ECLI:NL:RBLIM:2025:6168

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
ROE 24/3707
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) wegens overschrijding van de vermogensgrens door mede-eigendom van een woning in Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 27 juni 2025, in de zaak ROE 24/3707, is het beroep van eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht heeft vastgesteld dat eisers per 30 november 2021 geen recht hadden op de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) op grond van de Participatiewet (PW). Dit kwam voort uit het feit dat eiseres mede-eigenaar was van een woning in Polen, waardoor het gezamenlijk vermogen van eisers de vermogensgrens overschreed. De AIO werd per 5 augustus 2022 terecht ingetrokken en de terugvordering van de AIO vanaf 30 november 2021 was gerechtvaardigd. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de afwijzing van de nieuwe AIO-aanvraag terecht was. De rechtbank legt uit dat de inlichtingenplicht door eisers is geschonden, wat leidde tot de intrekking van de AIO. De rechtbank bevestigt dat de AIO-aanvulling niet kan worden toegekend op grond van artikel 16 van de PW, omdat eisers niet als personen zonder recht op bijstand kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen de invordering en ongegrond voor het overige, wat betekent dat eisers de ten onrechte ontvangen AIO-aanvulling van € 20.399,21 moeten terugbetalen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2025 in de zaak tussen

[eisers] uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J. van Helden),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de besluiten van verweerder op grond van de Participatiewet (PW) tot:
  • vaststelling dat eisers geen recht hadden op de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (de AIO of de AIO-aanvulling) en de intrekking van de AIO;
  • terugvordering van de AIO;
  • invordering van de AIO;
  • afwijzing van de (nieuwe) AIO-aanvraag;
De reden hiervoor is dat eiseres vanwege een erfenis mede-eigenaar is geworden van een woning in Polen. Eisers zijn het er niet mee eens en voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de besluiten.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eisers per 30 november 2021 geen recht hadden op de AIO en dat verweerder deze terecht heeft ingetrokken per 5 augustus 2022. [1] Eiseres is vanaf 30 november 2021 mede-eigenaar van een woning in Polen. Het gezamenlijk vermogen van eisers was daardoor hoger dan het grensbedrag om voor bijstand in aanmerking te komen. Verweerder heeft de AIO vanaf 30 november 2021 mogen terugvorderen en hoefde daar niet van af te zien wegens de te maken belangenafweging, het evenredigheidsbeginsel of dringende redenen. Tegen de invordering zijn geen zelfstandige beroepsgronden gericht. Verweerder heeft de (nieuwe) AIO-aanvraag terecht afgewezen. Eiseres was ten tijde van die aanvraag namelijk nog steeds mede-eigenaar van de woning in Polen. De AIO-aanvulling kan niet worden toegekend op grond van artikel 16 van de PW. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Bij besluit van 3 januari 2024 (primair besluit I) heeft verweerder vastgesteld dat eisers vanaf 30 november 2021 geen recht meer hebben op de AIO, omdat het vermogen van eisers op die datum hoger is dan € 15.150,00. Dat is het grensbedrag om voor bijstand in aanmerking te komen (de vermogensgrens).
3. Bij (een ander) besluit van 3 januari 2024 (primair besluit II) heeft verweerder besloten om de ten onrechte verstrekte AIO over de periode van 30 november 2021 tot en met 31 december 2023 terug te vorderen van eisers. Het gaat om een totaalbedrag van
€ 20.339,50. In ditzelfde besluit heeft verweerder het totaalbedrag ingevorderd. In het besluit staat dat eisers het bedrag voor 15 februari 2024 moeten betalen.
4. Op 6 februari 2024 hebben eisers een nieuwe AIO aangevraagd. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 20 februari 2024 (primair besluit III) afgewezen, omdat het vermogen van eisers (nog steeds) hoger was dan de vermogensgrens.
5. Eisers hebben tegen deze primaire besluiten afzonderlijk bezwaar gemaakt en verweerder verzocht om de bezwaarschriften gevoegd te behandelen.
6. Met het besluit van 3 juni 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder, onder aanvulling van de motivering, bij de primaire besluiten gebleven.
7. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
8. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
9. Eisers hebben het beroep aangevuld met stukken waaruit blijkt dat de woning in Polen inmiddels in de verkoop staat.
10. Bij besluit van 8 juli 2024 heeft verweerder een tweede invorderingsbesluit genomen. Eisers moeten het totaalbedrag van € 20.339,50 voor 20 augustus 2024 voldoen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep geacht mede gericht te zijn tegen het tweede invorderingsbesluit. Verweerder heeft de invordering voorlopig opgeschort.
11. De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

12. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en Duitse rente. Eiseres ontvangt inkomen uit een Pools pensioen. Omdat deze inkomsten samen lager zijn dan het sociaal minimum is aan eisers vanaf 3 november 2019 de AIO toegekend op grond van de PW. [2] Bij aanvang van de AIO heeft verweerder het resterend vrij te laten vermogen vastgesteld op € 8.713,24. [3]
13. Per brieven van 18 juni 2020, 16 juni 2021, 11 mei 2022 en 3 mei 2023 heeft verweerder eisers erop gewezen dat al het vermogen (en dat van de partner) voor de AIO meetelt (ook vermogen in het buitenland).
14. In het kader van een onderzoek naar de hoogte van het Poolse pensioen van eiseres is het verweerder gebleken dat eiseres en haar zus de erfgenamen zijn van een woning in Polen. Eisers heeft dat desgevraagd op 1 september 2023 telefonisch aan verweerder verteld. Verweerder heeft eisers vervolgens om aanvullende informatie over de woning in Polen gevraagd. Daarop hebben eisers een akte van overlijden, een akte van erfrecht en een taxatierapport van de woning in Polen ingeleverd, waaruit blijkt dat de moeder van eiseres (de erflater) is overleden op 30 november 2021. Verder blijkt daaruit dat eiseres en haar zus de enige twee erfgenamen zijn en dat de taxatiewaarde van de woning op 30 november 2021 [nummer] was (€ 92.267,12). Uit de ingeleverde Poolse documenten en de afgelegde verklaring blijkt dat eiseres vanaf 5 augustus 2022 daadwerkelijk kon beschikken over de erfenis, omdat een Poolse rechter toen de daarvoor noodzakelijke beslissing heeft genomen.
15. Naar aanleiding van deze informatie heeft verweerder eiseres haar aandeel in de woning bepaald op € 46.133,56 (de helft van de taxatiewaarde). Verweerder heeft het zogenoemde fictieve vermogen van eisers op 30 november 2024 (datum overlijden erflater) vastgesteld op € 51.371,40. Vanwege overschrijding van de vermogensgrens [4] bestaat vanaf 30 november geen recht meer op AIO-aanvulling. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten I en II genomen.
16. Op 6 februari 2024 hebben eisers een nieuwe AIO-aanvraag gedaan en op het aanvraagformulier aangegeven dat eiseres mede-eigenaar is van de woning in Polen. Daarbij hebben eisers opnieuw het taxatierapport ingeleverd en de waarde van de woning per 30 november 2021 opgegeven. Vervolgens heeft verweerder deze aanvraag met primair besluit III afgewezen, omdat het vermogen van eisers nog steeds hoger was dan de vermogens-grens.
16. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten en in bezwaar een verklaring overgelegd waarin – voor zover van belang – staat dat de dochter van de zus van eiseres (het nichtje) in de woning woont. Het nichtje woont daar met haar echtgenoot en hun zwaar gehandicapte dochtertje. Zij betalen geen huur. Eisers willen zo snel mogelijk van de woning af, maar eiseres kan de woning niet verkopen, omdat haar zus hiervoor geen toestemming geeft, gelet op voorgaande omstandigheden.
16. Met het bestreden besluit heeft verweerder de terugvordering en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder onderscheid gemaakt in twee perioden. Over de periode van 30 november 2021 tot 5 augustus 2022 heeft verweerder de AIO teruggevorderd (€ 7.245,36) op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW. [5] Vanaf 5 augustus 2022 heeft verweerder de AIO ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW wegens schending van de mededelingsplicht (hierna: de inlichtingenplicht). Eisers hebben de inlichtingenplicht geschonden door na verkrijging van de erfenis op 5 augustus 2022 geen melding daarvan te doen bij verweerder. Over de periode van 5 augustus 2022 tot en met tot en met 31 december 2023 heeft verweerder een totaalbedrag van € 13.094,14 teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW. [6]
19. In beroep hebben eisers te kennen gegeven dat het nichtje en haar gezin inmiddels niet meer in de woning wonen. De woning staat te koop sinds juni 2024, maar er is nog geen koper gevonden.

