Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [naam] (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 2 levensloopbestendige woningen op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Roermond, sectie F, perceelnummer 4020, plaatselijk bekend als aan de Heuvel (ong.) te Roermond.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Eisers hebben aanvullende stukken toegezonden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en aanvullende stukken toegezonden.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door J.J.J. Maessen en
C.R. Vanderheyden, bijgestaan door mr. N.A. Rijsterborgh als vervanger van haar gemachtigde.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 13 september 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en aanverwante wetgeving, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2. De aanvraag van 13 september 2023 ziet op het realiseren van 2 levensloop-bestendige woningen aan [adres] (ong.) in Roermond. De woningen worden gespiegeld aan elkaar. Elke woning wordt circa 24 meter lang, 3,8 meter hoog en 8 meter diep zonder de buitenruimte (terras en tuin). De centrale entree bevindt zich aan [adres] waar ook de inrit wordt gerealiseerd. Er worden daarnaast 5 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. De woningen zijn gesitueerd in de tuin behorend bij het rijksmonument
[naam] . De tuin heeft geen monumentale status. Bij de aanvraag is onder meer een ruimtelijke onderbouwing gevoegd. De aanvraag omgevingsvergunning ziet verder op het maken of veranderen van een uitweg.
3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Maasniel’ (hierna: het bestemmingsplan) en op de beoogde locatie rust de bestemming ‘Woondoeleinden’. Hierbinnen is nieuwbouw niet toegestaan (artikel 4.2, onder 1, sub a, van het bestemmingsplan). Verweerder heeft bij het bestreden besluit met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo voor de realisatie van de 2 levensloopbestendige woningen. Tevens heeft verweerder voor de activiteit bouwen een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, in verbinding met artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Daarnaast heeft verweerder met toepassing van artikel 2.18 in verbinding met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo omgevingsvergunning verleend voor het maken of veranderen van een uitweg.
4. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
5. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Bij een besluit in het omgevingsrecht, zoals het onderhavige, gaat het daarbij vooral om het afstands- en zichtcriterium.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 4 mei 2021tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe een zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerp van het besluit, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Ter voorlichting van de rechtspraktijk voegt de Afdeling hieraan toe dat te voorzien is dat de beroepsgronden van degene die aldus als niet-belanghebbende toegang tot de bestuursrechter verkrijgt, vaak vanwege het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereisteniet tot vernietiging van het bestreden besluit zullen kunnen leiden.
7. Uit artikel 8:69a van de Awb volgt niet een verplichting voor de bestuursrechter om eerst de beroepsgrond inhoudelijk te bespreken en pas daarna te oordelen over de toepassing van het relativiteitsvereiste. De bestuursrechter kan er voor kiezen de beroepsgrond inhoudelijk te bespreken en pas een oordeel over de toepassing van het relativiteitsvereiste te geven als de beroepsgrond slaagt. De Awb staat er niet aan in de weg dat wanneer een beroepsgrond niet slaagt, geen oordeel wordt gegeven over de toepassing van het relativiteitsvereiste op deze beroepsgrond. De Awb staat er evenmin aan in de weg dat een beroepsgrond die vanwege het relativiteitsvereiste niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden buiten bespreking wordt gelaten.
8. Wanneer aan één van de appellanten namens wie een beroepschrift is ingediend, het relativiteitsvereiste niet kan worden tegengeworpen, bestaat geen aanleiding om dit ook na te gaan voor de overige appellanten namens wie dat beroepschrift is ingediend. Dan volgt dus een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond.
9. Alle eisers hebben een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Zij zijn dus ontvankelijk in hun beroep.
Toepassing relativiteitsvereiste
10. De beroepsgronden die zien op archeologie, stikstofdepositie in verband met Natura 2000-gebieden en bescherming van de bodemkwaliteit, kunnen niet slagen omdat het relativiteitsvereiste aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
11. Een natuurlijk persoon kan in rechte niet opkomen voor een algemeen belang. Het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem van het perceel, waarop de bouw is voorzien, is een algemeen belang dat wordt beschermd in onder meer de Erfgoedwet en strekt niet tot bescherming van de belangen van eisers. Zij kunnen daar niet voor opkomen en er is ook geen sprake van verwevenheid met het belang om gevrijwaard te blijven van de ruimtelijke invloed van het bouwplan op het woon- en leefklimaat van eisers.
