In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 9 november 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiseres werd bij het bestreden besluit van 8 maart 2024 niet gehonoreerd. De rechtbank constateert dat partijen het eens zijn dat het rapport van de arbeidsinspectie onrechtmatig verkregen bewijs is, maar volgt de minister in zijn motivering dat er individuele indicatoren waren die nader onderzoek naar het vermoeden van een gefingeerd dienstverband rechtvaardigden. Eiseres, geboren in Kazachstan, heeft geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de minister heeft geconcludeerd dat zij niet vrijgesteld kan worden van dit vereiste.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet op alle punten het besluit goed en zorgvuldig heeft gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister in het verweerschrift en op de zitting alsnog gemotiveerd is ingegaan op de gronden van eiseres. De rechtbank concludeert dat de minister het rapport van de arbeidsinspectie ten grondslag mocht leggen aan het afwijzende besluit, omdat er voldoende individuele indicatoren waren die het onderzoek rechtvaardigden. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij op grond van artikel 8 van het EVRM of de hardheidsclausule vrijgesteld kon worden van het mvv-vereiste. De rechtbank wijst de minister aan om de proceskosten van eiseres te vergoeden, vastgesteld op € 1.750,-, en het griffierecht van € 187,- terug te betalen.