Beoordeling door de rechtbank

Overschrijding vermogensgrens door (mede-)eigendom woning in Polen
20. De AIO biedt voor mensen zoals eisers, waarvan de hoogte van de AOW-uitkering onder het sociaal minimum ligt, een mogelijkheid het inkomen aan te vullen tot het sociaal minimum. Een van de voorwaarden voor het recht op een AIO-aanvulling dat er geen in aanmerking te nemen vermogen is. [7] In artikel 34 van de PW is geregeld wat onder vermogen wordt verstaan en wat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. Deze bepalingen hebben een dwingendrechtelijk karakter.
21. Niet in geschil is dat eisers de toegestane vermogensgrens [8] overschrijden, doordat eiseres mede-eigenaar is van de woning in Polen en dat daardoor geen recht op AIO-aanvulling bestaat.
22. In deze procedure gaat het erom met ingang van welke datum verweerder bevoegd was de AIO terug te vorderen, of verweerder van het gebruiken van die bevoegdheid had moeten afzien in het geval van eisers en of de AIO-aanvulling op andere grondslag toch had moeten worden toegekend. Deze beroepsgronden zal de rechtbank hierna beoordelen.
Mag verweerder de AIO terugvorderen per 30 november 2021?
23. Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW kan verweerder bijstand terugvorderen in het geval van een erfenis. Dat mag per de datum waarop aanspraak op de erfenis bestond. Volgens vaste rechtspraak ontstaat de aanspraak op een erfdeel [9] op het tijdstip van overlijden van de erflater. [10] De moeder van eiseres is overleden op 30 november 2021. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat de AIO-aanvulling per 30 november 2021 mag worden teruggevorderd. Dat eiseres pas op 5 augustus 2022 over de erfenis konden beschikken, omdat de Poolse rechter toen de daarvoor noodzakelijke beslissing had genomen, is geen reden om af te wijken van de hiervoor genoemde vaste jurisprudentie. Die situatie is namelijk niet wezenlijk anders dan in het geval van een Nederlandse erfenis. Ook in het Nederlandse stelsel moet immers, na het ontstaan van de aanspraak, de nalatenschap worden afgewikkeld, waardoor pas over de erfenis kan worden beschikt (lang) nadat de erflater is overleden. De regeling van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW is er juist voor bedoeld dat
inde tussenliggende periode niet tot terugvordering wordt overgegaan, maar achteraf wel
overdie periode mag worden teruggevorderd. Gelet op de waarde van de woning werd de vermogensgrens op 30 november 2021 overschreden en hadden eisers geen recht meer op de AIO. Zoals hiervoor (in overweging 21) is overwogen staat dat op zichzelf niet ter discussie tussen partijen. Verweerder was gelet op het voorgaande bevoegd om met ingang van 30 november 2021 (tot 5 augustus 2022) de AIO terug te vorderen op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW.
24. Hierna in overwegingen 30 tot en met 33 en overwegingen 38 tot en met 41 zal de rechtbank beoordelen of verweerder van terugvordering had moeten afzien (in verband met de te maken belangenafweging wegens of wegens dringende redenen).
Mag verweerder de AIO intrekken en terugvorderen per 5 augustus 2022?
25. Eisers hebben niet (spontaan en tijdig) aan verweerder gemeld dat eiseres mede-eigenaar van de woning in Polen is geworden. Zij hebben daardoor de inlichtingenplicht geschonden. Dat zij meenden dat ze dit niet hoefden te melden zolang de woning niet was verkocht, doet aan de schending van de inlichtingenplicht niet af. De inlichtingenplicht is namelijk een objectief geformuleerde verplichting, waarbij opzet geen rol speelt. Op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW moet verweerder de AIO-aanvulling intrekken als door schending van de inlichtingenplicht ten onrechte bijstand is verleend. Dat laatste is het geval, want (zoals hiervoor is overwogen) staat tussen partijen niet ter discussie dat eisers geen recht op de AIO hebben ten gevolge van overschrijding van de vermogensgrens. Als eisers op 5 augustus 2022 hadden gemeld dat eiseres mede-eigenaar was geworden van de woning in Polen, zou verweerder de AIO-aanvulling toen al hebben ingetrokken.
