ECLI:NL:RBDHA:2025:7030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL24.40476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag op basis van geloofsgroei en geloofwaardigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag beoordeeld. Eiser, met de Iraanse nationaliteit, heeft op 16 november 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 10 oktober 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, met handhaving van een eerder terugkeerbesluit en inreisverbod. De rechtbank heeft de zaak op 15 november 2024 en 16 april 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de huidige verklaringen van eiser over zijn geloofsgroei geen nieuw inzicht bieden ten opzichte van eerdere verklaringen. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser te algemeen zijn en onvoldoende specifiek ingaan op zijn persoonlijke geloofsbeleving. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er sprake is van een diepgaande verandering in zijn geloof. De rechtbank wijst erop dat de minister de geloofsgroei van eiser als ongeloofwaardig heeft beoordeeld, en dat er geen gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer naar Iran bestaat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag, waardoor eiser onmiddellijk moet terugkeren naar Iran.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40476

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. B. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag. Eiser heeft op 16 november 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 10 oktober 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister heeft verder het terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken gehandhaafd, dat eiser reeds bij beschikking van 27 juli 2016 heeft gehad. Ook handhaaft de minister het inreisverbod van 2 augustus 2017.
1.1.
Op 13 november 2024 heeft de minister een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [2] op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst.
1.3.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting hervat op 16 april 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van het beroep van eiser.
De afwijzing van eisers asielaanvraag als kennelijk ongegrond
3. De beroepsgronden zijn alleen gericht tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag als kennelijk ongegrond.
3.1.
De rechtbank acht het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De procedure over de eerste en opvolgende asielaanvraag
4. Bij besluit van 27 juli 2016 heeft de minister de eerste asielaanvraag van eiser als ongegrond afgewezen. In die procedure waren de volgende relevante elementen onderscheiden: a) nationaliteit, identiteit en herkomst; en b) bekering tot het christendom. De minister heeft enkel het element onder a) geloofwaardig geacht. Het beroep van eiser is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 30 augustus 2016 ongegrond verklaard. [3] Ook het hoger beroep van eiser is op 25 oktober 2016 ongegrond verklaard. [4] Daarmee staat het besluit van 27 juli 2016 in rechte vast.
4.1.
Bij besluit van 2 augustus 2017 heeft de minister de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk verklaard en omtrent de geloofsgroei geconcludeerd dat deze ongeloofwaardig is. Het namens eiser hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 30 augustus 2017 door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard. [5] Ter zitting heeft de rechter vastgesteld dat er geen hoger beroep is ingesteld tegen deze uitspraak. Daarmee staat ook het besluit van 2 augustus 2017 in rechte vast.
4.2.
Bij besluit van 25 juli 2023 heeft de minister eisers herhaalde aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en omtrent de geloofsgroei christelijk geloof wederom geconcludeerd dat deze niet geloofwaardig is. Het daartegen namens eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 17 oktober 2023 gegrond verklaard. [6] De rechtbank heeft de minister opgedragen om opnieuw te beslissen op eisers asielaanvraag met inachtneming van de uitspraak.
Het herhaalde asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn herhaalde asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit. Hij verklaart dat de vorige herhaalde asielaanvraag terecht is afgewezen, omdat er toen geen sprake was van geloofsgroei in het christendom. Eiser verklaart dat zijn relatie met zijn vriendin is beëindigd en hij problemen heeft gekregen aan zijn heupen. Hierdoor heeft hij emotionele en fysieke pijn geleden. Eiser ziet deze gebeurtenissen als een test door God, waardoor hij een ontwikkeling zou hebben doorgemaakt in zijn geloofsbeleving. Eiser vreest voor de gevolgen van de al dan niet toegedichte bekering als hij terug moet keren naar Iran.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Geloofsgroei tot het christendom.
7. De minister heeft aangegeven dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst in de eerste procedure al geloofwaardig zijn geacht. De rechtbank stelt vast dat dit asielmotief in deze procedure niet ter discussie staat.
7.1.
