ECLI:NL:RBDHA:2025:3339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL24.44433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Syrische vluchteling met procesbelang en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 2006, heeft op 17 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 8 november 2024 in de algemene procedure niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank behandelt het beroep op 30 januari 2025, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig is, maar de eiser en zijn gemachtigde zich afmelden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De eiser heeft zijn asielaanvraag gebaseerd op zijn vlucht uit Syrië naar Turkije en zijn daaropvolgende ervaringen in Bulgarije, waar hij internationale bescherming heeft gekregen. De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat de behandeling van de eiser in Bulgarije als conform de Europese normen wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat zijn terugkeer naar Bulgarije in strijd zou zijn met de mensenrechten.

De rechtbank benadrukt dat de eiser, als statushouder in Bulgarije, dezelfde rechten en plichten heeft als Bulgaarse burgers en dat hij zelf verantwoordelijk is voor het effectueren van zijn rechten. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om aan te geven bij welke instanties de eiser hulp had moeten zoeken. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser niet-ontvankelijk is en dat het beroep ongegrond is, zonder dat de eiser recht heeft op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44433
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Volker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2006. Hij heeft op 17 augustus 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 8 november 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 30 januari 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep1, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep van eiser is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is op zevenjarige leeftijd met zijn familie uit Syrië gevlucht en heeft daarna met hen in Turkije verbleven. Omdat eiser discriminatie van Syrische vluchtelingen ondervond, is hij rond februari 2024 uit Turkije vertrokken. Dit met het doel om naar zijn zus, die al in Nederland verbleef, te gaan. Onderweg is eiser opgepakt in Bulgarije en heeft daar een asielaanvraag gedaan. Op 30 mei 2024 heeft hij internationale bescherming gekregen. Vervolgens is eiser via Italië naar Nederland doorgereisd. Eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Bulgarije omdat hij daar slecht is behandeld. Hij heeft daar een maand in detentie gezeten en is daardoor getraumatiseerd geraakt. Ook heeft hij daar op straat moeten slapen. Verder wil eiser graag bij zijn zus in Nederland verblijven. Zijn zus heeft een verblijfsvergunning asiel en heeft al een aanvraag gedaan voor het verlenen van een mvv (machtiging tot voorlopig verblijf) voor nareis van de rest van het gezin, waaronder eiser.
1. Zaak NL24.44434
Heeft eiser procesbelang?
5. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat de minister bij brief van 5 december 2024 heeft laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser op 16 januari 2025 heeft bericht dat hij nog contact heeft met eiser en dat eiser nog altijd in Nederland wil verblijven. Gelet hierop moet het ervoor gehouden worden dat eiser nog altijd prijs stelt op bescherming in Nederland en dus belang heeft bij de beoordeling van dit beroep2. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk behandelen.

