ECLI:NL:RBGEL:2021:6088

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5941
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening buitenlandse bronbelasting en toepassing van het OESO-modelverdrag in belastingzaken van artiesten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar directeur en aandeelhouder, in geschil is over de verrekening van buitenlandse bronbelasting. Eiseres ontving een managementvergoeding van een dochtermaatschappij, die optrad als dj in het buitenland. De rechtbank oordeelde dat de ontvangen managementvergoeding niet kwalificeert als buitenlands inkomen in de zin van de artikelen 17 en 23B van het OESO-modelverdrag, waardoor verrekening van de buitenlandse belasting niet mogelijk is. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres ingediende aangifte Vpb 2016 niet correct was, omdat de buitenlandse belasting niet daadwerkelijk was geheven op de managementvergoeding. Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gewekt vertrouwen, aangezien de inspecteur geen expliciete standpuntbepaling had gedaan over de verrekenmethode. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de inspecteur eerder een interne fout had gemaakt bij de beoordeling van de aangifte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/5941

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 5 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) en de bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2021.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon A] en [persoon B] . Namens verweerder zijn [persoon C] en [persoon D] verschenen.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad in zaaknummer 20/01875 over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2015 van [naam persoon E] (hierna: [persoon E] ). Op 24 september 2021 heeft de Hoge Raad in die zaak arrest gewezen. [1]
Naar aanleiding van de brief van gemachtigde van 28 september 2021 heeft de griffier op
4 oktober 2021 telefonisch aan de gemachtigde verzocht of eiseres nog een uitspraak wenst. Hierop heeft de gemachtigde bevestigend geantwoord en ingestemd met een schriftelijke afdoening door de enkelvoudige belastingkamer.
Bij brieven van 11 oktober 2021 is het nadere stuk van eiseres naar verweerder gestuurd en is verweerder geïnformeerd over de hervatting van het vooronderzoek. Verweerder heeft niet binnen de geboden termijn kenbaar gemaakt dat hij gebruik wil maken van zijn recht op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft overeenkomstig artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een verdere mondelinge behandeling achterwege kan blijven en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [persoon E] is inwoner van Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is werkzaam als dj onder de artiestennaam [persoon F] . Hij treedt onder deze naam wereldwijd op in clubs en op festivals.
2. [persoon E] is directeur en enig aandeelhouder van eiseres. De inkomsten van deze vennootschap bestaan uit een managementvergoeding, royalty’s en andere vergoedingen, onder meer voor sponsoractiviteiten.
3. De werkzaamheden als dj buiten de Verenigde Staten van Amerika verricht [persoon E] vanuit [naam B.V.] ( [B.V.] ), een volledige dochtermaatschappij van eiseres. [B.V.] ontvangt de gages van de optredens, betaalt de zakelijke kosten en betaalt jaarlijks een managementvergoeding aan eiseres van € 180.000.
4. In 2016 heeft [persoon E] , met tussenkomst van [B.V.] , dat de contracten met de buitenlandse afnemers sluit, opgetreden zowel in landen waarmee Nederland een bilateraal belastingverdrag heeft gesloten waarin een vrijstellingsmethode is opgenomen als in landen waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten waarin een verrekenmethode is opgenomen. [persoon E] heeft ook in Nederland opgetreden.
5. Op 1 maart 2018 heeft eiseres een herziene aangifte Vpb 2016 ingediend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 346.531. Hierin zijn een objectvrijstelling van € 16.979 en een verrekening van buitenlandse belasting van € 17.800 voor overige bruto-bedragen van € 80.492 toegepast. Uit praktische overwegingen is daarbij landcode “Duitsland” vermeld, in plaats van de landcodes van de afzonderlijke verrekeningslanden.
6. Met dagtekening 25 april 2020 heeft verweerder aan eiseres een definitieve aanslag Vpb 2016 opgelegd, naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 373.900. Tevens is bij beschikking € 5.750 aan belastingrente in rekening gebracht. De objectvrijstelling en de verrekening van buitenlandse belasting zijn niet toegepast.
7. Bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2020 heeft verweerder vanwege gewekt vertrouwen ten aanzien van de aanslag Vpb 2014 alsnog de objectvrijstelling toegepast. Per deze datum heeft verweerder dit vertrouwen opgezegd.
8. In geschil is of eiseres recht heeft op verrekening van buitenlandse belasting. Daarnaast is in geschil of verweerder voor de toepassing van de verrekenmethode het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.
9. Eiseres is van mening dat de van [B.V.] geheven bronbelasting niet alleen met de Vpb van [B.V.] moet worden verrekend maar, voor zover dat wegens onvoldoende verschuldigde belasting niet mogelijk is, ook met de Vpb van eiseres. Zij wijst daartoe op twee arresten van de Hoge Raad van 9 februari 2007 [2] . Verder verwijst zij naar de conclusie van Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad prof. mr. P.J. Wattel van 7 januari 2021 [3] en naar rechtsoverweging 2.5 in het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2021 in de zaak van [persoon E] , waarin staat dat met zowel door de werkmaatschappij als door de houdstermaatschappij verschuldigde Vpg verrekening van buitenlandse belasting heeft plaatsgevonden.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van dubbele belastingheffing bij eiseres, omdat zij niet een deel van de gage ontvangt, maar een managementvergoeding voor diverse werkzaamheden. Verweerder volgt daarmee de lijn van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn uitspraak van 3 juni 2020 [4] . Daarnaast voert verweerder aan dat het vertrouwensbeginsel alleen voor de toepassing van de vrijstellingsmethode is geschonden, omdat het bezwaarschrift van 9 december 2016 inzake de aanslag Vpb 2014 alleen betrekking had op de objectvrijstelling.
11. Artikel 17 van het OESO-modelverdrag, overgenomen in nagenoeg alle Nederlandse belastingverdragen, kent een specifieke toewijzingsbepaling voor de belasting van inkomsten van artiesten en sporters. Op grond van dit artikel heeft het land waar het optreden van een artiest of een sporter plaatsvindt het recht om belasting te heffen van het inkomen dat de artiest daarmee verdient.
12. Daartegenover mag op grond van de artikelen 23A en 23B van het OESO-modelverdrag, eveneens overgenomen in nagenoeg alle Nederlandse belastingverdragen, het woonland deze inkomsten ook belasten, maar dient het heffing van dubbele belasting te voorkomen volgens de vrijstellings- of de verrekenmethode.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen recht op verrekening van buitenlandse belasting. De arresten uit 2007 waarnaar eiseres verwijst zijn gewezen voor de situatie waarin de vrijstellingsmethode van toepassing is. Zoals de Hoge Raad in rechtsoverweging 4.4. van het arrest van 24 september 2021 heeft overwogen is in die situatie voor de voorkoming van dubbele belasting niet vereist dat de inkomsten waar het over gaat daadwerkelijk in het buitenland in de heffing zijn betrokken, en daarom ook niet of daar belasting van de desbetreffende belastingplichtige is geheven. In het geval van eiseres gaat het echter niet om toepassing van de vrijstellingsmethode, maar om toepassing van de verrekeningsmethode. Daarbij gaat het om verrekening van daadwerkelijk in het buitenland van de belastingplichtige geheven belasting en is dus wel van belang of, en zo ja van wie, die buitenlandse belasting is geheven. Daarom kan aan de omstandigheid dat in die arresten geen betekenis is toegekend aan de wijze waarop in de bronstaat de gages waren belast niet de conclusie worden verbonden dat dit evenmin van belang is in het geval van eiseres. Gelet op het feit dat de gages niet zijn uitbetaald aan eiseres maar aan [B.V.] , kan de door eiseres ontvangen managementvergoeding van € 180.000 niet kwalificeren als buitenlands inkomen in de zin van artikel 17 en 23B van het OESO-modelverdrag. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
14. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt niet omdat de rechtbank niet gebleken is van een expliciete of impliciete standpuntbepaling van verweerder ten aanzien van de toepassing van de verrekenmethode in de aangifte Vpb 2015 van eiseres. Deze aangifte is nooit door verweerder beoordeeld, waardoor er geen sprake kan zijn van gewekt vertrouwen. [5] Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat de verrekening van buitenlandse belasting bij eiseres berust op een interne fout, doordat de verkeerde analyse voor de verkeerde vennootschap ( [B.V.] in plaats van eiseres) is gemaakt.
15. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient het beroep inzake de beschikking belastingrente eveneens ongegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. I.A. Kranenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

2.ECLI:NL:HR:2007:AU3571, AU3577 en AU3578.
3.ECLI:NL:PHR:2021:19 (https://www.navigator.nl/document/id547af0ffb80647c8bebba7a329ef77f5?anchor=id-fff7d478-4c70-4868-8945-caa2c62e560d).
5.Vergelijk Hoge Raad 14 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6516.