ECLI:NL:RBDHA:2025:5073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL24.22619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familiehereniging op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' beoordeeld. De aanvraag, ingediend op 11 mei 2021, werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 2 maart 2022 en de afwijzing werd gehandhaafd in een besluit van 1 mei 2024. De rechtbank behandelt de zaak op 27 november 2024, waarbij eisers, hun gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat eiseres, die in Nederland een kind heeft gekregen, een eigen gezin heeft gevormd en daardoor niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. De rechtbank oordeelt dat de afhankelijkheid tussen eiseres en haar vader niet meer dan gebruikelijk is en dat de minister niet gehouden was tot nader onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van eiseres. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de mvv-aanvraag.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000 voor eisers. De rechtbank wijst ook de proceskosten toe aan eisers, die op € 1.814 worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen voor gezinshereniging en de rol van de minister in het waarborgen van de rechten van betrokkenen onder het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22619

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

[vader], v-nummer: [nummer] , vader
[halfbroertje 1], v-nummer: [nummer] , halfbroertje 1
[halfbroertje 2], v-nummer: [nummer] , halfbroertje 2
[halfzusje], v-nummer: [nummer] , halfzusje
samen: eisers
(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de gehandhaafde afwijzing van de aanvraag van 11 mei 2021 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 van het EVRM.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 2 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 mei 2024 is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister de gevraagde mvv heeft mogen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toelichting bij de aanvraag
5. Eiseres heeft de onderhavige aanvraag ingediend voor haar vader (geboren in 1965), halfbroertje 1 (geboren op [geboortedatum] 2003), halfbroertje 2 (geboren op [geboortedatum] 2012) en halfzusje (geboren op [geboortedatum] 2009). Zij hebben allen de Eritrese nationaliteit. De vader van eiseres woont samen met zijn partner en hun biologische kinderen, zijnde de halfbroertjes en het halfzusje van eiseres, in Eritrea. De moeder van eiseres is overleden en de partner van haar vader beschouwt eiseres als haar dochter. Voor haar is geen mvv-aanvraag ingediend. Tot het moment dat eiseres Eritrea in april 2016 heeft verlaten, heeft zij samen met haar vader, de partner van haar vader en haar twee halfbroertjes en halfzusje samengewoond. Eiseres is sociaal en emotioneel afhankelijk van haar vader. Zij hebben dagelijks telefonisch contact. Eiseres is als minderjarige gevlucht en heeft advies en sociaal-emotionele steun van haar vader nodig. Ook op financieel gebied hebben zij elkaar nodig. Voor halfbroertje 2 en halfzusje heeft eiseres gezorgd toen zij nog in Eritrea woonde. Eiseres werkte om het gezin te onderhouden, hielp met de opvoeding en ging ook mee naar het ziekenhuis of doktersafspraken. Eiseres en haar halfbroertjes en halfzusje hebben elkaar sociaal-emotioneel ook nodig. Omdat het inkomen van eiseres is weggevallen, komt het gezin moeilijk rond. Er is weinig werk in Eritrea en eiseres heeft op dit moment onvoldoende financiële middelen om geld over te maken naar haar familie. De vader van eiseres heeft problemen met zijn maag en is astmatisch. Eiseres heeft in Nederland een kind gekregen. Tot aan de zwangerschap heeft eiseres een relatie met de vader van haar kind gehad.
Bestreden besluit
6. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake is van familieleven tussen eiseres en haar vader, de halfbroertjes en het halfzusje in de zin van artikel 8 van het EVRM.
6.1.
Voor de vader van eiseres heeft de minister dat als volgt gemotiveerd. De identiteit van de vader en zijn familierechtelijke relatie met eiseres zijn aangetoond. Het bestaan van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en haar vader is niet aangetoond noch aannemelijk gemaakt. Omdat eiseres een eigen gezin heeft gevormd, voldoet zij niet aan de vereisten van het jongvolwassenenbeleid. [2] Dat eiseres geen relatie meer heeft met de vader van haar kind en de geboorte van haar kind ongepland was, maakt dat niet anders. De feitelijke situatie is dat eiseres als meerderjarige een relatie is aangegaan en een kind heeft gekregen.