Het bestreden besluit

6. De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard3 omdat hij al internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eiser heeft daarom een zodanige band met Bulgarije dat het redelijk is dat hij naar dat land terugkeert. Gelet op
het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er vanuit worden gegaan dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen naleeft. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat wat betreft Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en hij in een situatie terecht zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM4 of artikel 4 van het EU Handvest. Eiser heeft onvoldoende inspanningen verricht om zijn rechten in Bulgarije te effectueren, heeft geen hulp gezocht bij de autoriteiten daar en heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te klagen bij de autoriteiten. Dit mocht wel van eiser worden verwacht. De minister vindt daarom dat eiser onmiddellijk moet terugkeren naar Bulgarije.
Wat vindt eiser in beroep?
7. Eiser voert aan dat de minister in zijn specifieke situatie niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel had mogen uitgaan. Hij wijst erop dat hij het nodige heeft meegemaakt in Bulgarije. Ook is eiser van mening dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om zijn rechten in Bulgarije te effectueren maar dat die inspanningen geen effect hebben gehad. Hij stelt dat hij bij enkele organisaties heeft aangeklopt en zou graag van de minister willen weten welke instanties hij dan nog meer had moeten benaderen. Ook geeft eiser in zijn gronden van beroep aan dat het wegens zijn slechte ervaringen niet van hem kan worden verwacht dat hij zich tot de politie wendt bij klachten. Verder wijst eiser op een catch-22 situatie: voor inschrijving bij de gemeente is een huurwoning nodig terwijl voor een huurwoning weer een inschrijving in de gemeente nodig is. Hierdoor is het onmogelijk om aan woonruimte te komen. Onder verwijzing naar het arrest C.K. vindt eiser verder dat de minister een medisch advies had moeten inwinnen. Tenslotte vindt eiser dat hij de nareisprocedure die zijn zus is opgestart in Nederland zou moeten kunnen afwachten.
2 Zie ook uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
3 op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.106a van het Vb 2000.
4 Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Heeft de minister mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
8. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser heeft aangevoerd onvoldoende is voor het oordeel dat terugkeer naar Bulgarije in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. De minister mag er namelijk in beginsel van uitgaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar de betrokkene
internationale bescherming geniet, in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest en het EVRM. Dit uitgangspunt is het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In beginsel mag worden uitgegaan van dit interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Dit volgt ook uit uitspraken van de Afdeling5. De Afdeling betrekt bij haar oordeel in deze ook het risico op een catch- 22 situatie en de omstandigheid dat de Bulgaarse autoriteiten geen ondersteuning verlenen bij integratievoorzieningen aan statushouders. Hetgeen eiser hieromtrent in zijn beroepsgronden naar voren brengt, kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel. Dit neemt namelijk niet weg dat NGO’s wel helpen bij het integreren, terwijl ook statushouders bij de Bulgaarse autoriteiten kunnen klagen als zij in een catch-22-situatie terechtkomen, aldus de Afdeling6. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is en niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser, doordat hij internationale bescherming heeft in Bulgarije, dezelfde rechten en plichten heeft als Bulgaarse burgers. Het is aan eiser om deze rechten te effectueren. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser dat onvoldoende heeft gedaan. De stelling van eiser dat hij zich zonder resultaat tot het Rode Kruis en een andere onbekende organisatie heeft gewend voor hulp, is niet onderbouwd. Ook had van eiser mogen worden verwacht dat hij zich tot de Bulgaarse (hogere) autoriteiten zou wenden als hij problemen ondervond bij het effectueren van zijn rechten als statushouder. De omstandigheid dat eiser als asielzoeker problemen met de politie heeft ondervonden, maakt niet dat van hem als statushouder niet meer zou kunnen worden verwacht zich tot (hogere) autoriteiten te wenden bij klachten of problemen. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij maar kort als statushouder in Bulgarije heeft verbleven en in die periode geen of onvoldoende hulp heeft gezocht. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de Bulgaarse autoriteiten hem niet hebben willen of kunnen helpen. De motiveringsplicht van de minister strekt daarbij niet zover dat hij moet aangeven bij welke instanties eiser nog meer zou moeten aankloppen.7 Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Bulgarije geen toegang zal krijgen tot huisvesting, werk en andere basale voorzieningen en dat hij terecht komt in een toestand van materiële deprivatie. Ook ten aanzien van eiser mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het beroep van eiser slaagt niet. Voor zover eiser als beroepsgrond heeft willen aanvoeren dat het zeer onwaarschijnlijk is dat hij in het bezit is gesteld van een Bulgaars paspoort volgt de rechtbank eiser daarin niet aangezien hij meerdere keren heeft verklaard dat hij een Bulgaars paspoort heeft gekregen.
5 Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
6 Uitspraken van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967, 13 december 2023,
ECLI:NL:RVS:2023:4592, 15 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:650 en van 25 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3044
7 Zie rechtsoverweging 8 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 9 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20700, bevestigt door de ABRvS in de uitspraak van 21 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:170.
Had de minister medisch advies moeten inwinnen?
De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat de minister een medisch advies had moeten inwinnen met betrekking tot eiser. Het beroep van eiser op het arrest C.K slaagt niet. Eiser heeft zijn gestelde medische situatie namelijk niet onderbouwd met objectieve gegevens. Dit terwijl uit het arrest C.K.8 volgt dat (pas) als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.9 Daargelaten dat het in eisers geval niet om een Dublinprocedure gaat, is de rechtbank van oordeel dat eisers beroep op dit arrest alleen al niet slaagt omdat hij geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd.
Aanhouden van het beroep en toewijzing van de vovo in verband met de lopende nareisprocedure
10. Tenslotte kan de rechtbank de minister volgen in diens standpunt dat hij de asielprocedure en de nareisprocedure van eiser gescheiden houdt. De enkele omstandigheid dat eiser zich al in Nederland bevindt, maakt niet dat hij hier de uitkomst van de nareisprocedure zou moeten kunnen afwachten of dat deze aanvraag versneld zou moeten worden behandeld. Eiser kan de mvv procedure in Bulgarije, waar hij internationale bescherming heeft, afwachten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op grond hiervan de gevraagde voorlopige voorziening in de asielprocedure toe te wijzen en het beroep aan te houden.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
8 arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 16 februari 2017 in de zaak C. K., H. F., A. S. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127, het arrest C.K.)
9 uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 3 november 2017 ECLI:NL:RVS:2017:2980.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke - van Dort, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.