Beoordeling door de rechtbank
Overschrijding vermogensgrens door (mede-)eigendom woning in Polen
20. De AIO biedt voor mensen zoals eisers, waarvan de hoogte van de AOW-uitkering onder het sociaal minimum ligt, een mogelijkheid het inkomen aan te vullen tot het sociaal minimum. Een van de voorwaarden voor het recht op een AIO-aanvulling dat er geen in aanmerking te nemen vermogen is.In artikel 34 van de PW is geregeld wat onder vermogen wordt verstaan en wat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. Deze bepalingen hebben een dwingendrechtelijk karakter.
21. Niet in geschil is dat eisers de toegestane vermogensgrensoverschrijden, doordat eiseres mede-eigenaar is van de woning in Polen en dat daardoor geen recht op AIO-aanvulling bestaat.
22. In deze procedure gaat het erom met ingang van welke datum verweerder bevoegd was de AIO terug te vorderen, of verweerder van het gebruiken van die bevoegdheid had moeten afzien in het geval van eisers en of de AIO-aanvulling op andere grondslag toch had moeten worden toegekend. Deze beroepsgronden zal de rechtbank hierna beoordelen.
Mag verweerder de AIO terugvorderen per 30 november 2021?
23. Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW kan verweerder bijstand terugvorderen in het geval van een erfenis. Dat mag per de datum waarop aanspraak op de erfenis bestond. Volgens vaste rechtspraak ontstaat de aanspraak op een erfdeelop het tijdstip van overlijden van de erflater.De moeder van eiseres is overleden op 30 november 2021. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat de AIO-aanvulling per 30 november 2021 mag worden teruggevorderd. Dat eiseres pas op 5 augustus 2022 over de erfenis konden beschikken, omdat de Poolse rechter toen de daarvoor noodzakelijke beslissing had genomen, is geen reden om af te wijken van de hiervoor genoemde vaste jurisprudentie. Die situatie is namelijk niet wezenlijk anders dan in het geval van een Nederlandse erfenis. Ook in het Nederlandse stelsel moet immers, na het ontstaan van de aanspraak, de nalatenschap worden afgewikkeld, waardoor pas over de erfenis kan worden beschikt (lang) nadat de erflater is overleden. De regeling van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW is er juist voor bedoeld dat
inde tussenliggende periode niet tot terugvordering wordt overgegaan, maar achteraf wel
overdie periode mag worden teruggevorderd. Gelet op de waarde van de woning werd de vermogensgrens op 30 november 2021 overschreden en hadden eisers geen recht meer op de AIO. Zoals hiervoor (in overweging 21) is overwogen staat dat op zichzelf niet ter discussie tussen partijen. Verweerder was gelet op het voorgaande bevoegd om met ingang van 30 november 2021 (tot 5 augustus 2022) de AIO terug te vorderen op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW.
24. Hierna in overwegingen 30 tot en met 33 en overwegingen 38 tot en met 41 zal de rechtbank beoordelen of verweerder van terugvordering had moeten afzien (in verband met de te maken belangenafweging wegens of wegens dringende redenen).
Mag verweerder de AIO intrekken en terugvorderen per 5 augustus 2022?
25. Eisers hebben niet (spontaan en tijdig) aan verweerder gemeld dat eiseres mede-eigenaar van de woning in Polen is geworden. Zij hebben daardoor de inlichtingenplicht geschonden. Dat zij meenden dat ze dit niet hoefden te melden zolang de woning niet was verkocht, doet aan de schending van de inlichtingenplicht niet af. De inlichtingenplicht is namelijk een objectief geformuleerde verplichting, waarbij opzet geen rol speelt. Op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW moet verweerder de AIO-aanvulling intrekken als door schending van de inlichtingenplicht ten onrechte bijstand is verleend. Dat laatste is het geval, want (zoals hiervoor is overwogen) staat tussen partijen niet ter discussie dat eisers geen recht op de AIO hebben ten gevolge van overschrijding van de vermogensgrens. Als eisers op 5 augustus 2022 hadden gemeld dat eiseres mede-eigenaar was geworden van de woning in Polen, zou verweerder de AIO-aanvulling toen al hebben ingetrokken.
