ECLI:NL:RBDHA:2025:3339
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Syrische vluchteling met procesbelang en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 2006, heeft op 17 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 8 november 2024 in de algemene procedure niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank behandelt het beroep op 30 januari 2025, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig is, maar de eiser en zijn gemachtigde zich afmelden.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De eiser heeft zijn asielaanvraag gebaseerd op zijn vlucht uit Syrië naar Turkije en zijn daaropvolgende ervaringen in Bulgarije, waar hij internationale bescherming heeft gekregen. De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat de behandeling van de eiser in Bulgarije als conform de Europese normen wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat zijn terugkeer naar Bulgarije in strijd zou zijn met de mensenrechten.
De rechtbank benadrukt dat de eiser, als statushouder in Bulgarije, dezelfde rechten en plichten heeft als Bulgaarse burgers en dat hij zelf verantwoordelijk is voor het effectueren van zijn rechten. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om aan te geven bij welke instanties de eiser hulp had moeten zoeken. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser niet-ontvankelijk is en dat het beroep ongegrond is, zonder dat de eiser recht heeft op proceskostenvergoeding.