In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' beoordeeld. De aanvraag, ingediend op 11 mei 2021, werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 2 maart 2022 en de afwijzing werd gehandhaafd in een besluit van 1 mei 2024. De rechtbank behandelt de zaak op 27 november 2024, waarbij eisers, hun gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.
De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat eiseres, die in Nederland een kind heeft gekregen, een eigen gezin heeft gevormd en daardoor niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. De rechtbank oordeelt dat de afhankelijkheid tussen eiseres en haar vader niet meer dan gebruikelijk is en dat de minister niet gehouden was tot nader onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van eiseres. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de mvv-aanvraag.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000 voor eisers. De rechtbank wijst ook de proceskosten toe aan eisers, die op € 1.814 worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen voor gezinshereniging en de rol van de minister in het waarborgen van de rechten van betrokkenen onder het EVRM.