiseres te vergoeden, vastgesteld op € 1.750,-, en het griffierecht van € 187,- terug te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15041

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,V-nummer: [nummer],

[naam 2], referent,

(gemachtigde: mr. A. Orhan)
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor verblijf als familie- of gezinslid bij referent.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 9 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Dat betekent dat op eiseres een vertrekplicht rust om de lidstaten van de Europese Unie [2] te verlaten.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (zaaknummer NL24.15044), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd in beroep: de beroepsgronden.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet op alle punten het besluit goed en zorgvuldig heeft gemotiveerd. Dit betekent in dit geval niet dat de minister een nieuwe beslissing hoeft te nemen. De juridische gevolgen (rechtsgevolgen) blijven namelijk in stand. Hierna legt de rechtbank dit uit.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Inleiding
5. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en zij heeft de Kazachse nationaliteit. Eiseres beoogt verblijf bij haar echtgenote [naam 2] (referent). Referent heeft de Turkse en de Nederlandse nationaliteit.
6. Om in aanmerking te komen voor deze verblijfsvergunning is normaal gesproken een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nodig. Vaststaat dat eiseres niet in het bezit is van een mvv. Op basis van Besluit 1/80 kan aan familie van Turkse werknemers vrijstelling van het mvv-vereiste worden verleend. [3] In dat geval moet worden aangetoond dat referent reële en daadwerkelijke arbeid verricht. [4] De minister heeft in dit geval een rapport van de arbeidsinspectie als bewijs gebruikt om dit te beoordelen. De minister heeft op basis van dat rapport geconcludeerd dat sprake is van een gefingeerd dienstverband en dat eiseres daarom niet vrijgesteld wordt van het mvv-vereiste. Daarnaast is het ook mogelijk om vrijgesteld te worden van het mvv-vereiste als de uitzetting van eiseres in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [5] Tot slot bestaat de mogelijkheid om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste in uitzonderlijke gevallen. [6] In die beoordeling kan volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ook van belang zijn of een vreemdeling voldoet aan alle materiële vereisten voor een verblijfsvergunning. De minister heeft in het bestreden besluit overwogen dat deze situaties niet op eiseres van toepassing zijn en dat het mvv-vereiste aan haar mag worden tegengeworpen.
Mocht de minister het rapport van de arbeidsinspectie gebruiken als bewijs?
7. Eiseres voert aan dat het rapport van de arbeidsinspectie onrechtmatig verkregen bewijs is. Zij verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 1 augustus 2023. [7] Dit is ook in de aanvullende gronden van 31 oktober 2023 in bezwaar aangevoerd, maar daar is de minister niet op in gegaan in het bestreden besluit.
8. Op de zitting heeft de minister bevestigd dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op de aanvullende bezwaargronden van 31 oktober 2023 over het onrechtmatig verkregen bewijs en dat dit een motiveringsgebrek betreft.
9. Dat betekent dat het bestreden besluit op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd is en dat artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geschonden. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat de minister in het verweerschrift en op de zitting alsnog gemotiveerd is ingegaan op deze gronden door het standpunt in te nemen dat het rapport van de arbeidsinspectie onrechtmatig verkregen bewijs is.
10. De rechtbank stelt daarmee vast dat partijen het eens zijn dat het rapport van de arbeidsinspectie onrechtmatig verkregen bewijs is. Dat betekent niet meteen dat het rapport van de arbeidsinspectie niet gebruikt mag worden. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt namelijk dat het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs in een bestuursrechtelijk geding alleen dan niet is toegestaan als het bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. [8] Daarbij kan het bestaan van individuele indicatoren het uitgevoerde onderzoek rechtvaardigen. [9]
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in deze zaak het rapport van de arbeidsinspectie ten grondslag mogen leggen aan het afwijzende besluit. De rechtbank volgt de motivering van de minister dat er individuele indicatoren aanwezig waren die nader onderzoek naar het vermoeden van een gefingeerd dienstverband rechtvaardigden. Die individuele indicatoren bestonden uit de volgende omstandigheden. In de eerste plaats is referent kort voor de ingediende verblijfsaanvraag in dienst getreden. Daarnaast is het dienstverband aangegaan voor een opvallende termijn, namelijk één jaar en zeven maanden. Verder bleek uit de bankafschriften van referent dat het salaris bijna geheel in contanten werd opgenomen. Daar komt bij dat uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat referent gemiddeld 40 uur werkt, terwijl uit een ander overgelegd stuk met een overzicht van de arbeidsplaats en de werktijden blijkt dat hij 36 uur werkt. Eiseres en referent hebben in beroep geen uitleg of nadere onderbouwing gegeven voor de opvallende diensttermijn, de opname van contanten en het verschil in werkuren. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het onderzoek door de arbeidsinspectie - waarbij ook een minimale inbreuk is gemaakt op het privéleven van eiseres en referent - gebruikt mocht worden als bewijs.
12. Op de zitting heeft de minister voor het eerst naar voren gebracht dat ook de aanvraag- en verblijfsgeschiedenis van eiseres een rol heeft gespeeld bij de vermoedens over het gefingeerde dienstverband. De rechtbank laat in het midden of dit individuele indicatoren zijn om het uitgevoerde onderzoek te rechtvaardigen, omdat de hiervoor onder 9.1. genoemde indicatoren naar het oordeel van de rechtbank voldoende rechtvaardiging zijn voor het doen van nader onderzoek.

