ECLI:NL:RBLIM:2025:10143

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
ROE 24/3460
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht en onvoldoende bewijs van hoofdverblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 17 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering behandeld. Eiseres ontving sinds 20 januari 2011 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geleen heeft op 19 december 2023 besloten om de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 5 juni 2018 tot en met 17 augustus 2023 in te trekken en € 84.707,89 terug te vorderen, omdat eiseres niet haar hoofdverblijf zou hebben gehad op het uitkeringsadres. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres in de genoemde periode niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Dit is onderbouwd met objectieve gegevens zoals extreem laag waterverbruik, elektriciteits- en gasverbruik, en het ontbreken van afvalaanbiedingen. Eiseres heeft tijdens een gesprek met de Sociale Recherche (SR) tegenstrijdige verklaringen afgelegd, wat de betrouwbaarheid van haar verklaringen ondermijnt. De rechtbank concludeert dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door het college niet te informeren over haar woonsituatie, wat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering rechtvaardigt. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3460

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.M.J. Schoonbrood),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] -Geleen, het college
(gemachtigde: mr. S.L.J.H. Stevenhaagen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan, met als meest vergaande grond dat zij gedurende de periode in geding wel haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 19 december 2023 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 5 juni 2018 tot en met 17 augustus 2023 ingetrokken en € 84.707,89 teruggevorderd, omdat eiseres gedurende die periode niet haar hoofdverblijf zou hebben gehad op het uitkeringsadres.
2.1.
Met het besluit van 14 mei 2024 (het bestreden besluit) is het college bij de intrekking en terugvordering gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiseres en het college deelgenomen. Eiseres is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiseres ontvangt met ingang van 20 januari 2011 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Pw. Eiseres staat met ingang van 19 januari 2011 als enige bewoner ingeschreven op het uitkeringsadres.
3.1.
Op 16 februari 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor een tijdelijke tegemoetkoming energiekosten. Daarbij heeft eiseres onder andere gegevens van haar gas- en stroomverbruik over de maand januari 2023 ingeleverd. De behandelend ambtenaar heeft naar aanleiding van het lage verbruik navraag gedaan bij de Sociale Recherche (SR) hoe deze cijfers te interpreteren.
3.2.
De SR heeft vervolgens een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiseres gestart. De SR heeft dossieronderzoek gedaan en heeft bankafschriften, verbruiksgegevens van water, gas en elektriciteit en informatie over afvalledigingen opgevraagd. Naar aanleiding van deze onderzoeksgegevens is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 18 augustus 2023 en heeft de SR aansluitend een huisbezoek afgelegd. De onderzoeksresultaten staan in een rapport van 12 september 2023.
3.3.
Het college heeft aan de intrekking en terugvordering ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres in ieder geval vanaf 5 juni 2018 niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Het college heeft het recht op bijstand ingetrokken over de periode van 5 juni 2018 tot en met 17 augustus 2023 en € 84.707,89 teruggevorderd. Het college heeft geen bestuurlijke boete opgelegd, maar gezien het hoge terugvorderingsbedrag (meer dan € 50.000,-) aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Te beoordelen periode en uitgangspunten
4. De intrekking en terugvordering van de bijstand zien op de periode van 5 juni 2018 tot en met 17 augustus 2023. Dat is de te beoordelen periode. De rechtbank ziet (evenals partijen) gelet op het waterverbruik aanleiding om bij de beoordeling onderscheid te maken tussen twee periodes, namelijk de periode van 5 juni 2018 tot 5 juni 2020 (periode 1) en de periode van 5 juni 2020 tot en met 17 augustus 2023 (periode 2).
4.1.
Intrekking en terugvordering van bijstand zijn voor eiseres belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.2.
Het hoofdverblijf van eiseres is daar waar het zwaartepunt van haar persoonlijke leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Eiseres is verplicht om juiste en volledige informatie over haar woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [1]
4.3.
Voor de bepaling van het hoofdverblijf kan het waterverbruik van betekenis zijn. Een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat eiseres haar hoofdverblijf dus niet heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan eiseres om die vooronderstelling te weerleggen. [2] Bij een waterverbruik van 7 m³ tot 14 m³ wordt gesproken van een zeer laag waterverbruik. Dat is een aanwijzing dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Maar die omstandigheid maakt dat nog niet aannemelijk. Het college moet dan aanvullend bewijs leveren waaruit blijkt dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. [3]
4.4.