Verder is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar vader niet gebleken. Volgens de minister is niet gebleken dat eiseres zodanig afhankelijk is van haar vader dat zij zonder zijn aanwezigheid niet kan functioneren of dat de relatie tussen eiseres en haar vader anders is dan het onderhouden van de gebruikelijke contacten tussen directe familieleden die in dezelfde omstandigheden verkeren. Dat eiseres vanaf haar geboorte tot aan haar vertrek naar Nederland in april 2016 met haar vader heeft samengewoond, is onvoldoende om van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid te kunnen spreken. Eiseres heeft niet onderbouwd in welke mate en op welke wijze zij emotioneel en sociaal afhankelijk is van haar vader.
Verder is niet onderbouwd in welke mate vader en zijn gezin te weinig financiële middelen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien. Eiseres is al in april 2016 uit Eritrea vertrokken. Volgens de minister is niet gebleken dat vader in financieel opzicht afhankelijk is van eiseres. De door eisers gestelde financiële ondersteuning ziet slechts op het sturen van geld voor het kopen van medicijnen. Dit is pas sinds 2021 nodig en heeft altijd op afstand plaatsgevonden.
6.1.1.
Voor halfbroertje 1 heeft de minister dat als volgt gemotiveerd. De identiteit van halfbroertje 1 en zijn familierechtelijke relatie met eiseres zijn niet aangetoond. Nader onderzoek wordt niet aangeboden, omdat aan de overige voorwaarden voor verlening van een mvv niet wordt voldaan. Het bestaan van familieleven tussen eiseres en halfbroertje 1 is namelijk niet aangetoond noch aannemelijk gemaakt, omdat van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen niet is gebleken.
6.1.2.
Voor halfbroertje 2 en halfzusje heeft de minister dat als volgt gemotiveerd. De identiteit van halfbroertje 2 en halfzusje en hun familierechtelijke relatie met eiseres zijn niet aangetoond. Nader onderzoek wordt niet aangeboden, omdat aan de overige voorwaarden voor verlening van een mvv niet wordt voldaan. Het bestaan van familieleven tussen eiseres en halfbroertje 2 en halfzusje is namelijk aangetoond noch aannemelijk gemaakt. Van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en halfbroertje 2 en halfzusje is niet gebleken.
6.1.3.
Voor zover wel familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM zou bestaan tussen eiseres en halfbroertje 2 en halfzusje, stelt de minister zich op het standpunt dat de aanvraag moet worden afgewezen, omdat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de Nederlandse Staat. Volgens de minister weegt het economische belang van de Nederlandse Staat groter. Eiseres voert geen betaalde werkzaamheden uit en ontvangt een uitkering. De kans is daarmee groot dat, wanneer de familieleden naar Nederland zouden komen, zij een beroep moeten doen op financiële hulp van de Nederlandse overheid en de uit algemene middelen gefinancierde faciliteiten, zoals onderwijs en gezondheidszorg. Ook hebben halfbroertje 2 en halfzusje nooit eerder een verblijfsvergunning voor Nederland gehad. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan weegt het belang van de overheid zwaarder. Verder behoren halfbroertje 2 en halfzusje tot het gezin van hun gestelde biologische ouders, verblijven bij hen en oefenen met hen familieleven uit. Dat de mvv-aanvraag voor vader is afgewezen en voor de partner van vader geen mvv-aanvraag is ingediend, maakt dat halfbroertje 2 en halfzusje een zeer sterke binding met het land van herkomst hebben. Volgens de minister is het een belangrijke omstandigheid dat er een objectieve belemmering is om het familieleven in het land van herkomst uit te oefenen. Dit maakt volgens de minister niet dat de belangenafweging in het voordeel van halfbroertje 2 en halfzusje uitvalt.
