ECLI:NL:RBDHA:2025:2615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
NL24.52260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 31 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 13 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag in dit geval uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Bulgarije een verzoek om terugname heeft aanvaard. Eiser betoogt dat er structurele tekortkomingen zijn in de Bulgaarse asielprocedure, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er fundamentele systeemfouten zijn.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen. Eiser heeft geen medische documenten overgelegd en er is geen bewijs dat Nederland de meest geschikte plek is voor zijn behandeling. De rechtbank wijst erop dat de omstandigheden die eiser aanvoert, niet voldoende zijn om te concluderen dat de overdracht naar Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. De uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, en is openbaar gemaakt op 21 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Demirtas),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft beroep samen met NL24.52261 op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en even na de aanvang van de zitting ook eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard. [2]
Mag de minister voor Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat de minister voor Bulgarije niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er zijn namelijk voldoende aanknopingspunten dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de Bulgaarse asielprocedure en opvangvoorzieningen, de Bulgaarse autoriteiten houden zich niet aan de Europese Richtlijnen. Eiser heeft dit zelf ook meegemaakt, hij is in Bulgarije mishandeld en geslagen door het Bulgaarse leger en door de Bulgaarse politie. Ook is hij gedwongen om zijn vingerafdrukken af te staan, hij kreeg pas na vijf dagen te eten en verbleef in een kamer met vijftien andere personen. Ter onderbouwing van de structurele tekortkomingen, waaronder ook de pushbacks in Bulgarije, verwijst eiser naar de informatie Veel gestelde Vragen op VluchtWeb van juli 2024, het AIDA Rapport Update 2023 [3] over Bulgarije en een tweetal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. [4] De minister kon volgens hem van deze informatie niet onkundig zijn. Ter zitting voegt eiser aan dit betoog toe dat uit pagina 79 van het AIDA rapport blijkt dat er in Bulgarije geen effectief rechtsmiddel openstaat om op te komen tegen de beëindiging van de opvangvoorziening. Daarnaast vreest eiser bij overdracht aan Bulgarije te worden uitgezet naar Syrië.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat ten aanzien van Bulgarije in het algemeen mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich nadrukkelijk uitgelaten over de situatie in de Bulgaarse opvang en de asielprocedure. [5] Zij concludeert dat de situatie in Bulgarije niet zodanig is dat sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvang- en de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De minister mag er daarom in beginsel van uitgaan dat Bulgarije in lijn met de internationale verplichtingen asielverzoeken in behandeling neemt en opvang verleent. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat er wél sprake is van fundamentele systeemfouten. Hier is eiser echter niet in geslaagd.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met zijn stellingen en verklaringen over de omstandigheden en ervaringen in Bulgarije namelijk niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van fundamentele systeemfouten. In de eerste plaats zijn de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing op de Bulgaarse asielprocedure. Als eiser vindt dat de Bulgaarse autoriteiten disproportioneel of onrechtmatig richting hemzelf hebben gehandeld, kan hij daarover klagen bij de daarvoor geschikte instanties. Eiser heeft verder niet inzichtelijk gemaakt dat hij een poging heeft ondernomen om zijn klachten bij de betreffende autoriteiten kenbaar te maken. De verwijzing van eiser naar het AIDA-rapport Update 2023 en de bijlages uit het artikel van VluchtWeb leiden evenmin tot de conclusie dat aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 Handvest. De minister stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat de Afdeling in haar oordeel van 27 juni 2024 [6] het AIDA rapport Update 2023 heeft betrokken en heeft geoordeeld dat de daarin genoemde omstandigheden geen wezenlijk ander beeld schetsen. Voor wat betreft eisers betoog dat uit pagina 79 van het AIDA rapport volgt dat asielzoekers soms mondeling wordt aangezegd dat zij uit de opvang worden gezet en dat het hierdoor moeilijker is om daar een effectief rechtsmiddel tegen te kunnen aanwenden, oordeelt de rechtbank dat ook de inhoud van die pagina van het AIDA rapport in de Afdelingsuitspraak van 27 juni 2024 is betrokken. De minister heeft ter zitting terecht gesteld dat de Afdeling in de uitspraak van 16 augustus 2023 in overwegingen 4.11 t/m 4.13 ook is ingegaan op de toegang tot opvang in Bulgarije. [7] Eiser heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt en geconcretiseerd waaruit volgt dat hij als Dublinclaimant geen effectief rechtsmiddel zou kunnen aanwenden of dat klagen bij de autoriteiten in het geval de opvang wordt beëindigd geen optie voor hem is. Met eisers verwijzing naar de uitspraken van zittingsplaats Rotterdam heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat in Bulgarije geen effectief rechtsmiddel openstaat. Dat deze zittingsplaats het rapport van AIDA anders waardeert dan de Afdeling is daartoe onvoldoende.