Het college gaat uit van het volgende – niet in geschil zijnde – waterverbruik, elektraverbruik en gasverbruik:
Opnamedatum
Opnameresultaat
Verbruik (in m³)
06-06-2023
93
6
01-06-2022
87
6
02-06-2021
81
6
05-06-2020
75
10
14-06-2019
65
12
05-06-2018
53
11
Gemiddelde jaarverbruik [4] voor een éénpersoonshuishouden = 68 m ³
Periode van
Periode tot en met
Verbruik (in kWh)
01-01-2023
30-06-2023*
225
01-01-2022
31-12-2022
497
01-01-2021
31-12-2021
589
01-01-2020
31-12-2020
459
01-01-2019
31-12-2019
355
22-01-2018
31-12-2018
578
Gemiddelde jaarverbruik voor een éénpersoonshuishouden = 1.830 kWh
* geen heel jaar
Periode van
Periode tot en met
Verbruik (in m³)
01-01-2023
30-06-2023*
30
01-01-2022
31-12-2022
16
01-01-2021
31-12-2021
15
01-01-2020
31-12-2020
12
01-01-2019
31-12-2019
12
22-01-2018
31-12-2018
19
Gemiddelde jaarverbruik voor een éénpersoonshuishouden in een appartement = 840 m³
* geen heel jaar
4.5.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eiseres verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
Standpunt van eiseres
5. Eiseres voert in de eerste plaats aan dat er ten onrechte geen tolk is ingeschakeld tijdens het gesprek met de SR. Eiseres is afkomstig uit Azerbeidzjan en spreekt Russisch. Eiseres heeft de vragen niet goed begrepen en haar antwoorden zijn niet juist in het verslag opgenomen. Het college mag dat wat eiseres verklaard heeft niet gebruiken bij de besluitvorming. Eiseres voert verder aan dat haar situatie gelijk is aan de situatie die aan de orde was in diverse uitspraken van de CRvB [5] , waarin geconcludeerd werd dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende waren om te kunnen stellen dat de betrokkene zijn hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres. Het college heeft in de periode waarin eiseres een zeer laag waterverbruik had het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres niet onderzocht. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat tijdens het huisbezoek een volledig ingerichte woning is aangetroffen inclusief kleding en administratie. Ook hieruit blijkt volgens eiseres dat zij wel haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Bovendien heeft eiseres per 19 augustus 2023 een nieuwe bijstandsuitkering ontvangen en eiseres ziet niet in waarom haar situatie op 19 augustus 2023 anders zou zijn dan in de periode daaraan voorafgaand. Ten slotte stelt eiseres dat het college op grond van de uitdraai van haar OV-kaart, de recepthistorie en de getuigenverklaring van de onderburen het recht op bijstand had kunnen vaststellen.
Mocht het college de verklaring van eiseres gebruiken voor de besluitvorming?
6. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college de door eiseres afgelegde verklaring gebruiken voor de besluitvorming. Die verklaring is “naar waarheid” opgemaakt en ondertekend door de sociaal rechercheurs. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het college daar niet van mocht uitgaan. Dat eiseres het gesprek niet kon voeren zonder tolk, omdat zij het Nederlands onvoldoende machtig is dan wel de vragen niet goed heeft begrepen omdat er geen tolk aanwezig was, kan daaruit niet worden afgeleid. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit het verslag van het gesprek van 18 augustus 2023 niet blijkt dat eiseres tijdens het gesprek heeft aangegeven dat zij er een tolk bij wilde hebben dan wel de gestelde vragen niet goed begreep, en dat zij ook steeds concreet antwoord heeft gegeven. Eiseres heeft op de zitting vervolgens niet concreet kunnen maken waaruit dan zou moeten blijken dat zij de vragen niet goed heeft begrepen en ook niet wat volgens haar dan onjuist in het verslag is opgenomen. Eiseres heeft tijdens het gesprek weliswaar gezegd dat zij last heeft van een taalbarrière, maar mede gelet op de context waarin dat werd gezegd – namelijk in antwoord op de vraag of eiseres lid is van verenigingen – is die enkele opmerking daarvoor niet genoeg. Dit volgt daarnaast ook niet uit de antwoorden die eiseres heeft gegeven. Deze antwoorden sluiten goed aan op de gestelde vragen. De medewerkers van de SR hebben eiseres zelfs gecomplimenteerd voor haar Nederlands. Zij hebben namelijk opgemerkt dat mevrouw goed te verstaan is. Bovendien heeft eiseres de verklaring vervolgens ondertekend en op elke pagina een paraaf gezet. Zij heeft ook aan het eind gezegd dat zij niets heeft toe te voegen, nergens op wil terugkomen en alle vragen heeft begrepen. De rechtbank overweegt verder dat eiseres dit punt pas in beroep naar voren heeft gebracht. Dat is weliswaar niet doorslaggevend, maar als dit voor eiseres een belangrijk punt is dan had het in de rede gelegen daar ook al in bezwaar de aandacht op te vestigen. Het dossier bevat ook verder geen aanknopingspunten dat eiseres tijdens andere / eerdere gesprekken bij het college of tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft gevraagd om een tolk of dat zij die gesprekken niet zonder tolk kon voeren en niet heeft begrepen waar die gesprekken over gingen. De gemachtigde van eiseres heeft zich ter zitting nog op het standpunt gesteld dat hij met eiseres heeft gesproken op zijn kantoor en dat hem toen is gebleken dat eiseres de Nederlandse taal niet voldoende machtig is. Deze stelling leidt echter niet tot een ander oordeel, nu die niet nader is onderbouwd. En bovendien doet dat standpunt niet af aan de conclusie die de rechtbank al heeft getrokken over de verklaring van eiseres.