26. Gelet op het voorgaande is verweerder terecht tot intrekking van de AIO overgegaan per 5 augustus 2022. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW moet verweerder de AIO dan terugvorderen. Hierna in overwegingen 34 tot en met 39 en 42 tot en met 44 zal de rechtbank beoordelen of verweerder van terugvordering had moeten afzien (gelet op het evenredigheidsbeginsel of wegens dringende redenen).
Kan de AIO worden toegekend op grond van artikel 16 van de PW?
27. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of verweerder,
ondanks dat eisers niet aan de voorwaarden voor het recht op AIO-aanvulling voldoen (vanwege het vermogen in de woning in Polen), toch de AIO-aanvulling zou moeten verstrekken op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW.
28. Naar het oordeel van de rechtbank mist artikel 16 van de PW toepassing in het
geval van eisers. [11] Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de PW kan verweerder, gelet op alle omstandigheden, aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, in afwijking van paragraaf 2.2, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe nopen. Eisers kunnen aan dit artikel geen recht op bijstand ontlenen. Vaststaat namelijk dat eisers behoren tot de kring van rechthebbenden van de PW, zoals omschreven in artikel 11 van de PW, en dat zij niet op grond van het bepaalde in de artikelen 13 tot en met 15 van de PW zijn uitgesloten van het recht op bijstand. Daarom kunnen eisers niet worden aangemerkt als personen die geen recht op bijstand hebben als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
29. De AIO-aanvulling kan daarom niet op grond van artikel 16 van de PW aan eisers worden toegekend. Dit betekent dat aan de beoordeling of sprake is van zeer bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 16 van de PW in dit geval niet wordt toegekomen.
De belangenafweging (discretionaire bevoegdheid)
30. Eisers hebben als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder van
terugvordering moet afzien op grond van de belangenafweging (te maken in het kader van gebruik van de discretionaire terugvorderingsbevoegdheid van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW).
31. De terugvordering wegens naderhand verkregen middelen (artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW) is een discretionaire bevoegdheid. Bij de terugvordering over de periode van 30 november 2021 tot 5 augustus 2022 in verband met naderhand verkregen middelen is dus ruimte voor een belangenafweging. Die belangenafweging moet de toets aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen doorstaan. Dat houdt in dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Daarbij spelen (1) noodzakelijkheid, (2) geschiktheid en (3) evenwichtigheid een rol. De toetsing door de bestuursrechter van de door verweerder verrichte belangenafweging is minder intensief. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon overgaan tot de terugvordering. Zij licht dat oordeel hierna toe.
32. Uit vaste rechtspraak van de CRvB [12] volgt dat de terugvordering wegens achteraf ontvangen middelen (1) een noodzakelijk en (2) een geschikt middel is om bijstand terug te ontvangen die achteraf niet nodig was om in de kosten van levensonderhoud van de betrokkene te voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank is het terugvorderingsbesluit ook (3) evenwichtig. Het is de rechtbank duidelijk dat de financiële situatie van eisers momenteel zwaar is. Al vanaf januari 2024 is hun inkomen ongeveer € 800,00 per maand onder bijstandsniveau en lenen zij geld om rond te kunnen komen. Dit is echter niet het gevolg van de terugvordering. De terugvordering heeft pas (voelbare) financiële gevolgen voor eisers bij de invordering. Tot nu toe is de invordering opgeschort. Er kunnen afspraken gemaakt worden met verweerder over betaling in termijnen. Bij (dwang)invordering zullen de financiële belangen van eisers beschermd worden door de regels over de beslagvrije voet. Bovendien heeft verweerder mogen meewegen dat eiseres beschikt over een aandeel in een woning in Polen met een aanzienlijke waarde. De woning staat inmiddels te koop en zal op enig moment te gelde gemaakt kunnen worden. Het is niet onredelijk dat verweerder dan wil overgaan tot invordering van het teruggevorderde bedrag. Dat kan alleen als verweerder (eerst) overgaat tot terugvordering. Dat eiseres
nuniet (zelfstandig) tot verkoop van de woning kan overgaan, omdat haar zus daarvan mede-eigenaar is en dat het aandeel in de woning – zo stelt eiseres – onverkoopbaar is, doet daaraan niet af en legt in het kader van de te maken belangenafweging daarom onvoldoende gewicht in de schaal. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat het feit dat eiseres pas vanaf 5 augustus 2022 kon beschikken over haar aandeel in de woning maakt dat verweerder de belangenafweging in het voordeel van eiser had moeten laten uitvallen. De terugvordering vindt immers pas achteraf plaats. Dat is de essentie van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ook een evenwichtige afweging heeft gemaakt van de betrokken belangen.
33. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
Evenredigheidsbeginsel (gebonden bevoegdheid)
34. Eisers hebben als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder van
terugvordering moet afzien, omdat het evenredigheidsbeginsel ertoe noopt dat toepassing van de gebonden terugvorderingsbevoegdheid van artikel 58, eerste lid, van de PW, achterwege blijft.
35. De terugvordering over de periode van 5 augustus 2022 tot en met december 2023 is gebaseerd op artikel 58, eerste lid, van de PW, dat van toepassing is in het geval de betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Deze bepaling is dwingendrechtelijk geformuleerd. Als de betrokkene de inlichtingenplicht heeft geschonden moet de bijstandverlenende instantie overgaan tot (intrekking en) terugvordering van de kosten van ten onrechte verleende bijstand. Dat strookt met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de wetsgeschiedenis. Toepassing van deze bepaling kan alleen achterwege blijven als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en als die omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met (in dit geval) het ongeschreven evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dat zulke bijzondere omstandigheden zich voordoen, kan slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. [13]
36. De door eisers gestelde omstandigheden zijn dezelfde omstandigheden als aangevoerd in het kader van de te maken belangenafweging bij toepassing van de terugvorderingsbevoegdheid van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, brengen die omstandigheden niet mee dat verweerder van terugvordering had moeten afzien gelet op de te maken belangenafweging (zie overweging 32 over de evenwichtigheid). Zelfs als de door eisers aangevoerde bijzondere omstandigheden door de wetgever niet zouden zijn verdisconteerd – hetgeen de rechtbank in het midden laat – leidt dat er naar het oordeel van de rechtbank daarom niet toe dat toepassing van artikel 58, eerste lid, van de PW in het geval van eisers achterwege moet blijven. [14]
37. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien?
38. Gelet op recente jurisprudentie [15] moet de dringende reden van artikel 58, achtste lid van de PW ruim worden uitgelegd. Het begrip moet worden gezien als een open norm. Verweerder moet bij het toepassen van deze bevoegdheid niet alleen rekening houden met onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van de terugvordering, maar ook andere belangen en relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging betrekken. De bevoegdheid om van terugvordering af te zien wegens dringende redenen is een discretionaire. Het besluit om van die bevoegdheid gebruik te maken moet daarom gebaseerd zijn op een evenwichtige belangenafweging. [16] In dat verband moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook me de oorzaken ervan.
39. De rechtbank ziet in de aard van de terugvorderingsbevoegdheden die in het geval van eisers aan de orde zijn (namelijk gebonden en discretionair) aanleiding om bij de beoordeling van het beroep dat eisers doen op dringende redenen onderscheid te maken tussen de terugvordering over de periode van 30 november 2021 tot 5 augustus 2022 (op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW) en te terugvordering over de periode van 5 augustus 2021 tot en met december 2023 (op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW).