12. Het vorenstaande geldt eveneens ten aanzien van de beroepsgrond dat het bodemonderzoek in verband met verontreinigingen (o.a. asbest) volgens eisers te beperkt is geweest. De normen uit de Wet bodembescherming strekken tot bescherming van de kwaliteit van de bodem. Zij strekken niet tot bescherming van het belang van eisers gevrijwaard te blijven van nadelige gevolgen van een bouwplan voor hun woon- en leefklimaat.
13. De bepalingen in de Wet natuurbescherming (Wnb) strekken ter bescherming van het algemeen belang van het behoud van de natuurwaarden in Natura 2000 gebieden. Een natuurlijke persoon kan in rechte niet opkomen voor dat algemeen belang. De individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen echter zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.
De afstand tot het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied bedraagt ongeveer 1,8 kilometer. Het betreffende gebied maakt daarom geen deel uit van leefomgeving van eisers. Nu duidelijke verwevenheid ontbreekt, kan worden aangenomen dat de betrokken normen van de Wnb in zoverre kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers.
14. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, en onder a, ten 3°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
15. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
16. De voorzieningenrechter bespreekt hierna de overige beroepsgronden.
Geen dialoog, geen draagvlak en vooringenomenheid
17. Eisers voeren tegen het bestreden besluit aan dat veel minder personen die een zienswijze tegen het ontwerp-besluit hebben ingediend, voor het project waren dan verweerder suggereert. Zij stellen zich op het standpunt dat er geen echte dialoog heeft plaatsgevonden maar dat alleen informatie is gedeeld. Eisers voelen zich niet gehoord en hebben de indruk dat verweerder, ondanks alle weerstand tegen het project, aan hun belangen en die van andere omwonenden en tegenstanders vanaf het begin minder gewicht heeft toegekend dan aan het belang van de initiatiefnemer. Dit getuigt niet van goed bestuur en riekt naar vriendjespolitiek volgens eisers.
18. De voorzieningenrechter wijst er allereerst op dat uit de stukken blijkt dat in totaal 20 zienswijzen tegen het ontwerp-besluit zijn ingediend, waarvan 9 tegen waren en 11 voor de ontwikkeling. Het is dus niet zo dat verweerder ten onrechte erop wijst dat er ook voorstanders waren. Voor zover eisers betogen dat er bij de voorbereiding van het besluit ten onrechte geen participatie heeft plaatsgevonden, geldt dat de Awb en de Wabo daarvoor geen grondslag bevatten. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in verbinding met artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient wel een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het besluit zijn betrokken. Verder kan het ontbreken van draagvlak op zichzelf geen grondslag vormen voor het oordeel dat het bestreden besluit niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of anderszins onrechtmatig is. Dit is anders wanneer het bevoegde gezag op grond van vigerend beleid het betrokken besluit slechts kan nemen als er voldoende draagvlak bestaat. Tevens geldt dat verweerder op een aanvraag moet beslissen zoals die door de initiatiefnemer is ingediend. Het is vervolgens de exclusieve bevoegdheid en verantwoordelijkheid van verweerder om uiteindelijk te beslissen of een vergunning in afwijking van hetgeen het bestemmingsplan toelaat, kan worden verleend, waarbij alle relevante belangen moeten worden afgewogen. In het onderhavige geval is aan de publicatieverplichtingen op grond van de Wabo voldaan en heeft vergunninghoudster op instigatie van verweerder de omwonenden over haar bouwplannen geïnformeerd. Op 10 oktober 2022 en 4 juli 2023 zijn omgevingsdialogen georganiseerd. De verslagen daarvan zijn bij de op de zaak betrekking hebbende stukken gevoegd. Verder is op de website informatie gegeven over de beoogde ontwikkeling en is op 20 juni 2024 met de Stichting Das en Boom afgestemd welke maatregelen dienen te worden getroffen ter bescherming van de das. Dat eisers zich niet in die plannen kunnen vinden en zich onvoldoende gehoord voelen, leidt de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Voor zover eisers betogen dat sprake is van vooringenomenheid, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
20. Artikel 2:4, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid." Zoals in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:4 van de Awbis vermeld, is de strekking van dit artikel geenszins dat een bestuursorgaan niet vanuit bepaalde beleidskeuzes zou mogen werken, maar gaat het erom dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen of voorkeuren te laten beïnvloeden. Het gaat erom dat de overheid de nodige objectiviteit moet betrachten en zich niet door vooringenomenheid mag laten leiden, aldus de memorie van toelichting.