7. Over deze verklaring van eiseres overweegt de rechtbank verder het volgende. Net als het college leest de rechtbank in die verklaring een kentering. In eerste instantie verklaart zij namelijk dat zij de hele dag thuis is, televisie kijkt, iedere dag de wc en douche gebruikt en zich ook af en toe wast aan de wasbak. Daarnaast verklaart eiseres dat ze ongeveer één keer per week wast en dat ze regelmatig kookt. Ze biedt om de twee maanden het afval aan in de daarvoor bestemde containers, maar ze vergeet dat ook wel eens. Ook verklaart eiseres dat haar dochter veel bij haar in huis is, omdat zij op grond van een pgb helpt met de verzorging van eiseres. Vervolgens is eiseres ermee geconfronteerd dat onderzoek is gedaan naar haar woonsituatie en de verbruiksgegevens. Hierna verklaart eiseres dat zij heel zuinig is, er misschien een fout is gemaakt bij het doorgeven van de waterstanden en dat zij overal een budget voor maakt. Daarnaast verklaart zij dat ze alleen de lamp aandoet, zij geen tv kijkt als ze zich niet goed voelt en dat dan alleen de koelkast aan staat. Eiseres gebruikt geen verwarming maar een warme deken en haar dochter neemt het afval mee naar Amsterdam. Eiseres heeft tijdens het gesprek met de sociale recherche dus tegenstrijdige verklaringen gegeven. Op de zitting heeft de rechtbank met partijen gesproken over de manier waarop het college de verklaring van eiseres heeft betrokken in de besluitvorming. De gemachtigde van het college heeft daarop toegelicht dat zowel haar eerste verklaring (dat eiseres dagelijks in haar woning naar de wc gaat, doucht en zij één keer per week wast) maar ook haar tweede verklaring (kort gezegd dat eiseres heel zuinig is) niet overeenkomt met het (extreem) lage (water)verbruik. Op de betekenis van de verklaringen van eiseres voor de beoordeling van het hoofdverblijf gaat de rechtbank hieronder in.
Hoofdverblijf in periode 1: 5 juni 2018 tot 5 juni 2020
8. De rechtbank overweegt allereerst dat niet in geschil is dat in deze periode het waterverbruik zeer laag is (tussen de 10 en 12 m³ per jaar). Ook niet in geschil is dat het elektriciteits- en gasverbruik (extreem) laag zijn en dat in deze periode geen enkele keer afval is aangeboden op het uitkeringsadres.
8.1.
