Deze uitspraak betreft het beroep van eiser, een derdelander uit India, tegen een algemene brief van de minister van Asiel en Migratie van 15 juli 2025. In deze brief werd eiser geïnformeerd over de beëindiging van de bevriezingsmaatregel per 4 september 2025, die ervoor zorgde dat derdelanders, zoals eiser, hun rechten op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming konden behouden. Eiser is het niet eens met de beëindiging van zijn tijdelijke bescherming en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de brief van de minister als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, maar dat eiser geen rechtstreeks beroep kan instellen. De rechtbank besluit het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en het beroepschrift door te zenden naar de minister ter behandeling als bezwaarschrift. De uitspraak benadrukt het belang van gelijke toegang tot de rechter voor alle derdelanders met facultatieve bescherming, ongeacht hun verblijfsstatus. De rechtbank concludeert dat eiser eerst bezwaar had moeten maken tegen het besluit van 15 juli 2025, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.