De minister heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de geloofsgroei tot het christendom ongeloofwaardig is. De minister heeft dit asielmotief in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling [7] evenmin geloofwaardig gevonden, omdat volgens de minister eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Daartoe heeft de minister overwogen dat eiser 1) niet diepgaand kan verklaren over zijn gestelde geloofsgroei na de afwijzing van de vorige asielaanvraag en 2) dat zijn kennis van het geloof onvoldoende is in vergelijking met de gestelde activiteiten. Ook heeft de minister overwogen dat 3) eisers activiteiten onvoldoende zwaar zijn om de oppervlakkige verklaringen over zijn geloofsgroei te compenseren. Tot slot heeft de minister overwogen dat 4) er bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging bestaat en evenmin een reëel risico op ernstige schade vanwege een toegedichte afvalligheid.
Was de minister bevooroordeeld bij het nemen van de bestreden beschikking?
8. Eiser voert aan dat zijn aanvraag is beoordeeld door een medewerker die niet gelovig is en dus ook geen geloof nodig heeft om inspiratie uit te putten voor een goed leven. Hij voert aan dat dit zijn weerslag heeft gehad op de beoordeling van zijn aanvraag. Dit blijkt onder andere wanneer eiser aangeeft inspiratie uit de bijbel te halen. De beoordelaar geeft dan aan dat die inspiratie ook ergens anders vandaan kan komen. Het referentiekader van de behandelend ambtenaar werkt door in het verdere proces en de beschikking. Eiser is van mening dat de beschikking getuigt van vooroordelen.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat in de Werkinstructie (WI) 2022/3 [8] beleid is opgenomen voor de toetsing van bekering en afvalligheid. Hierin staat ook dat op elke locatie bekeringscoördinatoren aanwezig zijn. In elke zaak waarin een bekeringsmotief speelt, dient voordat het besluit genomen wordt een bekeringscoördinator geraadpleegd te worden. Zoals de minister ook ter zitting heeft toegelicht, zijn de (hoor)medewerkers opgeleid om op een zorgvuldige wijze te horen over asielmotieven zoals afvalligheid. De minister verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [9] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister ten onrechte gesteld dat er geen sprake is van geloofsgroei?
9. De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van geloofsgroei. De rechtbank deelt - kort samengevat - het standpunt van de minister dat de huidige verklaringen en overgelegde stukken geen nieuw inzicht of verdere diepgang vertonen in vergelijking met zijn eerdere verklaringen over het geloof. Daarnaast blijven de verklaringen te algemeen en onvoldoende specifiek toegespitst op de persoonlijke geloofsbeleving van eiser. De afzonderlijk aangevoerde argumenten en overgelegde informatie van eiser, zal de rechtbank hieronder puntsgewijs behandelen.
Erkenning geloof door passage in beschikking
10. Eiser voert aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van geloofsgroei. In eerdere procedures heeft de minister niet aannemelijk geacht dat eiser daadwerkelijk gelovig is. In het bestreden besluit [10] , betwist de minister niet dat eiser troost heeft gevonden in zijn geloof. Eiser verwijst naar de passage: “Het is niet ongewoon dat mensen tijdens moeilijke situaties troost zoeken in hun geloof, derhalve wijst dit niet op een diepgaande verandering in de gestelde geloofsgroei.” Dat betekent volgens eiser dat de minister nu wel erkent dat er sprake is een oprecht geloof, hetgeen een wijziging (groei) is ten opzichte van wat de minister eerder heeft gesteld. Het besluit kan reeds hierom niet in stand blijven.
10.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn verweerschrift niet ten onrechte heeft gesteld dat uit de passage geen erkenning van oprecht geloof volgt. De minister benoemt een algemene hypothetische situatie waarin het niet ongebruikelijk is dat er troost wordt gezocht in het geloof. Eiser heeft uit de passage in de beschikking dan ook niet mogen concluderen dat dit betekent dat de minister heeft erkend dat er sprake is van oprecht geloof bij eiser.
Beoordeling als geheel
11. Eiser voert vervolgens aan dat de minister zijn verklaringen niet als geheel heeft beoordeeld. De minister heeft elk aangedragen argument in een ander daglicht geplaatst, waarbij alleen naar de verschillende onderdelen is gekeken, zonder oog te hebben voor de samenhang.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister eisers verklaringen in de huidige asielprocedure over zijn geloofsgroei voldoende in samenhang heeft beoordeeld en ook met wat eiser in de vorige asielprocedure over zijn geloofsbeleving heeft verklaard. Uit de besluitvorming blijkt voldoende van een procedure-overstijgende beoordeling zoals is vereist. [11] De minister heeft zich daarbij voldoende uitgelaten over het nieuwe samenstel van gegevens van eisers verklaringen uit de vorige asielprocedure over zijn gestelde bekering en zijn verklaringen in de huidige asielprocedure over zijn gestelde geloofsgroei.
Diepgaand verklaren over geloofsgroei na de afwijzing van de vorige asielaanvraag
12. Eiser voert aan dat de minister niet is ingegaan op de (persoonlijke) tegenslagen die hij heeft meegemaakt in zijn leven. Eiser ziet de tegenslagen als onderdeel van Gods plan en dat hij door God op de proef wordt gesteld. Dit zijn, in tegenstelling tot wat de minister heeft gesteld, geen algemene verklaringen. Ook de afgenomen boosheid van eiser is een gevolg van de geloofsgroei en eiser heeft dit duidelijk uitgelegd en hiervoor geen andere reden benoemd. [12]
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende specifiek en in algemeenheden heeft verklaard over de motieven en het proces van de groei in zijn geloof. Uit de Werkinstructie (WI) 2022/3 [13] volgt dat indien een vreemdeling zijn geloofsgroei aannemelijk wil maken aan de hand van verklaringen over zijn motieven voor een proces van bekering, hij daarbij kan voortborduren op elementen die hij in de voorgaande procedure al heeft aangevoerd. Hij dient aan de hand daarvan aannemelijk te maken dat hij tot intensivering van zijn geloof is gekomen. De nieuwe verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering moeten worden gewogen in samenhang met de verklaringen die de vreemdeling tijdens de voorgaande procedure(s) over deze onderwerpen heeft afgelegd. De rechtbank deelt het standpunt van de minister dat eisers huidige verklaringen geen nieuw inzicht of verdere diepgang vertonen in vergelijking met eerdere. Hiertoe overweegt de rechtbank onder andere dat de minister niet ten onrechte heeft mogen stellen dat het helpen van anderen geen uniek kenmerk is van geloofsgroei. Ook eerder gaf eiser aan dat het geloof hem liefde en rust gaf en dat hij door het geloof in staat was om met tegenslagen om te gaan en anderen te helpen, zelfs onder moeilijke omstandigheden. De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat deze herhaling van verklaringen niet getuigt van enige geloofsgroei of verdieping. Evenmin is eiser erin geslaagd om dit in de beroepsprocedure duidelijk te maken. Daarnaast sluit de rechtbank aan bij het standpunt van de minister dat eiser niet nader heeft kunnen onderbouwen hoe zijn verdwenen boosheid resultaat is van de gestelde geloofsgroei en niet van andere zaken.
Kennis van het geloof in vergelijking met de door eiser gestelde activiteiten
13. Eiser voert aan dat hij zijn goede daden niet meer verricht om God te vriend te houden maar om anderen te helpen. God beoordeelt zijn daden op de bedoeling die de persoon daarmee heeft. Eiser is geïnspireerd door een Bijbelverhaal. Hij verwijst naar zijn gehoor waar hij heeft aangegeven niet meer aan hypocrisie te doen [14] ,het doen van goede daden, het houden van God en het geven aan je naasten [15] , zonder de verwachting hiervoor iets terug te krijgen. [16] Ook is eiser geïnspireerd door Johannes de Visser die een onvoorwaardelijk volger van Jezus was en bovendien visser net zoals zijn vader. Eiser stelt dat hij heeft getuigd van een kennis van het geloof die past bij het proces dat hij tot nu toe heeft doorgemaakt.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de geloofsgroei evenmin blijkt uit de gestelde kennis van eiser van het geloof. Eiser stelt kort na aankomst in Nederland al aan Bijbelstudie te zijn begonnen en daarom heeft de minister van eiser mogen verwachten dat hij weet waar de Bijbelverhalen staan die eiser aanhaalt en waarbij hij een vergelijking maakt met zijn eigen leven. De minister heeft overwogen dat eiser weliswaar in zekere mate over Bijbelkennis beschikt, maar er niet in is geslaagd deze persoonlijk te maken. De minister heeft hierbij van belang mogen achten dat van iemand die stelt geloofsgroei te hebben doorgemaakt ook verwacht mag worden dat hij overtuigend kan verklaren over zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving hiermee. Eiser heeft inhoudelijk correct verklaard over het verhaal van Jezus en de Farizeeër, maar de uitleg van eiser over zijn persoonlijke betekenis in dat kader, namelijk dat hij liefde moet geven en geen rijkdom hoeft te hebben om liefde te geven, is zeer beperkt. Hetzelfde geldt voor eisers verklaring dat hij ook met zijn tranen liefde aan anderen kan geven. Daar komt bij dat eiser tijdens de vorige asielprocedure ook reeds heeft verklaard dat hij liefde probeert te geven. Bovendien heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat de verklaring van eiser over het handelen vanuit liefde, in tegenstelling tot handelen uit angst voor bestraffing zoals bij moslims, een ongeoorloofde aanvulling van de verklaring in de zienswijze is die afwijkt van dat wat eiser heeft gezegd in het gehoor. Daarnaast kan eiser weinig verschillen opnoemen tussen zijn eerste kerk, de Baptistenkerk, en zijn huidige Evangelische kerk. Eisers verklaring dat er veel meer mensen naar de Baptistenkerk kwamen, heeft de minister niet ten onrechte onvoldoende geacht. In aanvulling hierop heeft de minister vastgesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over het gebrek aan steun binnen de Baptistenkerk, nu hij in het gehoor van de vorige opvolgende aanvraag heeft verklaard dat hij anderhalf uur per week Bijbelstudie volgde en steun ontving, maar in onderhavige procedure naar voren heeft gebracht dat hij beperkt steun ontving binnen de Baptistenkerk.
De weging van activiteiten ter compensatie van oppervlakkige verklaringen
14. Eiser voert aan dat hij door de geloofsgroei met nog meer enthousiasme naar de kerk gaat en aan Bijbelstudies deelneemt. Deze studie heeft ertoe geleid dat hij uiteindelijk in bepaalde dramatische gebeurtenissen in zijn privéleven de hand van God heeft gezien. Omtrent de omstandigheid dat eiser (actief) evangeliseert en anderen zou hebben bekeerd, heeft eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag onder andere verklaard dat door het tonen van zijn gedrag mensen zich aangetrokken voelden tot het christendom. Ook heeft hij mensen uitgenodigd om mee te gaan naar de kerk en dat sommigen van hen daarna vaker naar de kerk kwamen.
14.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eiser summier heeft geantwoord op de vraag hoe eisers contact met God is. Eiser voelt zich ondanks alle problemen gelukkig omdat God van zijn problemen weet en dat hij zich daarom geen zorgen hoeft te maken. Eiser begint elke dag met het maken van contact met God en hij begint de dag met een gebed. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat eiser tijdens zijn eerste asielprocedure ook al heeft verklaard dat hij zich bezighield met Bijbelstudie en het danken van God als hij ’s ochtends wakker wordt. De minister heeft verder niet ten onrechte kunnen overwegen dat uit de verklaringen van eiser niet kan worden gevolgd dat de door hem genoemde personen door zijn toedoen zijn bekeerd en dat eiser actief mensen evangeliseert.
De door eiser overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn geloofsgroei leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel. De voorganger en secretaris van de Evangeliegemeente geven in hun brief van 24 oktober 2022 aan dat eiser actief deelnam aan kerkdiensten en de Bijbelstudies voor Iraanse vluchtelingen trouw bezocht en dat hij last had van zijn heup. Verder schrijven zij dat eiser in zijn geloof is gegroeid en dat zij overtuigd zijn van eisers geloof en de waarheid van zijn verhaal. De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat deze verklaring onvoldoende is om eisers oppervlakkige verklaringen over zijn geloofsgroei te compenseren. De rechtbank overweegt bovendien dat het niet aan derden, maar aan de minister is om de gestelde geloofsgroei te beoordelen. [17] Verder heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat eiser onvoldoende uiteengezet heeft wat hij met het artikel van Narcotics Anonymous wil onderbouwen en dat het een algemeen artikel is wat niets zegt over de gestelde geloofsgroei van eiser.
Gegronde vrees bij terugkeer dan wel reëel risico op ernstige schade?
Algemeen
15. Eiser voert aan dat er sprake is van gegronde vrees bij terugkeer naar Iran dan wel een reëel risico op ernstige schade en verwijst hierbij naar het AAB [18] over Iran van september 2023. [19] Eiser voert aan dat hij op sociale media berichten heeft geplaatst waaruit kan worden afgeleid dat hij christen is. Uit het laatste rapport van het Amerikaanse State Department [20] blijkt dat de autoriteiten de sociale media actief monitoren. Mensen die berichten plaatsten op sociale media lopen een risico om bestraft te worden. Eiser voert verder aan dat veel mensen uit zijn vroegere omgeving inmiddels op de hoogte zijn van zijn bekering en dat het risico groot is dat iemand de autoriteiten waarschuwt als eiser daar terugkeert. Eiser voert verder aan dat [naam] een heel weinig voorkomende naam is, zodat men ook om die reden al heel snel bij hem uitkomt. Er staat ook een foto van hem op social media. Het is verder volgens eiser een ernstige schending van de vrijheid van eisers meningsuiting om van hem te verwachten dat hij deze uitingen op sociale media verwijdert. Terugkeerders naar Iran die stellen dat de bekering als asielmotief gefingeerd was, maar die wel betrokken zijn geweest bij religieuze activiteiten, zoals ook eiser, kunnen strafrechtelijk vervolgd worden.
15.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat er geen sprake is van gegronde vrees bij terugkeer naar Iran dan wel een reëel risico op ernstige schade. De minister heeft in haar bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd dat niet is gebleken dat eiser persoonlijk problemen heeft gehad met de Iraanse autoriteiten of dat hem toegedichte afvalligheid kan worden aangerekend. [21] Verwijzingen naar algemene risico’s in Iran volstaan hiervoor niet. De rechtbank volgt de minister in zijn stelling dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn activiteiten op sociale media in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. Hoewel eiser zich online profileert als christen, heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn posts de Iraanse autoriteiten daadwerkelijk hebben bereikt. Hierbij is meegewogen dat eiser een andere naam gebruikt, zijn foto’s onduidelijk zijn, hij een beperkt aantal volgers (481) heeft en weinig interactie (maximaal 11 likes) op zijn berichten krijgt. Dit bereik wordt in een land met meer dan 80 miljoen inwoners niet als groot beschouwd. Eiser heeft daarnaast niet onderbouwd dat mensen uit zijn omgeving op de hoogte zijn van zijn bekering of dat hij hierdoor problemen zal ervaren bij terugkeer. De minister mocht hierbij ook betrekken dat van eiser verwacht mag worden dat hij vóór vertrek zijn religieuze uitingen op sociale media verwijdert en zich bij terugkeer terughoudend opstelt ten aanzien van religieuze activiteiten. De rechtbank verwijst naar de door de minister ter zitting aangehaalde uitspraak van 17 maart 2025 [22] , waarbij de Afdeling de motivering onder 16 tot en met 19 van de uitspraak van de rechtbank [23] van 27 februari 2025 heeft overgenomen. Eiser heeft zelf verklaard niet aan anderen kenbaar te willen maken dat hij christen of afvallige is, waarmee de risico’s verder worden beperkt.
15.2.
Voor zover eiser heeft verwezen naar de fenomeenanalyse van de AIVD over statelijke inmenging in diasporagemeenschappen, overweegt de rechtbank dat de enkele verwijzing naar deze fenomeenanalyse, die algemeen van opzet is, nog niet aannemelijk maakt dat eiser een individueel risico loopt bij terugkeer naar Iran. [24]
Situatie aan de grens
16. Eiser voert aan dat van hem niet mag worden verwacht dat hij bij een eventuele ondervraging door de Iraanse autoriteiten verklaart dat hij een religieus asielmotief heeft geveinsd om een asielvergunning te verkrijgen. Er is bij eiser sprake van een risicofactor, namelijk de op Facebook geplaatste berichten over het geloof. Daarom gaat het beroep van de minister op de uitspraak van deze rechtbank van 25 oktober 2023 niet op. Tevens mag van eiser niet worden verwacht dat hij desgevraagd een verklaring ondertekent dat hij nog steeds moslim is.
16.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eiser geen andere omstandigheden naar voren heeft gebracht of zijn er geen omstandigheden gebleken waaruit zou blijken dat het aannemelijk is dat de Iraanse autoriteiten eiser niet zouden geloven wanneer hij verklaart dat hij nog steeds moslim is. Dat eiser op het vliegveld ondervraagd zal kunnen worden over de redenen van zijn vertrek en asielrelaas, betekent niet meteen dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. [25] Uit het ambtsbericht blijkt weliswaar dat als iemand lange tijd in het buitenland heeft verbleven, het risico groot is dat hij bij aankomst zal worden ondervraagd over dat verblijf maar niet dat een dergelijke ondervraging gelijk staat aan zwaarwegende problemen. Als eiser op het vliegveld wordt gecontroleerd, mag van hem - nu zijn bekering ongeloofwaardig is geacht - worden verwacht dat hij aangeeft dat hij zijn bekeringsmotief heeft geveinsd om in Nederland te mogen blijven en dat hij - desgevraagd - een verklaring ondertekent. Zoals hiervoor ook is overwogen mag van eiser verwacht worden dat hij bij terugkeer zijn online berichten verwijdert en geen berichten plaatst om negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten te voorkomen. [26]
16.2.
Eiser heeft zich tijdens de zitting beroepen op de recente uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam. [27] De rechtbank volgt dit niet. Uit die uitspraak, en de daaraan voorafgaande uitspraak [28] , blijkt namelijk dat de minister de (toegedichte) afvalligheid op zichzelf geloofwaardig achtte. De minister achtte het geloofwaardig dat eiseres niet gelooft in de Islam en de Islam niet praktiseert. Onder die omstandigheden mocht van eiseres geen terughoudendheid worden verwacht en mocht evenmin worden verwacht dat zij zou verklaren haar asielmotieven te hebben geveinsd. De situatie in die uitspraken was dus anders dan in de onderhavige zaak, waarin in rechte vast staat dat de bekering en de afvalligheid ongeloofwaardig zijn.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. De afwijzing van de asielaanvraag blijft in stand. Daarmee staat ook vast dat eiser onmiddellijk moet terugkeren naar Iran, hetgeen reeds is vermeld in het terugkeerbesluit van 27 juli 2016. Aan eiser was al een inreisverbod opgelegd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zaak NL24.40477.
3.NL16.1936.
4.201606778/1/V2.
5.NL17.6227.
6.NL23.21854.
7.Artikel 31, zesde lid, Vreemdelingenwet (Vw).
8.WI 2022/3.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1053), waarin ook wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:341).
10.Besluit van 10 oktober 2024, p. 3.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2713).
12.Gehoor opvolgende aanvraag, p. 7 (onderaan).
13.WI 2022/3, 8.4 onder het kopje:
14.Gehoor opvolgende aanvraag, p. 5.
15.Gehoor opvolgende aanvraag, p. 7.
16.Zie correcties op het gehoor opvolgende aanvraag.
17.Zie WI 2022/3 en de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977).
18.Algemeen ambtsbericht.
19.P. 114, 115, 116 en 119: “Volgens verschillende bronnen kwam het voor dat migranten die terugkeerden bij aankomst problemen kregen van de zijde van de autoriteiten. Daarbij ging het onder meer om Iraniërs met een dubbele nationaliteit”.
20.USDOS – US Department of State:
21.Bestreden besluit, p. 10 e.v.
22.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1111).
23.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zp. Utrecht, van 27 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:3030).
24.Zie de uitspraken genoemd onder noot 23 en 24.
25.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 25 oktober 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:22097).
26.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zp. Utrecht, van 12 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:19105).
27.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zp. Rotterdam, van 11 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:4558).
28.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zp. Den Bosch, van 14 juli 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:3603).