Het college heeft daarbij verder in aanmerking kunnen nemen dat een minimaal toiletgebruik, gebaseerd op één toiletbezoek per dag, in combinatie met één douche per week reeds een waterverbruik van 6,3 m³ per jaar oplevert. [6] Zoals in 4.3 is overwogen, is het bij zeer laag waterverbruik aan het college om aanvullend bewijs te leveren waaruit blijkt dat eiseres gedurende periode 1 niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Het college heeft daarvoor, naast het waterverbruik, drie objectieve onderzoeksgegevens gebruikt, namelijk het elektriciteitsverbruik, het gasverbruik en de afvalledigingen. In periode 1 is op het uitkeringsadres tussen de 355 en 578 kWh elektriciteit en tussen de 12 en 19 m³ gas per jaar verbruikt. Dit is allebei (extreem) laag, omdat een gemiddeld eenpersoonshuishouden 1830 kWh elektriciteit en 840 m3 gas per jaar verbruikt. Het verbruik op het uitkeringsadres strookt in het geheel niet met de eerste verklaring die eiseres zelf gaf. Het college kon verder betrekken dat eiseres vervolgens na confrontatie met de onderzoeksbevindingen in haar tweede verklaring tegenstrijdig en daarmee onbetrouwbaar heeft verklaard. Aan haar verklaringen kan mede daarom onvoldoende waarde worden gehecht en dat weegt mee bij de beoordeling van de vraag of aannemelijk is dat dat eiseres het hoofdverblijf niet op dat adres had. De gemachtigde van het college heeft ter zitting hierover nog toegelicht dat geprobeerd is om de verklaringen van eiseres vervolgens toch passend te maken aan de verbruiksgegevens, maar dat dit niet is gelukt en met de verklaringen van eiseres het recht op bijstand niet alsnog vast te stellen is. Ook de rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van eiseres (ook over de aanwezigheid van haar dochter) onvoldoende het lage verbruik verklaren en mede daarom dus geen duidelijkheid geven over het door haar gestelde hoofdverblijf (in [woonplaats] ). Daarnaast is van belang dat eiseres in periode 1 geen enkele keer afval heeft aangeboden. Dat strookt evenmin met haar eerste verklaring hierover en het college kon de verklaring die eiseres vervolgens hiervoor gaf (dat haar dochter uit Amsterdam het afval – met de trein – mee naar huis neemt) onaannemelijk vinden.
8.2.
De casus van eiseres wijkt daarmee wat betreft de feitelijke bevindingen af van de zaken die aan de orde waren in de uitspraken van de CRvB die eiseres heeft aangehaald in haar beroepschrift.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beschikbare aanvullende bewijs, in onderlinge samenhang bezien met het zeer lage waterverbruik en de tegenstrijdige verklaringen van eiseres daarover, een toereikende grondslag biedt voor het standpunt van het college dat aannemelijk is dat eiseres in periode 1 niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Dat eiseres met enige regelmaat op het uitkeringsadres aanwezig was, staat wel vast. Maar dat is onvoldoende voor de conclusie dat zij in periode 1 daar haar hoofdverblijf had. Dat geldt ook voor de andere feiten en omstandigheden waarop eiseres wijst (zie daarvoor ook rechtsoverwegingen 9.2 en 9.3) Daarbij overweegt de rechtbank nog specifiek voor periode 1 dat de uitdraai van de OV-kaart niet ziet op deze periode (dat heeft eiseres bevestigd op de zitting) en dat het huisbezoek op 18 augustus 2023 ruim drie jaar na afloop van periode 1 heeft plaatsgevonden, zodat de bevindingen tijdens het huisbezoek onvoldoende zeggen over het hoofdverblijf van eiseres in deze periode. Dat geldt ook voor de pintransacties uit 2023.
Hoofdverblijf in periode 2: 5 juni 2020 tot en met 17 augustus 2023
9. Zoals in 4.3. is overwogen, is het bij extreem laag waterverbruik aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij haar hoofdverblijf toch heeft gehad op het uitkeringsadres. Niet in geschil is dat het waterverbruik in deze periode extreem laag is, dat – net als in periode 1 – het elektriciteits- en gasverbruik (extreem) laag is en dat geen enkele keer afval is aangeboden op het uitkeringsadres.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij in periode 2 haar hoofdverblijf toch heeft gehad op het uitkeringsadres. De verklaring van eiseres dat het extreem lage waterverbruik (en het lage elektriciteits- en gasverbruik) te maken heeft met haar zuinige leefstijl en haar manier van budgetteren vindt de rechtbank net als het college niet voldoende daarvoor. Daarbij kon het college ook de tegenstrijdigheid en daarmee onbetrouwbaarheid van de verklaringen van eiseres betrekken.
9.2.