Aanvraag voor nareis of aanvraag voor een mvv
7. Eisers betogen dat eiseres de aanvraag om gezinshereniging binnen drie maanden na het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend en daarmee dat de aanvraag moet worden beschouwd als nareis. De asielaanvraag van eiseres is op 22 december 2020 ingewilligd. Volgens eiseres blijkt uit de notitie van Vluchtelingenwerk Nederland dat zij zich op 7 januari 2021 bij Vluchtelingenwerk Nederland heeft gemeld. Dat de minister uitgaat van een latere aanvraagdatum, waardoor eiseres niet onder het nareisbeleid zou vallen, kan haar niet worden tegengeworpen. Zij heeft er alles aan gedaan tijdig een gezinsherenigingsprocedure op te starten.
Daarnaast was eiseres ten tijde van haar asielaanvraag minderjarig. Zij is namelijk geboren op [geboortedatum] 2002 en niet op [geboortedatum] 2000. Eiseres stelt dat ze haar minderjarigheid kan aantonen met gemeentelijke documenten. Het is een fout van de minister geweest om in eerdere besluiten 2000 als geboortejaar te hanteren. De minister heeft er daardoor schuld aan dat Vluchtelingenwerk Nederland mogelijk heeft gedacht dat het geen nareis was en zich daarom niet aan die termijn gehouden. Ook had de gezinsherenigingsaanvraag in het licht van de minderjarigheid van eiseres getoetst moeten worden.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De mvv-aanvraag van eiseres voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ dateert van 11 mei 2021. Hoewel gebleken is dat eiseres zich inderdaad op 7 januari 2021 bij Vluchtelingenwerk Nederland heeft gemeld voor gezinshereniging, is het peilmoment de datum waarop de aanvraag daadwerkelijk is ingediend bij de IND. In geval van eiseres is dat 11 mei 2021. Omdat dit ruim vier maanden na inwilliging van de asielaanvraag is, heeft de minister de aanvraag terecht behandeld als aanvraag voor een mvv met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. De door eiseres overgelegde notities van Vluchtelingenwerk Nederland gaan niet verder dan 3 februari 2021. De rechtbank kan daaruit niet afleiden wat daarna gebeurd is of waarom er niet binnen drie maanden een nareisaanvraag is ingediend.
Omdat de door eiseres ingediende aanvraag een aanvraag voor een mvv ‘familie en gezin’ is, treffen de beroepsgronden ten aanzien van de geboortedatum van eiseres en of zij ten tijde van haar asielaanvraag minderjarig of meerderjarig was geen doel. Een dergelijke beoordeling is in het kader van een mvv ‘familie en gezin’ niet van belang.
Jongvolwassenenbeleid
8. Eisers betogen dat de minister ten onrechte de aanvraag van eiseres niet aan het jongvolwassenenbeleid heeft getoetst. Volgens eisers valt eiseres onder het jongvolwassenenbeleid. Dat eiseres een kind heeft gekregen doet daar niet aan af. In geval van eiseres is geen sprake van bewust een eigen gezin stichten. Voor eiseres was het namelijk geen bewuste keuze om een kind te krijgen en heeft eiseres geen relatie met de vader van het kind. Ten tijde van het aangaan van de relatie – die niet duurzaam was – was eiseres minderjarig. Dat eiseres alleen woont met haar kind en voor haar kind zorgt, doet daaraan volgens eisers evenmin af. Het hebben dan wel stichten van een zelfstandig gezin wordt dan ook betwist. Eiseres leidt een geïsoleerd leven met weinig sociale aansluiting. Verder betogen eisers dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met het feitelijke begripsniveau van eiseres. Ook heeft Vluchtelingenwerk Nederland aangegeven dat uit meerdere omstandigheden blijkt dat eiseres grote moeite heeft zich staande te houden, waaruit haar onvolwassen gedrag blijkt. Vluchtelingenwerk Nederland ziet eiseres steeds verder afglijden en dat zij steeds meer moeite krijgt het dagelijks leven aan te kunnen. Eiseres kan zich niet op een normaal, evenwichtig niveau zelfstandig handhaven. [3] Anders dan WI 2024/4 is volgens WI 2023/2 (geldig t/m 28 mei 2024) het aan de minister om aan te tonen dat het gestelde onjuist is. Dat heeft de minister onvoldoende gedaan.
