Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening). Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije op 20 mei 2025 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft dit verzoek op 22 mei 2025 aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Dat betekent dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser gaat de minister te makkelijk voorbij aan het feit dat hij is mishandeld en onrechtmatig in bewaring heeft verbleven. De minister volstaat in dit verband ten onrechte met standaardoverwegingen en gaat niet in op de persoonlijke ervaringen en verklaringen van eiser. De minister heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan bij de Bulgaarse autoriteiten, terwijl er sprake is van ernstige en systematische tekortkomingen in onder meer de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser verwijst hiervoor ook naar het AIDA-rapport van 27 maart 2025 (update 2024), waarin eisers ervaringen ook worden benoemd. Daarnaast heeft hij verschillende foto’s overgelegd. Er is in de opvangvoorzieningen geen hygiëne, geen toegang tot (warm) water, geen fatsoenlijk eten, geen fatsoenlijke slaapplek, het leefgeld is te weinig en er is geen medische/psychische zorg. Er is ook sprake van (levens)gevaar en (be)dreiging voor asielzoekers op de opvanglocaties. Verder volgt uit het AIDA-rapport dat asielzoekers geen toegang hebben tot de asielprocedure en dat er pushbacks plaatsvinden op Bulgaars grondgebied. Dit laatste brengt met zich mee dat er ook sprake is van (in)direct refoulement. Verder is uit het niets gebleken of er in Bulgarije een persoonlijk onderhoud met eiser is gevoerd in zijn taal, er een schriftelijke samenvatting is opgesteld van zijn verklaringen en of Bulgarije heeft (kunnen) verifiëren wat er gezegd is door eiser bij zijn aanmeldgehoor om zo een besluit over het terugnameverzoek te kunnen nemen. Volgens eiser zijn zijn ervaringen ook ten onrechte niet gedeeld bij het claimverzoek aan Bulgarije. Artikelen 4, 5 en 25 van de Dublinverordening zijn dan ook geschonden. Gelet op het voorgaande kan niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije, omdat sprake is van systematische en structurele tekortkomingen in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen, aldus eiser. Vanwege de aard, omvang en duur van de fundamentele systeemfouten, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten niet aan eiser worden tegengeworpen. De minister kan eiser bovendien niet tegenwerpen dat hij een klacht kan indienen bij de Bulgaarse autoriteiten, omdat hij in angst leefde en hij gelet op de onmenselijke behandeling niets anders wilde dan weggaan uit Bulgarije. Bovendien ontbreekt er juridische bijstand en zijn er geen NGO’s en/of tolken beschikbaar. Er is dan ook geen toegang tot een daadwerkelijk rechtsmiddel. Eiser is bang dat hij bij terugkeer in Bulgarije weer in bewaring zal worden gesteld. Hij is ook bang dat hij bij terugkeer in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen dan wel dat de terugkeer negatieve gevolgen zal hebben voor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid, nu hij kampt met mentale en psychische problemen en in Bulgarije de specialistische zorg onbereikbaar/ontoereikend is. De minister had eisers asielaanvraag gelet op al het voorgaande aan zich moeten trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Het oordeel van de rechtbank
Herhaald en ingelast beschouwen zienswijze
6. Uit het in algemene zin verwijzen naar wat eiser in de voorfase en de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. De vraag of ten aanzien van een lidstaat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dient beantwoord te worden in het kader van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening dient de lidstaat waar de derdelander zich bevindt het verzoek om internationale bescherming zelf te behandelen indien ernstig gevreesd moet worden dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen van een lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, in dit geval Bulgarije, systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM. Bij deze beoordeling is met name het arrest Jawo van belang.Als blijkt dat er sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel bereiken om onder het bereik van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM te vallen, zo volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:199). Blijkens het arrest Jawo wordt deze drempel pas bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor deze persoon niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn levensomstandigheden mensonwaardig worden. 