26. Gelet op het voorgaande is verweerder terecht tot intrekking van de AIO overgegaan per 5 augustus 2022. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW moet verweerder de AIO dan terugvorderen. Hierna in overwegingen 34 tot en met 39 en 42 tot en met 44 zal de rechtbank beoordelen of verweerder van terugvordering had moeten afzien (gelet op het evenredigheidsbeginsel of wegens dringende redenen).
Kan de AIO worden toegekend op grond van artikel 16 van de PW?
27. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of verweerder,
ondanks dat eisers niet aan de voorwaarden voor het recht op AIO-aanvulling voldoen (vanwege het vermogen in de woning in Polen), toch de AIO-aanvulling zou moeten verstrekken op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW.
28. Naar het oordeel van de rechtbank mist artikel 16 van de PW toepassing in het
geval van eisers.Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de PW kan verweerder, gelet op alle omstandigheden, aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, in afwijking van paragraaf 2.2, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe nopen. Eisers kunnen aan dit artikel geen recht op bijstand ontlenen. Vaststaat namelijk dat eisers behoren tot de kring van rechthebbenden van de PW, zoals omschreven in artikel 11 van de PW, en dat zij niet op grond van het bepaalde in de artikelen 13 tot en met 15 van de PW zijn uitgesloten van het recht op bijstand. Daarom kunnen eisers niet worden aangemerkt als personen die geen recht op bijstand hebben als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
29. De AIO-aanvulling kan daarom niet op grond van artikel 16 van de PW aan eisers worden toegekend. Dit betekent dat aan de beoordeling of sprake is van zeer bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 16 van de PW in dit geval niet wordt toegekomen.
De belangenafweging (discretionaire bevoegdheid)
30. Eisers hebben als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder van
terugvordering moet afzien op grond van de belangenafweging (te maken in het kader van gebruik van de discretionaire terugvorderingsbevoegdheid van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW).
31. De terugvordering wegens naderhand verkregen middelen (artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW) is een discretionaire bevoegdheid. Bij de terugvordering over de periode van 30 november 2021 tot 5 augustus 2022 in verband met naderhand verkregen middelen is dus ruimte voor een belangenafweging. Die belangenafweging moet de toets aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen doorstaan. Dat houdt in dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Daarbij spelen (1) noodzakelijkheid, (2) geschiktheid en (3) evenwichtigheid een rol. De toetsing door de bestuursrechter van de door verweerder verrichte belangenafweging is minder intensief. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon overgaan tot de terugvordering. Zij licht dat oordeel hierna toe.
32. Uit vaste rechtspraak van de CRvBvolgt dat de terugvordering wegens achteraf ontvangen middelen (1) een noodzakelijk en (2) een geschikt middel is om bijstand terug te ontvangen die achteraf niet nodig was om in de kosten van levensonderhoud van de betrokkene te voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank is het terugvorderingsbesluit ook (3) evenwichtig. Het is de rechtbank duidelijk dat de financiële situatie van eisers momenteel zwaar is. Al vanaf januari 2024 is hun inkomen ongeveer € 800,00 per maand onder bijstandsniveau en lenen zij geld om rond te kunnen komen. Dit is echter niet het gevolg van de terugvordering. De terugvordering heeft pas (voelbare) financiële gevolgen voor eisers bij de invordering. Tot nu toe is de invordering opgeschort. Er kunnen afspraken gemaakt worden met verweerder over betaling in termijnen. Bij (dwang)invordering zullen de financiële belangen van eisers beschermd worden door de regels over de beslagvrije voet. Bovendien heeft verweerder mogen meewegen dat eiseres beschikt over een aandeel in een woning in Polen met een aanzienlijke waarde. De woning staat inmiddels te koop en zal op enig moment te gelde gemaakt kunnen worden. Het is niet onredelijk dat verweerder dan wil overgaan tot invordering van het teruggevorderde bedrag. Dat kan alleen als verweerder (eerst) overgaat tot terugvordering. Dat eiseres
nuniet (zelfstandig) tot verkoop van de woning kan overgaan, omdat haar zus daarvan mede-eigenaar is en dat het aandeel in de woning – zo stelt eiseres – onverkoopbaar is, doet daaraan niet af en legt in het kader van de te maken belangenafweging daarom onvoldoende gewicht in de schaal. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat het feit dat eiseres pas vanaf 5 augustus 2022 kon beschikken over haar aandeel in de woning maakt dat verweerder de belangenafweging in het voordeel van eiser had moeten laten uitvallen. De terugvordering vindt immers pas achteraf plaats. Dat is de essentie van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ook een evenwichtige afweging heeft gemaakt van de betrokken belangen.
33. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
Evenredigheidsbeginsel (gebonden bevoegdheid)
34. Eisers hebben als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder van
terugvordering moet afzien, omdat het evenredigheidsbeginsel ertoe noopt dat toepassing van de gebonden terugvorderingsbevoegdheid van artikel 58, eerste lid, van de PW, achterwege blijft.
35. De terugvordering over de periode van 5 augustus 2022 tot en met december 2023 is gebaseerd op artikel 58, eerste lid, van de PW, dat van toepassing is in het geval de betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Deze bepaling is dwingendrechtelijk geformuleerd. Als de betrokkene de inlichtingenplicht heeft geschonden moet de bijstandverlenende instantie overgaan tot (intrekking en) terugvordering van de kosten van ten onrechte verleende bijstand. Dat strookt met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de wetsgeschiedenis. Toepassing van deze bepaling kan alleen achterwege blijven als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en als die omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met (in dit geval) het ongeschreven evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dat zulke bijzondere omstandigheden zich voordoen, kan slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
36. De door eisers gestelde omstandigheden zijn dezelfde omstandigheden als aangevoerd in het kader van de te maken belangenafweging bij toepassing van de terugvorderingsbevoegdheid van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, brengen die omstandigheden niet mee dat verweerder van terugvordering had moeten afzien gelet op de te maken belangenafweging (zie overweging 32 over de evenwichtigheid). Zelfs als de door eisers aangevoerde bijzondere omstandigheden door de wetgever niet zouden zijn verdisconteerd – hetgeen de rechtbank in het midden laat – leidt dat er naar het oordeel van de rechtbank daarom niet toe dat toepassing van artikel 58, eerste lid, van de PW in het geval van eisers achterwege moet blijven.
37. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien?
38. Gelet op recente jurisprudentiemoet de dringende reden van artikel 58, achtste lid van de PW ruim worden uitgelegd. Het begrip moet worden gezien als een open norm. Verweerder moet bij het toepassen van deze bevoegdheid niet alleen rekening houden met onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van de terugvordering, maar ook andere belangen en relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging betrekken. De bevoegdheid om van terugvordering af te zien wegens dringende redenen is een discretionaire. Het besluit om van die bevoegdheid gebruik te maken moet daarom gebaseerd zijn op een evenwichtige belangenafweging.In dat verband moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook me de oorzaken ervan.
39. De rechtbank ziet in de aard van de terugvorderingsbevoegdheden die in het geval van eisers aan de orde zijn (namelijk gebonden en discretionair) aanleiding om bij de beoordeling van het beroep dat eisers doen op dringende redenen onderscheid te maken tussen de terugvordering over de periode van 30 november 2021 tot 5 augustus 2022 (op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW) en te terugvordering over de periode van 5 augustus 2021 tot en met december 2023 (op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW).
De periode van 30 november 2021 tot 5 augustus 2022
40. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen in het kader van de te maken belangenafweging (overweging 32) heeft verweerder in redelijkheid tot terugvordering van de bijstand over deze periode kunnen overgaan. De evenredigheidtoets valt in het kader van de dringende redenen niet anders uit. Bij de in het kader van artikel 58, achtste lid, van de PW te maken belangenafweging, moet verweerder daar ook nog de oorzaak van de terugvordering bij betrekken. Die maakt in dit geval echter (ook) niet dat verweerder de te maken belangenafweging in het voordeel van eisers had moeten laten uitvallen. Verweerder heeft namelijk terecht aangegeven dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de terugvordering. Verweerder wist immers niet van de erfenis. De oorzaak van de terugvordering ligt dus niet (mede) bij verweerder. De oorzaak van de terugvordering ligt overigens ook niet bij eisers. Zij hadden de erfenis weliswaar op of kort na 30 november 2021 kunnen (en moeten) melden,maar dat zou niet hebben geleid tot een lagere terugvordering, omdat de terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW nu eenmaal pas achteraf plaatsvindt.
