ECLI:NL:RBDHA:2025:12561
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Oezbeekse migrant met betrekking tot overdracht aan Bulgarije onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oezbeekse migrant die een verblijfsvergunning voor asiel in Nederland had aangevraagd. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die de aanvraag niet in behandeling had genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser voerde aan dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, vooral vanwege de positie van lhbti'ers in Bulgarije en zijn eerdere ervaringen als migrant in dat land. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Bulgarije niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat lhbti'ers in Bulgarije in een nadeligere positie verkeren dan andere asielzoekers en dat de zorgen van eiser over zijn behandeling in Bulgarije niet voldoende waren om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand.