ECLI:NL:RBDHA:2025:7598
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Nigeriaanse asielzoeker, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft op 28 april 2025 zijn beroep en verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in de rechtbank, waar hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag door de minister in stand blijft.
De rechtbank overweegt dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat de minister mag aannemen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft geen objectieve gegevens overgelegd die aantonen dat Frankrijk niet aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank wijst erop dat eiser ook niet heeft aangetoond dat hij niet kan klagen bij de Franse autoriteiten over de omstandigheden die hij aanvoert. Daarnaast heeft eiser medische stukken overgelegd die zijn psychische problemen onderbouwen, maar de rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat zijn gezondheidstoestand aanzienlijk en onomkeerbaar zal verslechteren door de overdracht naar Frankrijk.
De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om af te wijken van de Dublinverordening en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.