41. Dit leidt tot de slotsom dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen
geen dringende reden heeft hoeven aannemen om van terugvordering over de periode van 30 november 2021 tot 5 augustus 2022 af te zien. Het besluit om niet van terugvordering af te zien, is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
De periode van 5 augustus 2022 tot en met december 2023
42. De Centrale Raad van Beroep heeft in recente rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen om af te zien van een terugvordering die is gebaseerd op artikel 58, eerste lid, van de PW, het volgende uitgangspunt geldt. De wetgever heeft met de invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving per 1 januari 2013 gekozen voor een systeem van verplichte terugvordering voor gevallen waarin achteraf blijkt dat een recht op uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld als gevolg van schending van de inlichtingenplicht. Tegenover het belang van de overheid bij een juiste vaststelling van het recht op uitkering en terugbetaling van wat te veel ontvangen is, staat het belang van de betrokkene dat hij door een dergelijk belastend overheidsbesluit niet onevenredig wordt geraakt.
43. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwegogen in het kader van de te maken belangenafweging (overweging 32 over de evenwichtigheid) heeft verweerder in redelijkheid tot terugvordering van de bijstand over deze periode kunnen overgaan. De evenredigheidtoets valt in het kader van de dringende redenen niet anders uit. Bij de in het kader van artikel 58, achtste lid, van de PW te maken belangenafweging, moet verweerder daar ook nog de oorzaak van de terugvordering bij betrekken. Die maakt in dit geval echter (ook) niet dat verweerder de te maken belangenafweging in het voordeel van eisers had moeten laten uitvallen. Ten aanzien van de terugvordering over de periode van 5 augustus 2022 tot en met december 2023 heeft verweerder namelijk terecht betrokken dat als eisers aan hun inlichtingenplicht hadden voldaan, verweerder had kunnen overgaan tot intrekking van de AIO-aanvulling. Er had dan niet teruggevorderd hoeven worden over de periode vanaf 5 augustus 2022. De oorzaak van de terugvordering ligt dus bij eisers.
44. Gelet op het voorgaande, met name het genoemde uitgangspunt bij verplichte terugvordering wegens schending van de inlichtingenplicht en nu de oorzaak van de terugvordering bij eisers ligt, heeft verweerder bij afweging van de betrokken belangen geen dringende reden hoeven aannemen om van terugvordering over de periode van 5 augustus 2022 tot en met 31 december 2023 af te zien. Het besluit om niet van terugvordering af te zien, getuigt niet van een onevenwichtige belangafweging.
Afwijzing (nieuwe) AIO-aanvraag
45. Eisers hebben geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de afwijzing van de (nieuwe) AIO-aanvraag. Ter zitting is dit met partijen besproken en hebben eisers bevestigd dat zij menen dat de AIO niet ingetrokken had mogen worden, omdat op grond van artikel 16 van de PW bijstand aan eisers moest worden toegekend. Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat de AIO-aanvulling terecht is ingetrokken per 5 augustus 2022, vanwege overschrijding van de vermogensgrens in verband met de mede-eigendom van de woning in Polen, welke woning ten tijde van de nieuwe AIO-aanvraag nog steeds in mede-eigendom aan eiseres toebehoorde, en dat de AIO-aanvulling niet kan worden toegekend op grond van artikel 16 van de PW, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
46. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij over de invordering is beslist, niet-ontvankelijk is. Eisers hebben geen belang meer bij de beoordeling van dat onderdeel van het bestreden besluit. Verweerder heeft met het 6:19-besluit van 8 juli 2024 immers opnieuw over de invordering beslist. Het bestreden besluit is daarom, voor zover het de invordering betreft, vervangen, althans gewijzigd met het besluit van 8 juli 2024.
47. Eisers hebben geen zelfstandige beroepsgronden tegen het invorderingsbesluit van 8 juli 2024 aangevoerd. Zij hebben – desgevraagd ter zitting – bevestigd dat zij menen dat het invorderingsbesluit geen stand kan houden, omdat verweerder niet mocht overgaan tot (intrekking en) terugvordering van de AIO-aanvulling. Nu de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat verweerder dat wel mocht, slaagt ook het beroep tegen het invorderingsbesluit van 8 juli 2024 niet.