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres drie bewijsmiddelen heeft overgelegd waarmee zij de vooronderstelling dat zij in periode 2 niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres heeft proberen te weerleggen. Eiseres heeft namelijk een uitdraai van de receptenhistorie van de apotheek, een uitdraai van de reishistorie van haar OV-kaart en een verklaring van de onderburen overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met deze gegevens niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij toch wel haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres gedurende periode 2. De uitdraai van de receptenhistorie ziet op de periode van 26 januari 2018 tot en met 28 december 2023, maar het is niet duidelijk wat de informatie in dit overzicht betekent omdat een groot gedeelte van het document weggelakt is. Er staan enkel data in. Het is de rechtbank daarmee niet duidelijk (geworden) of dit momenten zijn geweest dat een recept is uitgeschreven door een arts of medicatie is verstrekt door de apotheek. Als het om het verstrekken van medicatie gaat, dan is het voor de rechtbank niet duidelijk geworden of de medicatie dan is bezorgd door de apotheek (en op welk adres dan) of opgehaald bij de apotheek (en of dat dan door eiseres zelf is gedaan). De rechtbank houdt ook de mogelijkheid open dat de informatie op het overzicht misschien nog wel van andere betekenis is. Zelfs als de rechtbank ervan uitgaat dat eiseres op alle genoemde data in [woonplaats] was, dan is dat nog niet voldoende voor de conclusie dat eiseres haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Dat zegt immers hoogstens dat eiseres toen in [woonplaats] was, maar verder niets over haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres. Bovendien liggen de data vaak ook ver uit elkaar. Dat eiseres in de regio [woonplaats] nog een apotheek heeft, zegt daarover ook niet genoeg. Hetzelfde geldt voor de uitdraai van de OV-kaart. Deze uitdraai ziet op de periode 7 augustus 2022 tot en met 29 januari 2024 en kan dus alleen wat zeggen over die periode. Uit deze uitdraai leidt de rechtbank echter af dat eiseres weliswaar naar [woonplaats] (terug)reist, maar ook vaak naar Amsterdam reist en daar dagen / weken verblijft. Naar het oordeel van de rechtbank zegt deze uitdraai dan ook weinig over haar feitelijke hoofdverblijf op het uitkeringsadres in [woonplaats] , met name ook in het licht van de overige concrete feitelijke bevindingen. De rechtbank is het tot slot met het college eens dat de verklaring van de onderburen weinig concreet is (eiseres komt soms koffie drinken en de post halen) en daarom onvoldoende zegt over het hoofdverblijf van eiseres in periode 2. Uit die verklaring van de onderburen blijkt overigens ook niet duidelijk op welke periode deze verklaring ziet.
9.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het huisbezoek op 18 augustus 2023 slechts een momentopname is; in beginsel zegt een huisbezoek weinig over de periode daarvóór. De stelling van eiseres dat bij het huisbezoek een volledig ingerichte woning is aangetroffen, is mede gelet op de overige concrete feitelijke bevinden over de periode voorafgaand aan het huisbezoek daarom onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiseres in de gehele periode 2 toch haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Bovendien is niet in geschil dat eiseres met enige regelmaat op het uitkeringsadres aanwezig was. De omstandigheid dat – zoals eiseres aanvoert – uit de bankafschriften blijkt dat eiseres verschillende keren in [woonplaats] heeft gepind, maakt dit ook niet anders. Dat eiseres in de buurt van haar uitkeringsadres pint, betekent namelijk niet dat zij ook op dat adres verblijft en daar haar hoofdverblijf heeft. Bovendien gaat het om een beperkt aantal (grote) pintransacties in de periode januari 2023 tot en met juni 2023 (in totaal 6). Aan die pinopnames kan daarom niet de waarde worden gehecht voor de conclusie over haar hoofdverblijf die eiseres wenst.
9.4.
Gelet op al het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat aannemelijk is dat eiseres haar hoofdverblijf in periode 2 niet had op het uitkeringsadres.
Schending inlichtingenplicht grond voor intrekking en terugvordering bijstand
10. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat haar woonsituatie van belang was voor haar recht op uitkering en zij daarvan melding bij het college moest maken. Door het college niet te informeren dat zij haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres in de te beoordelen periode, heeft eiseres haar inlichtingenverplichting geschonden. Het college kan daardoor het recht op bijstand niet vaststellen. Het college was daarom op grond van de artikelen 54, derde lid, en 58, eerste lid, van de Pw verplicht om de bijstandsuitkering van eiseres in te trekken en terug te vorderen.
10.1.
De rechtbank stelt tot slot vast dat eiseres geen zelfstandige beroepsgronden heeft gericht tegen de (hoogte van de) terugvordering van de te veel uitbetaalde bijstandsuitkering. Zij heeft ook geen dringende redenen aangevoerd op grond waarvan (deels) van terugvordering zou moeten worden afgezien. Die zijn de rechtbank ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Het college mocht namelijk haar bijstandsuitkering intrekken over de periode van 5 juni 2018 tot en met 17 augustus 2023 en de € 84.707,89 aan teveel ontvangen bijstand van haar terugvorderen.
12. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzitter, mr. M.M.L. Goofers en mr. S.S. Vijn, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.A. Jacobs-van Wijlick, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 oktober 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3110 en van 30 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1672.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038 en van 1 juli 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:969.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1546 en van 5 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2145.
4.Telkens volgens de NIBUD Prijzengids 2023-2024.
5.Uitspraken van de CRvB van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2210, van 22 juni 2021
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3354.