8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voor Bulgarije bij Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, zoals de minister terecht heeft gemotiveerd in het bestreden besluit. De rechtbank volgt hierin de uitspraken van de Afdeling van onder andere 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647), 8 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5146), 3 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:376) en 26 mei 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2387). In deze rechtspraak zijn de zorgen over de pushbackpraktijken, de toegang tot en de situatie in de opvangcentra, de omstandigheden in detentiecentra en de toegang tot rechtsbijstand betrokken. Eiser heeft niet met recente informatie onderbouwd dat de beoordeling zoals in voornoemde uitspraken niet meer juist is. Het AIDA-rapport van 27 maart 2025 (update 2024) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De Afdeling heeft in de eerdere uitspraak van 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647) met betrekking tot de AIDA-rapporten over 2022 en 2023, voor zover die voor Dublinclaimanten van belang zijn, geoordeeld dat die niet maken dat de minister ten aanzien van Bulgarije niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank is van oordeel dat het AIDA-rapport van maart 2025 (update 2024) geen wezenlijk andere informatie bevat dan de AIDA-rapporten over 2022 en 2023. In dat kader is relevant dat hoofdstuk 2.7, “The situation of Dublin returnees”, in beide rapporten nagenoeg gelijkluidend is voor wat betreft de situatie van Dublinclaimanten. Er heeft een update plaatsgevonden voor wat betreft cijfers en jurisprudentie in andere landen, maar de beschreven situatie is nagenoeg onveranderd. Dat eiser niet kan worden tegengeworpen dat er informatie over de situatie van Dublinclaimanten ontbreekt, kan de rechtbank niet volgen en is een evident onjuiste stelling van de gemachtigde van eiser. De rapporten bevatten daarover immers wel degelijk informatie. De rechtbank merkt daarbij verder nog op dat – anders dan eiser stelt – uit het AIDA-rapport van maart 2025 niet volgt dat er steeds meer pushbacks plaatsvinden in Bulgarije. Uit bladzijde 29 van het AIDA-rapport, waarnaar eiser specifiek verwijst, blijkt juist het tegendeel, namelijk dat er sprake is van een afname van pushbacks. De gemachtigde van eiser heeft dit ter zitting ook bevestigd. Verder is van belang dat de Afdeling in haar uitspraak van 19 juni 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2745) de motivering van de rechtbankuitspraak heeft overgenomen en heeft geoordeeld dat de verwijzing naar het AIDA rapport van maart 2025, update 2024 onvoldoende is om aan te nemen dat de grens van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo thans wel wordt bereikt. Niet is gebleken dat er sprake is van relevante verslechtering van toegang tot de procedure en de opvang. Dat eisers ervaringen overeenstemmen met hetgeen in het rapport staat beschreven, nog daargelaten dat eiser zich tijdens die ervaringen niet als Dublinclaimant in Bulgarije bevond en waarop hierna nog wordt ingegaan, maakt dat niet anders. Dat geldt ook ten aanzien van eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 29 augustus 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:16429), te meer nu in die uitspraak is geconcludeerd dat ten aanzien van bepaalde specifieke aspecten uit het meest recente AIDA-rapport (zoals bladzijde 86 over de gezondheidszorg) de minister onvoldoende was ingegaan op de stellingen van eiseres. Dat is in deze zaak niet aan de orde en evenmin heeft eiser, anders dan in de zaak waarnaar hij verwijst, een driejarig (of minderjarig) kind met wie hij zou moeten terugkeren. 9. In hetgeen eiser heeft aangevoerd over wat hij in Bulgarije heeft meegemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Daarvoor is van belang dat het Hof in een arrest van 29 februari 2024 (ECLI:EU:C:2024:195) heeft overwogen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is en dat bij de beoordeling of sprake is van systeemfouten die vallen onder artikel 4 van het Handvest en daarmee de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het arrest Jawo bereiken, de situatie waarin de betrokken verzoeker zich bij of na de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat zou kunnen bevinden bepalend is en niet die waarin hij zich bevond toen hij het grondgebied van die lidstaat aanvankelijk betrad. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet eerder als Dublinclaimant aan Bulgarije is overgedragen en dat hij dus niet uit eigen ervaring heeft kunnen verklaren over de behandeling van Dublinclaimanten bij terugkomst in Bulgarije. De minister heeft zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen over zijn eerdere ervaringen in Bulgarije niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer als Dublinclaimant een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Bulgarije heeft met het claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Mocht eiser na overdracht aan Bulgarije van mening zijn dat Bulgarije zijn verplichtingen – ten aanzien van onder meer de opvang en de behandeling van asielzoekers – niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Bulgarije te klagen bij de (hogere) autoriteiten. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Bulgarije hem niet zouden kunnen of willen helpen. Met betrekking tot eisers standpunt over de rechtsbijstand in Bulgarije, oordeelt de rechtbank dat uit het AIDA-rapport niet blijkt dat eiser helemaal geen rechtsbijstand kan krijgen.