8.1.
Voor het aannemen van beschermenswaardig familie- of gezinsleven [4] tussen meerderjarige kinderen en hun ouders moet in beginsel sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het jongvolwassenenbeleid [5] vormt daarop een uitzondering. De minister neemt familie- en gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend aan als het meerderjarige kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. [6]
8.2.
Het betoog slaagt niet. Uit het beleid van de minister volgt dat als een jongvolwassene een zelfstandig eigen gezin vormt, dit een indicatie is dat de jongvolwassene niet langer in gezinsverband met zijn ouder(s) leeft. Eiseres heeft in april 2016 Eritrea verlaten met haar toenmalige partner. Met die partner is eiseres naar Nederland gekomen. Later kreeg zij een relatie met een andere partner waarmee zij ook een dochtertje heeft. Om die reden stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiseres een eigen gezin heeft gevormd en daardoor niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Het enkele feit dat eiseres niet meer samen is met de vader van haar kindje, neemt de intentie om een zelfstandig gezin met hem te vormen niet weg. Het betoog van eisers dat eiseres niet bewust een eigen gezin heeft gesticht, volgt de rechtbank niet.
De omstandigheden van eiseres waarop eisers wijzen, zoals haar mentale en fysieke gesteldheid en moeite om zich in het dagelijks leven staande te houden, is niet onderbouwd. Uit de door eiseres overgelegde informatie van de huisarts blijkt alleen dat eiseres rugpijn heeft vanwege spanningen. De brief van Vluchtelingenwerk Nederland waar eisers naar verwijzen hebben zij niet overgelegd. Tot slot leidt de uitspraak [7] waar eisers naar verwijzen ook niet tot een ander oordeel.
Mocht de minister stellen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie?
9. Eisers betogen dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen elkaar, omdat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, met name tussen eiseres en haar vader. Eiseres heeft haar vader hard nodig gelet op wat zij tijdens haar jeugd heeft meegemaakt. Dat haar vader nog in militaire dienst zit, doet geen afbreuk aan die afhankelijkheid. Ook heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat sprake is van een emotionele afhankelijkheid als gevolg waarvan medische problemen zijn ontstaan. Eiseres verwijst naar een schrijven van de huisarts van 28 mei 2024 waaruit blijkt dat zij spanningsklachten heeft en waarbij een causaal verband wordt gelegd met het gemis van haar familie. Eiseres verwijst ook naar het verslag van de hoorzitting in bezwaar waarin is benadrukt dat eiseres in het dagelijks leven meer dan gebruikelijk emotioneel afhankelijk is van vader en emotioneel lijdt onder zijn fysieke afwezigheid. Ook is de geestelijke gezondheid van eiseres verslechterd, dat ook een verslechtering van haar fysieke gesteldheid veroorzaakt. Het hele leven van eiseres bestond al uit een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen haar en haar vader. Het huidige gemis drijft eiseres tot wanhoop en put haar uit. Volgens eisers is er onvoldoende acht geslagen op de cultuurgebonden aspecten en de zaak is te veel getoetst naar westerse maatstaven. Eiseres wijst op het artikel ‘ [artikel 1] ’ [8] . Ook zijn er volgens eisers klemmende redenen van humanitaire aard en is datgene dat daarover is aangevoerd onvoldoende door de minister gemotiveerd weerlegd.
Verder heeft de minister nagelaten onderzoek te doen naar het ontwikkelingsvermogen van eiseres, het verlies van haar moeder, haar in Libië overleden baby, haar gedwongen vlucht, de cumulatieve stress, de culturele aspecten en wat het voor eiseres fysiek en mentaal betekent gescheiden te zijn van haar vader en andere familie. Daarmee zijn niet alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging betrokken. [9] Aanvullend verwijst eiseres naar het artikel ‘[artikel 2]’ [10] en het artikel ‘ [artikel 3] ’. [11]
9.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024 volgt dat er familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [12] Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. De minister moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, maar hij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
9.2.
Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de minister om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de minister gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.
9.3.
Het betoog van eisers slaagt niet. De minister heeft geen reden hoeven zien om in dit geval toch aan te nemen dat sprake is van gezinsleven tussen eisers dat beschermd moet worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres zodanig afhankelijk is van haar vader dat zij zonder zijn aanwezigheid niet kan functioneren of dat de relatie tussen eiseres en haar vader anders is dan het onderhouden van de gebruikelijke contacten tussen directe familieleden die in dezelfde omstandigheden verkeren. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres haar vader mist, stelt de minister niet ten onrechte dat het enkele feit dat eiseres vanaf haar geboorte tot aan haar vertrek naar Nederland in april 2016 met haar vader heeft samengewoond onvoldoende is om van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid te kunnen spreken. Dat eiseres haar vader mist, over alles met haar vader praat en zij behoefte heeft aan zijn liefde en genegenheid valt binnen de normale hulp en ondersteuning van ouders aan hun meerderjarige kinderen.
Dat bij eiseres medische problemen zijn ontstaan door deze afhankelijkheid is onvoldoende onderbouwd. De enkele verklaring van de huisarts van eiseres dat zij rugpijn en heuppijn krijgt bij spanningen is onvoldoende om de afhankelijkheid aannemelijk te maken. Dat eiseres zich zorgen maakt over haar vader en hem mist en daarover piekert, is eveneens niet voldoende. Ook de verslechtering van de geestelijke gezondheid van eiseres is niet onderbouwd. Ten aanzien van het betoog van eisers dat er klemmende redenen van humanitaire aard zijn, oordeelt de rechtbank als volgt. De minister is hier in het bestreden besluit gemotiveerd op ingegaan. Door enkel te stellen dat deze motivering onvoldoende is zonder dit nader te onderbouwen kan dit niet leiden tot het door eisers beoogde resultaat. De rechtbank gaat om die reden hier niet nader op in.
Verder is niet gebleken dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met culturele aspecten. De verwijzing van eisers naar het artikel ‘ [artikel 1] ’ [13] , het artikel ‘[artikel 2]’ [14] en het artikel ‘ [artikel 3] ’ [15] onderbouwen eveneens niet de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar vader.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat, anders dan eisers betogen, de minister niet gehouden was tot nader onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Het is eerst aan eisers om de persoonlijke omstandigheden van eiseres toe te lichten en aannemelijk te maken. Dat hebben zij onvoldoende gedaan.
Mocht de minister de belangenafweging in het nadeel van eisers laten uitvallen?
10. Eisers betogen dat het niet verlenen van een mvv een inbreuk is op het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Volgens eisers rust er een positieve verplichting op de minister om het gezinsleven in Nederland toe te staan. De belangen van het gezin bij toewijzing van de mvv wegen zwaarder dan de belangen van de minister bij afwijzing. Er is volgens eisers geen sprake van een ‘fair balance’. Verder heeft eiseres medische klachten als gevolg van de afhankelijkheid met haar vader en het ontbreken van fysiek contact met haar vader. [16]
Daarnaast zijn de genoemde feiten en omstandigheden ten aanzien van de halfbroertjes en halfzusjes onvoldoende in de belangenafweging betrokken.
10.1.
Op 27 maart 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister bij een beroep op artikel 8 van het EVRM mag volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen een vreemdeling en een referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. [17] Anders dan uit eerdere rechtspraak volgt, hoeft de minister vervolgens niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, heeft de minister zich in deze zaak op goede gronden op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en overige eisers geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft de minister alle individuele feiten en omstandigheden van eisers betrokken, zodat – achteraf gezien – in zoverre geen belangenafweging meer nodig was. De minister heeft de belangenafweging in geval van eisers ten overvloede gedaan. De vraag of de belangenafweging deugdelijk is, behoeft daarom geen bespreking.
