ECLI:NL:RBDHA:2025:5321
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van een Syrische vreemdeling met betrekking tot de Dublinverordening en LHBTI-rechten in Bulgarije
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser, die stelt dat hij homoseksueel is, betwistte dit besluit en voerde aan dat hij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije in gevaar zou komen. De rechtbank oordeelde dat Bulgarije zich aan zijn internationale verplichtingen zal houden en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over de behandeling van LHBTI-personen in Bulgarije. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van bijzondere omstandigheden. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de noodzaak voor de eiser om concrete aanwijzingen te leveren voor zijn claims.