ECLI:NL:RBDHA:2024:18608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
NL24.34410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen mededeling van de minister aan Kroatische autoriteiten over opschorting feitelijke overdracht van asielzoekers

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van vijf eisers van Syrische nationaliteit tegen een mededeling van de minister van Asiel en Migratie aan de Kroatische autoriteiten. De minister had op 20 augustus 2024 laten weten dat de overdracht van de eisers niet binnen de gestelde termijn kon plaatsvinden, vanwege opschortende werking volgens artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de eisers als de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het bericht van de minister niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel definieert een besluit als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan die gericht is op rechtsgevolg. De rechtbank stelt vast dat het bericht enkel een mededeling betreft en niet gericht is op het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding. De rechtbank wijst erop dat de feitelijke overdracht van de eisers is geschorst op basis van een voorlopige voorziening, en dat het rechtsgevolg voortvloeit uit deze toewijzing en niet uit de mededeling van de minister. De rechtbank benadrukt dat de minister geen besluit heeft genomen dat gericht is op rechtsgevolg, en verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34410

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

geboren op [geboortedatum 1],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 1],

[naam 2], eiseres,

geboren op [geboortedatum 2],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 2],

[naam 3], eiser,

geboren op [geboortedatum 3],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 3],

[naam 4], eiser,

geboren op [geboortedatum 4],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 4],

[naam 5], eiser,

geboren op [geboortedatum 5],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 5],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de mededeling van de minister aan Kroatië omtrent het opschorten van de feitelijke overdracht. De minister heeft op 20 augustus 2024 aan de Kroatische autoriteiten laten weten dat de overdracht van eisers niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden, vanwege opschortende werking overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bericht aan de Kroatische autoriteiten dat sprake is van opschortende werking. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk behandelt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan het beroep vooraf ging
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In de situatie van eisers heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 27 februari 2024 aanvaard.
4.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het overdrachtsbesluit van 12 april 2024 staat in rechte vast. [3] Op 17 augustus 2024 hebben eisers een herhaalde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van dezelfde datum heeft de minister bepaald dat de overdracht van eisers naar Kroatië niet achterwege wordt gelaten, omdat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een belemmering vormen voor hun feitelijke overdracht aan de Kroatische autoriteiten (artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vb [4] ).Op 18 augustus 2024 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de feitelijke overdracht en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op diezelfde datum (18 augustus 2024) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats de feitelijke overdracht geschorst tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. [5] Op 20 augustus 2024 heeft de minister de Kroatische autoriteiten bericht, dat de overdracht van eisers niet plaats kan vinden voor 27 augustus 2024. Op 21 augustus 2024 zijn eisers bekend geworden met dit bericht door plaatsing daarvan in het dossier van eisers inzake de bewaring.
Is het beroep ontvankelijk?
5. Eisers betogen dat het beroep ontvankelijk is. Eisers stellen dat de minister de overdrachtstermijn heeft willen opschorten door een bericht aan de Kroatische autoriteiten te sturen op 20 augustus 2024. Dit bericht is kenbaar gemaakt aan eisers en hun gemachtigde door plaatsing in het bewaringsdossier op 21 augustus 2024. Eisers stellen dat er sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb [6] en verwijzen hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [7] Dit bericht van de minister aan de Kroatische autoriteiten moet volgens eisers gelijk worden gesteld met een verlengingsbesluit zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid van de Dublinverordening. Eisers betogen dat het bericht aan de Kroatische autoriteiten evident is gericht op rechtsgevolg en verwijzen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 24 juli 2024. [8] Voorts stellen eisers dat het beroep tijdig is ingesteld.
6. De minister stelt dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk is. Hiertoe voert de minister aan dat uit de uitspraak van de Afdeling waar eisers naar verwijzen niet zonder meer volgt, dat een brief aan de autoriteiten van een lidstaat dat een overdracht niet kan plaatsvinden, op rechtsgevolg is gericht. De minister stelt dat er slechts sprake is van communicatie naar een andere lidstaat, dat er op enig moment sprake is van een rechtsmiddel met opschortende werking. Het betreft een zuiver interne aangelegenheid tussen EU-lidstaten. De minister stelt dat het vermeende rechtsgevolg al eerder is ontstaan en feitelijk buiten haar om. Het rechtsgevolg is ontstaan op het moment dat eisers om rechtsbescherming verzochten door middel van het tijdig vragen van een voorlopige voorziening en de toewijzing daarvan door deze rechtbank en deze zittingsplaats. [9] De minister verwijst hierbij ook naar een uitspraak van de Afdeling van 27 december 2016. [10] Het rechtsgevolg is aldus ingetreden door een externe omstandigheid en maakt dat er een relevant onderscheid is tussen de onderhavige zaak en de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022. In die uitspraak lag een met onbekende bestemming-melding ten grondslag aan het besluit. De bezwaren die eisers hebben tegen de opschorting/stuiting van de uiterste overdrachtstermijn kunnen nog naar voren worden gebracht in de openstaande opvolgende asielprocedure. De minister stelt verder dat er ook geen sprake is van een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid van de Vreemdelingenwet. Er staat voor eisers een andere adequate bestuurlijke procedure en rechtelijke ingang open.
7. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Het beroep is namelijk niet gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Artikel 1:3 van de Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Zoals volgt uit de rechtspraak van de Afdeling van 15 april 2020 [11] , wordt met een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3 van de Awb een handeling gericht op rechtsgevolg bedoeld. Rechtsgevolg is het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding, zoals rechten, aanspraken, verplichtingen, een bevoegdheid of een status.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bericht van 20 augustus 2024 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, omdat het bericht niet is gericht op rechtsgevolg. Het bericht bevat enkel de mededeling aan de Kroatische autoriteiten dat de feitelijke overdracht niet plaats kan vinden voor 27 augustus 2024, vanwege opschortende werking overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Daargelaten de vraag of de door de minister genoemde oorzaak (opschortende werking als bedoeld in de zin van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening) juist is, vloeit het rechtsgevolg (schorsing feitelijke overdracht) voort uit de toewijzing van de voorlopige voorziening en niet uit de mededeling van de minister daarover.
7.2.
De rechtbank overweegt daarbij dat het overdrachtsbesluit, en daarmee de overdrachtstermijn, in rechte vast staat. De voorzieningenrechter heeft op 8 mei 2024, bij het beroep in eerste aanleg, de voorlopige voorziening afgewezen en daarmee de werking van het overdrachtsbesluit niet opgeschort. De voorzieningenrechter heeft op 18 augustus 2024 de voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen de feitelijke overdracht toegewezen en de feitelijke overdracht geschorst tot vier weken na de beslissing op bezwaar. De rechtbank overweegt dat het schorsen van de feitelijke overdracht niet gelijk kan worden gesteld met het opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit, als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c van de Dublinverordening. [12] Uit de derde en vierde zin van dat artikellid volgt dat de rechter moet beslissen over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit. Dat is in de situatie van eisers niet gebeurd. De voorzieningenrechter heeft op 18 augustus 2024 enkel de feitelijke overdracht geschorst. Aldus is het bericht van de minister aan de Kroatische autoriteiten niet op rechtsgevolg gericht en daarom niet aan te merken als een besluit.

Conclusie en gevolgen

8. Het bericht van 20 augustus 2024 kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden komt de rechtbank dus niet toe.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Gelet op de uitspraken van 8 mei 2024 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, ECLI:NL:RBDHA:2024:7253 en ECLI:NL:RBDHA:2024:7255 en de uitspraak in hoger beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juni 2024.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
9.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13189.
12.De rechtbank wijst met name op overweging 6.7 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4199.