Ter zitting heeft eiser nog toegevoegd dat in Bulgarije ook geen toegang is tot (basis) medische zorg. De rechtbank oordeelt echter dat eiser dit in de eerste plaats niet heeft onderbouwd. Verder blijkt uit Afdelingsjurisprudentie [8] dat uit het AIDA rapport 2022 volgt dat medische basiszorg beschikbaar is in de opvangcentra. Zoals hierboven weergegeven volgt uit de uitspraak van 27 juni 2024 dat het AIDA rapport 2023 geen wezenlijk ander beeld schetst.
4.3.
De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat de enkele omstandigheid dat eiser zijn vingerafdrukken zijn afgenomen, niet maakt dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarover overweegt de rechtbank dat uit artikel 14 van Verordening EU 603/2013 ook volgt dat lidstaten verplicht zijn om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren.
Verder heeft eiser in zijn gronden een opmerking geplaatst dat hij bij overdracht naar Bulgarije vreest om te worden uitgezet naar Syrië. De rechtbank vat dit op als een beroep op indirect refoulement en oordeelt dat eiser hier in het kader van de Dublinprocedure geen beroep op kan doen wanneer is aangenomen dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit de Afdelingsuitspraak van 12 juni 2024. [9]
Had de minister eisers asielaanvraag in behandeling moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
5. Eiser betoogt dat de minister in zijn bijzondere individuele omstandigheden ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De onderlinge samenhang tussen de negatieve behandeling en de erbarmelijke omstandigheden waarin eiser in Bulgarije heeft verbleven, is door de minister onvoldoende meegewogen bij de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening, dit is in strijd met het motiveringsbeginsel. De minister heeft namelijk niet gemotiveerd waarom het samenstel van alle door eiser aangedragen feiten en omstandigheden niet tot de conclusie leidt dat overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De minister stelt zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser naar Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. De door eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder de gestelde erbarmelijke omstandigheden in de opvangvoorzieningen, zijn namelijk omstandigheden die van betekenis zijn voor de beoordeling of ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze omstandigheden mag de minister volgens vaste rechtspraak van de Afdeling niet betrekken bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. [10]
5.2.
Ter zitting benadrukt eiser dat hij medische problemen - namelijk een hazenlip en nierstenen - heeft. Voor zover de rechtbank dit moet opvatten als een betoog dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, oordeelt zij dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eisers wens om hiervoor geopereerd te worden in Nederland evenmin aanleiding vormt om zijn asielverzoek onverplicht in behandeling te nemen. Eiser heeft namelijk geen medische documenten overgelegd en er is ook niet gebleken dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen of dat in Bulgarije geen adequate behandeling mogelijk is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening.
3.AIDA Country Report: Bulgaria Update 2023, april 2024.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 9 januari 2025 (einduitspraak), ECLI:NL:RBDHA:2025:222 en 23 december 2024 (tussenuitspraak), ECLI:NL:RBDHA:2024:21819.
5.ABRvS van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, ABRvS van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870, ABRvS van 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2647, ABRvS van 22 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2977, ABRvS van 19 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3349 en ABRvS van 29 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4345.
6.ABRvS van 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2647.
7.ABRvS van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133.
8.Vergelijk ABRvS van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870 en ABRvS van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133.
9.ABRvS van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
10.Vergelijk ABRvS van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4853.