De periode van 30 november 2021 tot 5 augustus 2022
40. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen in het kader van de te maken belangenafweging (overweging 32) heeft verweerder in redelijkheid tot terugvordering van de bijstand over deze periode kunnen overgaan. De evenredigheidtoets valt in het kader van de dringende redenen niet anders uit. Bij de in het kader van artikel 58, achtste lid, van de PW te maken belangenafweging, moet verweerder daar ook nog de oorzaak van de terugvordering bij betrekken. Die maakt in dit geval echter (ook) niet dat verweerder de te maken belangenafweging in het voordeel van eisers had moeten laten uitvallen. Verweerder heeft namelijk terecht aangegeven dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de terugvordering. Verweerder wist immers niet van de erfenis. De oorzaak van de terugvordering ligt dus niet (mede) bij verweerder. De oorzaak van de terugvordering ligt overigens ook niet bij eisers. Zij hadden de erfenis weliswaar op of kort na 30 november 2021 kunnen (en moeten) melden, [17] maar dat zou niet hebben geleid tot een lagere terugvordering, omdat de terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW nu eenmaal pas achteraf plaatsvindt.
41. Dit leidt tot de slotsom dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen
geen dringende reden heeft hoeven aannemen om van terugvordering over de periode van 30 november 2021 tot 5 augustus 2022 af te zien. Het besluit om niet van terugvordering af te zien, is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
De periode van 5 augustus 2022 tot en met december 2023
42. De Centrale Raad van Beroep heeft in recente rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen om af te zien van een terugvordering die is gebaseerd op artikel 58, eerste lid, van de PW, het volgende uitgangspunt geldt. De wetgever heeft met de invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving per 1 januari 2013 gekozen voor een systeem van verplichte terugvordering voor gevallen waarin achteraf blijkt dat een recht op uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld als gevolg van schending van de inlichtingenplicht. Tegenover het belang van de overheid bij een juiste vaststelling van het recht op uitkering en terugbetaling van wat te veel ontvangen is, staat het belang van de betrokkene dat hij door een dergelijk belastend overheidsbesluit niet onevenredig wordt geraakt. [18]
43. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwegogen in het kader van de te maken belangenafweging (overweging 32 over de evenwichtigheid) heeft verweerder in redelijkheid tot terugvordering van de bijstand over deze periode kunnen overgaan. De evenredigheidtoets valt in het kader van de dringende redenen niet anders uit. Bij de in het kader van artikel 58, achtste lid, van de PW te maken belangenafweging, moet verweerder daar ook nog de oorzaak van de terugvordering bij betrekken. Die maakt in dit geval echter (ook) niet dat verweerder de te maken belangenafweging in het voordeel van eisers had moeten laten uitvallen. Ten aanzien van de terugvordering over de periode van 5 augustus 2022 tot en met december 2023 heeft verweerder namelijk terecht betrokken dat als eisers aan hun inlichtingenplicht hadden voldaan, verweerder had kunnen overgaan tot intrekking van de AIO-aanvulling. Er had dan niet teruggevorderd hoeven worden over de periode vanaf 5 augustus 2022. De oorzaak van de terugvordering ligt dus bij eisers.
44. Gelet op het voorgaande, met name het genoemde uitgangspunt bij verplichte terugvordering wegens schending van de inlichtingenplicht en nu de oorzaak van de terugvordering bij eisers ligt, heeft verweerder bij afweging van de betrokken belangen geen dringende reden hoeven aannemen om van terugvordering over de periode van 5 augustus 2022 tot en met 31 december 2023 af te zien. Het besluit om niet van terugvordering af te zien, getuigt niet van een onevenwichtige belangafweging.
Afwijzing (nieuwe) AIO-aanvraag
45. Eisers hebben geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de afwijzing van de (nieuwe) AIO-aanvraag. Ter zitting is dit met partijen besproken en hebben eisers bevestigd dat zij menen dat de AIO niet ingetrokken had mogen worden, omdat op grond van artikel 16 van de PW bijstand aan eisers moest worden toegekend. Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat de AIO-aanvulling terecht is ingetrokken per 5 augustus 2022, vanwege overschrijding van de vermogensgrens in verband met de mede-eigendom van de woning in Polen, welke woning ten tijde van de nieuwe AIO-aanvraag nog steeds in mede-eigendom aan eiseres toebehoorde, en dat de AIO-aanvulling niet kan worden toegekend op grond van artikel 16 van de PW, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
De invordering
46. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij over de invordering is beslist, niet-ontvankelijk is. Eisers hebben geen belang meer bij de beoordeling van dat onderdeel van het bestreden besluit. Verweerder heeft met het 6:19-besluit van 8 juli 2024 immers opnieuw over de invordering beslist. Het bestreden besluit is daarom, voor zover het de invordering betreft, vervangen, althans gewijzigd met het besluit van 8 juli 2024.
