ECLI:NL:RBDHA:2025:23056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
11600266 RL EXPL 25-4827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en onrechtmatig handelen door Dexia Nederland B.V. in relatie tot vergunningplichtige advisering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een afnemer (hierna: Afnemer) en Dexia Nederland B.V. (hierna: Dexia) over effectenleaseovereenkomsten. Afnemer heeft via een tussenpersoon, Aspen Beheer, overeenkomsten gesloten met Dexia, waarbij zij geld leende om aandelen te kopen. Afnemer heeft verlies geleden bij de verkoop van deze aandelen en vordert schadevergoeding van Dexia. De kern van de zaak draait om de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De kantonrechter oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij had moeten weten dat de tussenpersoon Afnemer persoonlijk adviseerde zonder vergunning. De rechter verklaart dat Dexia de door Afnemer geleden schade moet vergoeden, en dat de restschuld niet verschuldigd is. Dexia wordt veroordeeld tot betaling van € 4.347,02 aan Afnemer, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast moet Dexia binnen veertien dagen het Bureau Kredietregistratie informeren dat Afnemer geen verplichtingen meer heeft, op straffe van een dwangsom. De proceskosten worden aan Dexia opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK Den Haag
Zittingsplaats Den Haag
MD/c
Zaaknummer: 11600266 RL EXPL 25-4827
16 oktober 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[partij A] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna Afnemer en Dexia genoemd.

1.Kern van de zaak

1.1.
Afnemer heeft via een tussenpersoon effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Die overeenkomsten hielden het volgende in. Afnemer leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. Afnemer betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomsten werden de aandelen verkocht en moest Afnemer het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat Afnemer verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door Afnemer geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door Afnemer geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 maart 2025,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie,
  • het incidentele verzoek ex artikel 195 Rv tevens houdende conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
2.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