De inhoud van het arbeidsinspectierapport

13. Eiseres betoogt dat de inhoud van het rapport niet gebruikt mag worden voor de afwijzing van de aanvraag. Op de hoorzitting is bijvoorbeeld niet gevraagd naar een verklaring waarom referent niet aanwezig was bij de controle van de arbeidsinspectie van 25 oktober 2022. Daarnaast is ook niet gevraagd naar de verklaring van de werknemer die referent niet zou kennen. Verder bevat het rapport volgens eiseres ook fouten.
13. De rechtbank volgt eiseres in zoverre dat tijdens de hoorzitting niet is gevraagd naar de controle van 25 oktober 2022, terwijl die datum niet in het primaire besluit stond en eiseres en referent daarom tot dan toe alleen een verklaring voor 21 oktober 2022 hadden gegeven. De minister heeft nagelaten tijdens de hoorzitting te vragen naar een verklaring voor de afwezigheid van referent op zijn werklocatie op 25 oktober 2022. De rechtbank oordeelt dan ook dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, waardoor de minister artikel 3:2 van de Awb heeft geschonden.
15. Dit leidt niet tot een vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet is benadeeld door dit zorgvuldigheidsgebrek, omdat eiseres in beroep alsnog de gelegenheid heeft gehad om een verklaring te geven voor referent zijn afwezigheid op 25 oktober 2022. Eiseres heeft vervolgens geen gebruik gemaakt van die gelegenheid. Nu de rechtbank in deze uitspraak tot de conclusie komt dat de minister de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het zorgvuldigheidsgebrek te passeren.
16. Eiseres wordt verder niet gevolgd in haar betoog dat tijdens de hoorzitting niet is gevraagd naar de verklaring van de werknemer die referent niet zou kennen. Zoals ook de minister heeft aangegeven, blijkt uit het verslag van de hoorzitting dat hier wel aandacht aan is besteed. Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat de minister na de hoorzitting nader onderzoek had moeten doen, volgt de rechtbank dit niet. Eiseres heeft namelijk niet toegelicht welke verklaringen tijdens de hoorzitting hiertoe aanleiding hadden moeten geven en ook niet waarom het uitgevoerde onderzoek niet voldoende inzicht heeft gegeven in de situatie van referent. Ook de enkele algemene stelling op de zitting dat het rapport fouten bevat is onvoldoende om anders te oordelen.
16. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat referent geen daadwerkelijke en reële arbeid verricht en daarom geen werknemer is in de zin van het Turks associatierecht. De minister heeft dan ook in zoverre niet ten onrechte het mvv-vereiste tegengeworpen.
Moest eiseres vrijgesteld worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM?
18. Eiseres stelt verder dat in het kader van artikel 8 van het EVRM een ongemotiveerde belangenafweging is gemaakt. De minister heeft namelijk onvoldoende rekening gehouden met de medische aspecten in deze zaak. Volgens eiseres had een andere weging aan de medische stukken moeten worden gegeven. Eiseres benadrukt dat referent afhankelijk is van haar. Zij verleent namelijk zorgtaken voor referent thuis en helpt hem ook op zijn werk. Eiseres is altijd bij referent. Uit de motivering blijkt niet waarom het belang van de staat zou moeten prevaleren.
19. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft toegelicht op welke manier de motivering van de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van referent in het kader van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft navolgbaar gemotiveerd dat uit de overgelegde medische stukken van referent niet blijkt dat referent vanwege zijn medische situatie niet in staat is om te reizen of dat hij in Kazachstan geen behandeling zou kunnen krijgen. Ook is door de minister toegelicht dat niet is gebleken dat referent van eiseres afhankelijk is. De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft toegelicht waarom dit volgens haar wel uit de stukken blijkt. Eiseres heeft in beroep ook geen nadere onderbouwing gegeven van de gestelde afhankelijkheid. Eiseres wordt niet gevolgd in haar betoog op de zitting dat de minister specifiek had moeten vragen naar stukken die de gestelde afhankelijkheid onderbouwen en dat daarom niet aan haar kan worden tegenworpen dat zij hiervan geen stukken heeft overgelegd. Het is immers aan eiseres om haar aanvraag te onderbouwen. Daarbij komt dat eiseres ook in beroep geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van de afhankelijkheid. De enkele stelling van eiseres dat referent wel afhankelijk is van haar en dat zij hem overal bij helpt, maakt niet dat de minister daarvan uit had moeten gaan.
