ECLI:NL:RBDHA:2024:236
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in detentiecentrum Rotterdam
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel is opgelegd op 8 juli 2023 en is eerder getoetst in eerdere uitspraken. De staatssecretaris heeft op 19 december 2023 laten weten dat het langer dan 75 dagen geleden is dat eiser beroep heeft ingesteld, en verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren. De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek op 3 januari 2024 gesloten.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzetting van eiser, ondanks dat hij al bijna een halfjaar in detentie zit. De staatssecretaris heeft regelmatig contact gehad met de Marokkaanse autoriteiten en verwacht dat er binnenkort laissez-passer documenten zullen worden afgegeven. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting is, aangezien de nationaliteit van eiser is bevestigd en hij niet actief meewerkt aan zijn terugkeer.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het detentiecentrum Rotterdam voldoet aan de eisen van de Terugkeerrichtlijn, ondanks de zorgen van eiser over de vermenging van vreemdelingen in bewaring met strafrechtelijk gedetineerden. De rechtbank bevestigt eerdere uitspraken dat het DTC een speciale inrichting is voor vreemdelingenbewaring. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding hoeft te betalen.