21. Naar aanleiding van deze beroepsgrond overweegt de voorzieningenrechter dat in de voorhanden gegevens en hetgeen eisers aanvoeren geen grond kan worden gevonden voor het (vergaande) oordeel dat verweerder bij zijn besluitvorming niet de nodige objectiviteit heeft betracht en met vooringenomenheid zou hebben gehandeld. Dat een van de eisers een klacht heeft ingediend tegen een wethouder en dat die klacht na tussenkomst van de Ombudsman in behandeling is genomen, is daarvoor onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand
22. Eisers wijzen erop dat het bestemmingsplan nieuwbouw niet toestaat. Eisers hebben er daarom altijd op vertrouwd dat er geen nieuwbouw zou plaatsvinden. Met name eisers
[naam] en [naam] , alsmede [naam] en [naam] , die naast de locatie wonen, maken zich grote zorgen over het verlies aan woongenot en aantasting van het gemetselde fundament aan hun woningen die in 1873 zijn gebouwd. De impact van het bouwplan vinden zij zeer groot door aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, verkeersveiligheid, de open en/of groene structuur en gebruiksmogelijkheden van hun gronden. Dat zijn allemaal redenen waarom nieuwbouw op grond van het bestemmingsplan hier niet is toegestaan. Het bouwplan voldoet volgens eisers ook niet aan redelijke eisen van welstand omdat verweerder heeft aangegeven dat alleen onder voorwaarden aan redelijke eisen van welstand wordt voldaan. De toets aan het Bouwbesluit 2012 en de gemeentelijke bouwverordening is onvoldoende.
23. De voorzieningenrechter wijst er allereerst op dat verweerder bevoegd was met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo af te wijken van het geldend planologisch regime. De motivering van een dergelijk besluit dient een goede ruimtelijke onderbouwing te bevatten. Onderdeel van het bestreden besluit is de
‘Ruimtelijke onderbouwing twee levensloopbestendige woningen [adres] ’ die BRO op 30 augustus 2024 (hierna: Ruimtelijke onderbouwing) heeft opgesteld. Het perceel heeft de bestemming ‘Woondoeleinden’ en op de inbreuk op de planregels is in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan. Tevens is op alle geldende beleidskaders, alle relevante omgevingsaspecten en de belangenafweging, alsmede uitvoerbaarheid van het bouwplan ingegaan en is onderbouwd waarom het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is ten aanzien van het initiatief vermeld dat vergunninghoudster die in 2021 eigenaar is geworden van kasteel [naam] en de bijbehorende gronden, voornemens is het complex en de gronden te herstellen en te restaureren zodat dit behouden blijft en een meerwaarde kan krijgen voor Maasniel. Om de nieuwe invulling financieel haalbaar te maken, is de bouw van 2 levensloopbestendige woningen in de noordoostelijke hoek van het perceel, aansluitend op [adres] aangevraagd. De planlocatie heeft een oppervlakte van circa driehonderd vierkante meter. De opzet van het bouwplan is gericht op het stedenbouwkundig en landschappelijk zorgvuldig inpassen met respect voor de cultuurhistorische waarde en het historisch karakter van het perceel. Het gedeelte van het perceel, waarop de woningen zijn gepland, wordt gebruikt als tuin. De woningen worden tussen de bestaande bomen gerealiseerd. Op het braakliggend gebied ten westen daarvan wordt de boomgaard hersteld. In hetgeen eisers hebben aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing onvolledig is of anderszins niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De beroepsgrond slaagt niet.
24. Eisers hebben niet concreet aangegeven op welke onderdelen de toets aan het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening onvoldoende is. Zij benoemen niet welke norm daarbij geschonden is. Of het relativiteitsvereiste van toepassing is, kan daarom niet worden vastgesteld. Verweerder heeft echter toereikend onderbouwd dat aan de aannemelijkheidstoets is voldaan. Dat geldt ook voor het betoog dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen omdat door de uitvoering van de bouw het fundament van de woningen van [naam] ( [adres] ) en [naam] ( [adres] ) zou kunnen worden aangetast. Deze beroepsgronden slagen niet.