19. De stelling van eiseres dat niet blijkt waarom het belang van de staat zwaarder zou moeten wegen, volgt de rechtbank ook niet. In de motivering van de minister is duidelijk naar voren gebracht dat eiseres nooit eerder een vergunning in Nederland heeft gehad, dat zij familieleven met referent is gaan uitoefenen zonder dat zij hier mocht verblijven en ook is gewezen op de banden van eiseres met Kazachstan. Daarnaast is aan eiseres tegengeworpen dat er geen objectieve belemmering bestaat om het familieleven ergens anders uit te oefenen. Hoewel in eiseres haar voordeel wordt meegewogen dat referent de Nederlandse nationaliteit heeft, komt de minister naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie dat hier het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt. De minister heeft daarmee tot de conclusie kunnen komen dat eiseres haar uitzetting niet strijdig is met artikel 8 van het EVRM en dat zij op grond daarvan ook niet vrijgesteld wordt van het mvv-vereiste.
Moest eiseres vrijgesteld worden van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule?
21. Volgens eiseres heeft de minister nagelaten om te beoordelen of zij op grond van de hardheidsclausule vrijgesteld kon worden van het mvv-vereiste. Eiseres wijst op een uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019. [10] Volgens eiseres volgt uit artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) dat vrijstelling van het mvv-vereiste bij bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden mogelijk is door toepassing van de hardheidsclausule. Eiseres wijst erop dat de minister in gezinsherenigingszaken aan leden van het kerngezin ontheffing van het mvv-vereiste verleent op grond van de hardheidsclausule, als aan alle overige verblijfsvoorwaarden wordt voldaan en sprake is van (onder andere) een zieke referent. Ook in dit kader wijst eiseres op de medische situatie van referent en zijn afhankelijkheid van haar. Het is volgens eiseres onnodig en onwenselijk dat zij in Kazachstan haar mvv zou moeten afwachten. Daar komt bij dat referent een onderneming heeft, waardoor zij in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Dit had volgens eiseres moeten worden beoordeeld in het kader van de hardheidsclausule.
22. De minister heeft het mvv-vereiste aan eiseres mogen tegenwerpen, omdat referent niet aan alle andere toelatingsvereisten voldoet. De rechtbank volgt de minister namelijk in zijn conclusie dat sprake is van een gefingeerd dienstverband en dat daarmee niet is gebleken van reële en daadwerkelijke arbeid. Het is in overeenstemming met jurisprudentie van de Afdeling [11] dat in een dergelijk geval niet wordt beoordeeld of vrijstelling van het mvv-vereiste moet worden verleend. Die mogelijkheid tot vrijstelling moet namelijk pas worden beoordeeld ingeval van bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden én als aan alle andere materiële vereisten wordt voldaan. Nu dat laatste niet het geval is, kan eiseres haar beroepsgrond al niet slagen. Daar komt nog bij dat de minister er terecht op heeft gewezen dat de gestelde afhankelijkheid van referent aan eiseres - zoals al geoordeeld in rechtsoverweging 19. - niet is onderbouwd, waardoor de gestelde bijzondere omstandigheden ook niet aannemelijk zijn gemaakt.

Conclusie en gevolgen

23. Zoals onder rechtsoverweging 9. is geoordeeld, is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit vanwege een motiveringsgebrek en strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat de minister in beroep het motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 15. geoordeeld dat het zorgvuldigheidsgebrek zal worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 Awb. Dat betekent dat de minister niet opnieuw hoeft te beslissen en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt inhoudelijk dus geen gelijk.
24. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1). De minister moet ook het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt middels geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid van deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Met uitzondering van Ierland, maar inclusief Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein.
3.Artikel 3.71, eerste lid en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Artikel 3.71, eerste lid en onder l, van het Vb.
6.Artikel 3.71, derde lid, van het Vb.
7.NL23.4998 en NL23.500.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3231) en van 19 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2357).
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2357), 21 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3567) en 14 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4673).
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1001) en 16 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2366).