47. Eisers hebben geen zelfstandige beroepsgronden tegen het invorderingsbesluit van 8 juli 2024 aangevoerd. Zij hebben – desgevraagd ter zitting – bevestigd dat zij menen dat het invorderingsbesluit geen stand kan houden, omdat verweerder niet mocht overgaan tot (intrekking en) terugvordering van de AIO-aanvulling. Nu de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat verweerder dat wel mocht, slaagt ook het beroep tegen het invorderingsbesluit van 8 juli 2024 niet.

Conclusie en gevolgen

48. Het beroep tegen het bestreden besluit is niet-ontvankelijk, voor zover daarbij over de invordering is beslist. Voor het overige is het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Ze moeten de ten onrechte ontvangen AIO-aanvulling tot een bedrag van € 20.399,21 terugbetalen. Zolang verweerder de invordering opschort, hoeven eisers feitelijk nog niet te betalen. Eisers krijgen geen (nieuwe) AIO-aanvulling per januari 2024. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de invordering bij het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr.N.H.C. Schroeten, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 27 juni 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4, tweede lid
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
6. Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Participatiewet (PW)
Artikel 16 Zeer dringende redenen
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
[…]
Artikel 34 Vermogen
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;
b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
c. spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen;
d. het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, voorzover dit minder bedraagt dan € 65.500,00;
e. vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen l en m.
3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is:
a. voor een alleenstaande: € 7.770,00;
b. voor een alleenstaande ouder: € 15.540,00;
c. voor de gehuwden tezamen: € 15.540,00.
4. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op bezittingen die worden verworven in de periode waarover algemene bijstand is toegekend en op middelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat de van toepassing zijnde vermogensgrens, bedoeld in het derde lid, daarbij wordt verminderd met het vermogen dat: a. bij aanvang van de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen op grond van het tweede lid, onderdeel b;
b. tijdens de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen op grond van dit lid.
Artikel 47a Taak Sociale verzekeringsbank
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°.de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
2°.bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

Voetnoten

1.Over de periode van 30 november 2021 tot 5 augustus 2022 is geen sprake van een intrekking van de AIO, omdat artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW een zelfstandige terugvorderingsgrond betreft. Over die periode wordt alleen vastgesteld dat er geen recht op de AIO bestond. Vanaf 5 augustus 2022 wordt de AIO wel ingetrokken. Verweerder heeft dat bij het bestreden besluit hersteld. Zie overweging 18.
2.Dit betreft algemene bijstand op grond van artikel 22 van de PW voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De SVB voert de AIO uit (artikel 47a PW).
3.Dit betekent dat het vermogen van eisers, om recht te blijven houden op de AIO-aanvulling, nog mag toenemen met maximaal dit vastgestelde bedrag.
4.De vastgestelde vermogensgrens per 30 november 2021 bedraagt € 12.590,00 en daarmee is sprake van een overschrijding van deze grens van € 38.781,40
5.Dit betreft een zelfstandig terugvorderingsbesluit (discretionaire bevoegdheid) vanwege achteraf ontvangen middelen uit de erfenis. Een intrekkingsbesluit is over deze periode daarom niet nodig.
6.Dit betreft de (verplichte) terugvordering vanwege schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 van de Participatiewet.
7.Op grond van artikel 47a, tweede lid, in verbinding met artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW.
8.Op grond van artikel 34, derde lid, onderdeel c, van de Participatiewet.
9.Voor de toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 6 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2607 en van 25 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:383.
11.Zie de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:372.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1696.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, rov. 9.14.
15.Zie de uitspraken van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192 en 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
16.Dat volgt uit het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel.
17.Aan de terugvordering over deze periode ligt geen schending van de inlichtingenplicht ten grondslag.