3.3. De feiten

3.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomsten (verder: de overeenkomsten) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
14 juni 2000
Capital Effect
240 mnd
€ 16.413,60
II.
[nummer 2]
21 juli 2000
Capital Effect
240 mnd
€ 10.848,-
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
10 januari 2006
- € 1.121,97
Ja € 109,92
II.
21 maart 2006
- € 591,-
Ja € 2,17
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 5.999,44 aan maandtermijnen en een bedrag van € 112,09 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer € 979,09 aan dividenden ontvangen en € 673,33 aan fiscaal voordeel genoten.
3.4.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 11 juli 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
4. De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten in conventie en in reconventie
4.1.
Afnemer vordert dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 195 Rv zal veroordelen het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst aan Afnemer te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al datgene dat Afnemer aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 voor recht zal verklaren dat Afnemer de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
 Dexia te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van Afnemer bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemer met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een (deels voorwaardelijke) tegenvordering, waarbij Dexia vordert, dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het (voorwaardelijke) incident:
 Afnemer ex artikel 195 Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier, althans andere schriftelijke documenten waar de door Leaseproces namens Afnemer in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 Afnemer zal veroordelen om aan Dexia te betalen de som van € 458,90, vermeerderd met wettelijke rente,
 voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan Afnemer verschuldigd is,
 Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de incidentenalgemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
het incidentele verzoek van Dexia
5.4.
Dexia verzoekt dat Afnemer wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 194 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient voldoende belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde gegevens,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.5.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het tweede lid van 194 Rv geen inzage van het intakeformulier dan wel van andere schriftelijke documenten verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a /tweede lid van artikel 194 Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van Afnemer als cliënte van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat Afnemer, althans haar gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) of vergelijkbaar ander document, geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het tweede lid van artikel 194 Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Afnemer destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.6.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Afnemer worden begroot op € 82,00.
tussenpersoon
5.7.
Afnemer heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Aspen Beheer (verder: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [2] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.8.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.9.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“De achterneef van Afnemer, de heer [naam] (hierna te noemen als “adviseur”), was destijds werkzaam als adviseur bij Aspen Beheer. Vanuit die hoedanigheid kwam de adviseur (ongevraagd) aan de deur langs bij Afnemer. De adviseur vroeg of Afnemer geïnteresseerd was om geadviseerd te worden over haar financiële situatie en Afnemer liet de adviseur binnen.
Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van Aspen Beheer geïnformeerd naar de wensen
en de financiële situatie van Afnemer. Afnemer had het destijds financieel niet erg ruim. Zij was
een alleenstaande ouder van twee kinderen, waarvan één nog geen jaar oud was. Ook gaf
Afnemer aan dat zij werkloos was en een uitkering genoot. Verder kwam ter sprake dat de partner van Afnemer haar had verlaten en zij het daardoor emotioneel (en financieel) heel zwaar
had. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van Afnemer om vermogen op te
bouwen voor de studie van haar twee kinderen. De adviseur gaf aan dat hij een geschikt product, genaamd het Capital Effect, kon adviseren om de doelstelling van Afnemer te verwezenlijken.
De adviseur vroeg Afnemer of zij over spaargeld beschikte, waarop Afnemer bevestigend antwoordde en aangaf ongeveer NLG 5.000,- aan spaargeld te hebben. De adviseur adviseerde
Afnemer vervolgens twee Capital Effect overeenkomsten af te sluiten. Voor de ene overeen
komst kon Afnemer haar spaargeld aanwenden voor het doen van een vooruitbetaling ter hoogte
van ongeveer NLG 5.000,- voor de andere overeenkomst kon Afnemer haar inkomen (lees: uitkering) gebruiken om maandelijks een bedrag ter hoogte van ongeveer NLG 150,- in te leggen.
Volgens de adviseur zou Afnemer op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen voor de studie
van haar twee kinderen.
Afnemer vertelde de adviseur dat zij niet zeker wist of zij de Capital Effect overeenkomsten
wilde afsluiten. Hierop gaf de adviseur aan dat hij Afnemer enkele dagen bedenktijd wilde geven en later zou terugkomen.
Een aantal dagen later is de adviseur wederom op bezoek geweest bij Afnemer. Afnemer gaf opnieuw aan dat zij als wens had om vermogen op te bouwen voor de studie van haar twee kin
deren. De adviseur vertelde vervolgens hetzelfde verhaal en adviseerde Afnemer om twee Capital Effect overeenkomsten af te sluiten, waarvan één met een vooruitbetaling en één met
maandbetalingen. Omdat Afnemer en de adviseur reeds eerder gesproken hadden over het spaar
geld, adviseerde de adviseur Afnemer wederom om haar spaargeld aan te wenden voor de voor
uitbetaling van één van de Capital Effect overeenkomsten. Afnemer kon haar inkomen volgens
de adviseur aanwenden voor de andere overeenkomst met maandelijkse betalingen. De hoogte
van de maandbetalingen zijn vastgesteld en geadviseerd door de adviseur.
De adviseur gaf Afnemer wederom aan dat zij op deze wijze aanzienlijk vermogen zou opbouwen waardoor zij de studie van haar kinderen zou kunnen betalen. De adviseur ondersteunde zijn advies aan de hand van geschreven berekeningen die enkel positieve rendementen lieten
zien. Met negatieve koersen werd geenszins rekening gehouden. Afnemer kan de berekeningen
niet meer achterhalen, waardoor Afnemer de berekeningen niet in de procedure kan overleggen.
Afnemer besloot ditmaal om het advies van de adviseur op te volgen.
De adviseur heeft Afnemer niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op
gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de
inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als Afnemer op deze risico’s gewezen was had zij de Capital Effect
overeenkomsten nooit afgesloten.
Afnemer had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en ver
trouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden
heeft Afnemer het advies van de adviseur opgevolgd. Conform het advies van de adviseur heeft
Afnemer twee Capital Effect overeenkomsten afgesloten, waarvan één met een vooruitbetaling
van NLG 4.781,17 en één met maandbetalingen van NLG 150,-.
De aanvraag voor de Capital Effect overeenkomsten is door de adviseur in orde gemaakt. De
uiteindelijke overeenkomsten zijn door de adviseur tijdens een volgen huisbezoek door Afnemer
ondertekend.
Het opvolgen van het advies heeft voor Afnemer desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is Afnemer de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft Afnemer een restschuld aan de overeenkomst overgehouden.”
5.10.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 15 juni 2000 met contractnummer [nummer 1] , voorzien van de tekst:
“Adviseur ATP00856-Aspen Beheer”,
- een kopie van de overeenkomst van 24 juli 2000 met contractnummer [nummer 2] , voorzien van de tekst:
“Adviseur ATP00856-Aspen Beheer”,
- een kopie van een uittreksel van de KvK van de tussenpersoon met als beschrijving van de werkzaamheden “
Bemiddeling bij het afsluiten van verzekeringen, hypotheken, financieringen, pensioen- en spaarregelingenHet geven van advies op het gebied van beleggingen en beleggingsprodukten onder de handelsnaam: Studiebeleg”.
5.11.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.12.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
5.13.
Dexia heeft tegen de bewuste redenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat ten onrechte de gemachtigde van de afnemer op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust, en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.14.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals Afnemer onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [3] [4] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in haar geval heeft Afnemer, tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door Afnemer geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomsten dan wel tot stand waren gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van Afnemer dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van Afnemer in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals Afnemer en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
wetenschap Dexia5.15. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer. Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met Afnemer kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot Afnemer voor rekening van Dexia.
aansprakelijkheid Dexia5.16. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn
dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer5.17. De door Afnemer gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen. Verder zal Dexia – voor het geval Dexia met betrekking tot Afnemer een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat Afnemer geen verplichtingen uit de overeenkomst meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op
€ 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van
€ 10.000,00. Dexia heeft het niet in haar macht om te bewerkstelligen dat de registratie vervolgens daadwerkelijk wordt doorgehaald. Dat onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
5.18.
De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Partijen hebben aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht de schade berekend. Niet (langer) is in geschil dat de schade € 4.347,02 bedraagt.
5.19.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.20.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
het incidentele verzoek van Afnemer
5.21.
Afnemer verzoekt Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulieren en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat het verzoek zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
vorderingen Dexia
5.22.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
5.23.
Omdat Afnemer inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen.
De proceskosten van Afnemer worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 90,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 911,47
5.24.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.
6. De beslissing
De kantonrechter:
in het incident van Afnemer
6.1.
wijst het verzoek af,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het incident van Dexia
6.3.
wijst het verzoek af,
6.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van Afnemer, tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
6.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.6.
verklaart voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.7.
verklaart voor recht dat Afnemer de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
6.8.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen een bedrag van € 4.347,02 vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 5.18.,
6.9.
veroordeelt Dexia - voor het geval Dexia met betrekking tot Afnemer een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat Afnemer geen verplichtingen uit de leaseovereenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot en maximum van
€ 10.000,00.
6.10.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 911,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.11.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.12.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.14.
wijst de vorderingen af,
6.15.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. E.A.W. Schippers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
3.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
4.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
5.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.