10. Voor zover eiser nog heeft gesteld dat artikel 4, 5 en 25 van de Dublinverordening zijn geschonden, volgt de rechtbank dit niet. Uit aanmeldgehoor blijkt immers dat eiser informatie heeft ontvangen over de dublinprocedure en dat er een persoonlijk onderhoud met eiser is gevoerd. Daarnaast is het claimverzoek aan de Bulgaarse autoriteiten gebaseerd op uit het Eurodac-systeem verkregen gegevens. De Bulgaarse autoriteiten hebben dit claimverzoek op basis daarvan kunnen accorderen.
11. Voor eisers stelling dat hij direct na overdracht aan Bulgarije zal worden gerefouleerd, bestaat geen enkel concreet aanknopingspunt. De rechtbank verwijst verder naar het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:934) en de Afdelingsuitspraak van 12 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2359). Hierin oordeelt de Afdeling dat een vreemdeling gelet op het arrest van 30 november 2023 in Nederland geen beroep kan doen op indirect refoulement in een Dublinprocedure. 12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Bulgarije kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de minister geen nader onderzoek hoefde te doen bij de Bulgaarse autoriteiten.
Artikel 17 van de Dublinverordening
13. Uit artikel 17 van de Dublinverordening volgt dat elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Uit Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat de minister terughoudend gebruik maakt van deze bevoegdheid. De bevoegdheid wordt onder andere gebruikt als sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser geschetste omstandigheden geen aanleiding vormen om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de Afdeling in haar uitspraak van 25 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:717) heeft verduidelijkt dat als de minister de individuele omstandigheden waarop de vreemdeling zich heeft beroepen al heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag of er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, dit in beginsel ook een deugdelijke motivering is waarom de minister zijn discretionaire bevoegdheid niet gebruikt. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld mag voor Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, waarbij ook is ingegaan op de gestelde problemen en ervaringen van eiser in Bulgarije. Eiser heeft verder geen specifieke omstandigheden genoemd die rechtvaardigen dat hij niet naar Bulgarije kan worden overgedragen omdat dat van onevenredige hardheid zou zijn. De rechtbank merkt daarbij allereerst op dat eiser zijn medische (psychische) klachten op geen enkele wijze heeft onderbouwd met bijvoorbeeld medische documenten. Niet is gebleken dat eiser momenteel onder specialistische medische behandeling staat of deze nodig heeft. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij een eventuele medische behandeling niet in Bulgarije zou kunnen krijgen of dat die alleen in Nederland beschikbaar zou zijn. Tot slot zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is voor medische behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de medische voorzieningen in Bulgarije, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vergelijkbaar zijn met die van Nederland. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hiervan niet kan worden uitgegaan. Hierin is eiser niet geslaagd. 15. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op het arrest C.K. tegen Slovenië, overweegt de rechtbank als volgt. In dit arrest is geoordeeld dat ondanks dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet kan worden uitgesloten dat de overdracht zelf een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest zal vormen. Dit is het geval indien een persoon een ernstige mentale of lichamelijke aandoening heeft en de enkele overdracht een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van die persoon zou inhouden. Het is aan eiser om dit aan te tonen met objectieve medische gegevens.
16. Eiser is hierin niet geslaagd. Hij heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit kan worden geconcludeerd dat sprake is van een dusdanig ernstige mentale of lichamelijke aandoening dat de enkele overdracht van eiser aan Bulgarije een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengt en leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand.
17. De rechtbank hecht er voorts nog aan het volgende op te merken. De gemachtigde van eiser gebruikt in het beroepschrift stevige woorden en verwijten richting de minister en de rechtbank(en). Dat staat hem vrij en dat is ter zitting ook besproken, doch de rechtbank wil wel benadrukken dat het dan ook aan de gemachtigde van eiser is om zijn stevige woorden en verwijten deugdelijk te onderbouwen. Daar ontbreekt het aan. Zo beschrijft hij dat er een nieuw negatief record zou zijn ten aanzien van het aantal pushbacks, terwijl hij daarmee ter zitting geconfronteerd wordt en dan erkent dat dit niet volgt uit de bladzijde waar hij naar verwijst. Waar het wel uit zou blijken, wordt dan niet duidelijk. Het daarop volgende verwijt, namelijk: “
Dat er zelfs, door de werkwijze van de Bulgaarse autoriteiten, minderjarige kinderen daarbij komen te overlijden is kennelijk geen probleem als het gaat om het interstatelijk vertrouwensbeginsel”,heeft in het geheel geen onderbouwing of verwijzing naar een bron.