4.1.Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN en de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding). Verweerder wijst op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie waaruit blijkt dat eiser bij vonnis van 20 april 2021 door de politierechter van de rechtbank Limburg voor het handelen in strijd met artikel 141, eerste lid en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot 120 uren taakstraf waarvan 40 uren voorwaardelijke met een proeftijd van twee jaren. Ten tijde van het bestreden besluit is eiser in hoger beroep veroordeeld tot een maatregel van schadevergoeding en een gedeeltelijke toewijzing van de civiele vordering. Verweerder heeft in wat eiser naar voren heeft gebracht in bezwaar geen bijzondere omstandigheden gezien die tot toewijzing van het verzoek zouden moeten leiden.
Heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 6 van het EVRM?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat artikel 6 van het EVRM is geschonden, omdat hij tijdens de bezwaarprocedure nog niet onherroepelijk was veroordeeld.
6. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. De bezwaarprocedure is immers niet te beschouwen als een procedure waar het in artikel 6 van het EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces op ziet. De bezwaarprocedure is namelijk een vorm van verlengde besluitvorming door het bestuursorgaan en geen proces ten overstaan van een onafhankelijke rechter. Van schending van artikel 6 van het EVRM kan dan ook al hierom geen sprake zijn. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdelingvan 9 december 2020. Voor zover eiser betoogt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie, slaagt ook dit betoog niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er door een openstaande strafzaak over een misdrijf ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan en de toerekenbaarheid.
8. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag verweerder in de naturalisatieprocedure het bestaan van een strafrechtelijk vonnis als gegeven beschouwen. Het is niet aan verweerder om te beoordelen of aan de bestuursrechter om te toetsen op welke wijze de strafrechter tot het opleggen van een straf is gekomen. Als een vreemdeling het niet eens is met een strafvonnis, dan ligt het op zijn weg om daar binnen het strafrechtelijk kader of door middel van een klachtprocedure rechtstreeks tegen op te komen.De rechtbank is van oordeel dat in de naturalisatieprocedure geen ruimte is om de omstandigheden die hebben geleid tot het plegen van het misdrijf opnieuw te beoordelen.
Slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel?
9. Eiser verwijst naar een soortgelijke uitspraak waarin verweerder wel is overgegaan tot naturalisatie.
10. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat geen sprake is van vergelijkbare geval. Anders dan in de zaak van eiser, ging het in die zaak om een transactievoorstel zonder strafproces. Ook ging het om een lichter strafbaar feit (diefstal) en bevond de vrouw in die zaak zich in een zeer kwetsbare positie. Van dergelijke omstandigheden is in het geval van eiser geen sprake.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden?
11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet verweerder bij de toepassing van het beleid uit de Handleiding rekening houden met het feit dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts dan tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen als verweerder van dat beleid afwijkt. Het gaat daarbij om bijzondere omstandigheden die afbreuk doen aan het ernstige vermoeden dat de betrokkene een gevaar voor de openbare orde vormt.
12. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de persoonlijke omstandigheden van eiser. Er kan niet worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een strafbaar feit. Eiser heeft zich jarenlang voorbeeldig gedragen, levert een bijdrage aan de economische samenleving en heeft nog nooit een vlieg kwaad gedaan. Als gevolg van de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek wordt hij onevenredig zwaar getroffen. Verweerder had dan ook aanleiding moeten zien om op grond van persoonlijke omstandigheden af te wijken van zijn beleid in de Handleiding.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding heeft hoeven zien om af te wijken van het beleid in de Handleiding. Verweerder heeft in dit kader terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024 waarin is geoordeeld dat het hebben van een eigen onderneming en een nagenoeg schoon strafblad niet zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die afbreuk doen aan het ernstige vermoeden dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.Het betoog van eiser slaagt daarom niet.