Hardheidsclausule
11. Eisers betogen in de beroepsgronden dat de afwijzing van de minister van het beroep op de hardheidsclausule [18] in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Eisers hebben deze beroepsgrond op de zitting ingetrokken. Om die reden zal de rechtbank hier niet nader op ingaan.
Redelijke termijn
12. Eisers stellen dat de redelijke termijn is overschreden. [19] De bezwaarfase is aangevangen op 30 maart 2022. De beslissing op bezwaar is van 1 mei 2024. De beroepsfase is op 29 mei 2024 gestart. Dit betekent dat er inmiddels twee jaar en 20 maanden zijn verstreken. Dit houdt in dat de redelijke termijn voor de bezwaar en beroepsfase is verstreken.
12.1.
Het betoog van eisers slaagt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [20] mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Deze termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift dateert van 30 maart 2022. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat in deze zaak een andere redelijke termijn gerechtvaardigd is. De redelijke termijn eindigde dus op 30 maart 2024. Gerekend vanaf deze datum tot aan deze uitspraak van de rechtbank is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van (afgerond) tien maanden.
12.2.
Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding heeft als uitgangspunt te gelden dat voor elk half jaar (of een gedeelte daarvan) dat de redelijke termijn is overschreden een vergoeding voor immateriële schade van € 500 wordt toegekend. Zoals hiervoor overwogen, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak (afgerond) tien maanden. De schadevergoeding aan eisers bedraagt daarom € 1.000.
12.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de termijnoverschrijding volledig toe te rekenen aan de minister. De rechtbank heeft op het beroep namelijk binnen een jaar na binnenkomst van het beroepschrift beslist. De rechtbank is daarmee ruim binnen de redelijke termijn van anderhalf jaar gebleven. De rechtbank zal daarom de minister veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 1.000.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor een mvv in stand blijft. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding toe en bepaalt dat de minister een schadevergoeding aan eisers betaalt wegens overschrijding van de redelijke termijn.
13.1.
Eisers krijgen een vergoeding van hun proceskosten, omdat de rechtbank hun verzoek om schadevergoeding toewijst. De minister moet deze vergoeding betmvalen. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt de minister tot het betalen van schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 1.000;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot betaling van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.De minister verwijst naar paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en naar Werkinstructie 2023/2. Ook verwijst de minister naar EHRM 23 juni 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0623JUD000163803 (Maslov v. Austria), paragraaf 62; EHRM 2 juni 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816 (Azerkane v. the Netherlands), paragraaf 63-64; EHRM 23 september 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0923JUD002567207 (Bousarra v. France), paragraaf 38.
3.Eisers verwijzen ter onderbouwing van dit standpunt naar Rb. Den Haag (zp. Groningen) 7 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1352.
4.In de zin van artikel 8 van het EVRM.
5.Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Werkinstructie 2020/16, par 3.4.
7.Rb. Den Haag (zp. Groningen) 7 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1352.
8.[praktijk] , ‘ [artikel 1] ’, van psychologe [persoon A] van 28 maart 2024.
9.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen eisers naar uitspraken van Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 18 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20537, Rb. Den Haag (zp. Middelburg) 7 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3283 en Rb. Den Haag (zp. Zwolle) 7 mei 2024. ECLI:NL:RBDHA:2024:7163.
10.[artikel 2]’ van Psychotraumanet van mei 2007.
11.‘ [artikel 3] ’ van psychiater [persoon B]
13.[praktijk] , ‘ [artikel 1] ’, van psychologe [persoon A] van 28 maart 2024.
14.[artikel 2]’ van Psychotraumanet van mei 2007.
15.‘ [artikel 3] ’ van psychiater [persoon B]
16.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen eisers naar de door eiseres overgelegde medische informatie en naar de uitspraken Rb. Den Haag (zp. Middelburg) van 15 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13858 en Rb. Den Haag (zp. Arnhem) van 20 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16675.
17.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1189.
18.Artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
19.Artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
20.Zie de uitspraken van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:RVS:2014:188 en 11 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2021:1432.