25. Ten aanzien van de beroepsgrond dat het bouwplan in de visie van eisers niet aan redelijke eisen van welstand voldoet, overweegt de voorzieningenrechter, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling, als volgt. Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij verweerder zelf ligt, mag hij op dat advies afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van die wet voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
26. In dit geval heeft verweerder onweersproken gesteld dat het bouwplan onder voorwaarden voldoet aan de redelijke eisen van welstand, zoals vastgelegd in de Nota Beeldkwaliteit 2015. Het bouwplan valt in een gebied waarin een bijzonder welstandsniveau geldt. De Commissie Beeldkwaliteit heeft op 30 oktober 2023 positief geadviseerd en verweerder heeft dat advies gevolgd.
27. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zij zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. Op grond van hetgeen eisers hebben aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn standpunt over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De desbetreffende beroepsgronden slagen niet.
Verklaring van geen bedenkingen
28. Het bestreden besluit moet volgens eisers worden vernietigd omdat een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad ontbreekt.
29. Op grond van de lijst van gevallen als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor van 13 juli 2017 (2017/053/2) is voor realisatie van maximaal 10 woningen binnen bestaand stedelijk gebied geen verklaring van geen bedenkingen nodig. De beroepsgrond slaagt niet.
Watertoets en uitvoerbaarheid
30. Eisers voeren aan dat in strijd met artikel 5.20 van het Bor, gelezen in verbinding met artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, en onder f, van het Bro door verweerder niet is ingegaan op de watertoets en de economische uitvoerbaarheid. Aan verlening van de omgevingsvergunning ligt daarom geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag. De watertoets voldoet volgens eisers onder meer niet, omdat niet duidelijk is waar de rioolaansluiting komt. Verder ontbreekt onderzoek naar de kredietwaardigheid van vergunninghoudster. Bij een eventueel faillissement kan cultuurhistorisch erfgoed verloren gaan, aldus eisers.
31. In artikel 5.20 van het Bor is bepaald dat, voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Bro van overeenkomstige toepassing zijn.
In artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro is bepaald dat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld gaan van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
a…
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
32. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de genoemde Ruimtelijke onderbouwing in § 4.13 op bladzijde 32 tot en met 35 in verband met het hiervoor vermelde artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Bro een beschrijving is gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Tevens is door Aeres Milieu B.V. (ingenieursbureau voor bodem, archeologie, geohydrologie, ecologie) een ‘Waterparagraaf Eiermarkt 25 te Roermond’ van 24 mei 2023 opgesteld, waarin is beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de gevolgen van de voorgenomen nieuwbouw op het perceel voor de waterhuishouding. Genoemd bureau heef ook een ‘Infiltratie onderzoek Eiermarkt 25 te Roermond’ opgesteld. Er zijn maatregelen voorgesteld waardoor de ontwikkeling hydrologisch gezien neutraal kan worden uitgevoerd. Er is dan geen verhoogd risico op wateroverlast te verwachten. Eisers hebben niets concreets aangevoerd dat aanleiding geeft voor twijfel aan de juistheid van genoemde deskundigenrapporten. Ten aanzien van de riolering wordt in de Ruimtelijke onderbouwing vermeld dat op eigen terrein een gescheiden stelsel wordt aangelegd. De rioolaansluiting dient te zijner tijd bij de gemeente te worden aangevraagd. De gemachtigde van vergunninghoudster heeft er verder op gewezen dat de ligging van de riolering blijkt uit het funderings- en rioleringsplan dat onderdeel van het bestreden besluit uitmaakt. Voor het oordeel dat aan het aspect waterhuishouding onvoldoende aandacht is besteed bestaat geen grond. De beroepsgrond slaagt niet.
33. Ten aanzien van de door eisers geuite zorgen over de financiële uitvoerbaarheid van het project, overweegt de voorzieningenrechter dat dit slechts tot vernietiging kan leiden indien en voor zover het aangevoerde tot de conclusie leidt dat verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de financiële aspecten van het bouwplan aan de uitvoerbaarheid daarvan in de weg staan.In § 6 van de Ruimtelijke onderbouwing wordt op bladzijde 37 tot en met 39 inzicht gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Voor het oordeel dat verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de financiële aspecten van het bouwplan aan de uitvoerbaarheid daarvan in de weg staan, bestaat geen grond. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Monumentenvergunning, historisch en cultureel erfgoed, ruimtelijke en stedenbouwkundige toets
34. Eisers wijzen erop dat het in de directe nabijheid van het project gelegen kasteel
De Thooren een rijks- en provinciaal monument is. De woningen worden in de tuin bij het monument gebouwd en in die tuin was al in 1550 een boomgaard gevestigd. Door de 2 nieuwbouwwoningen wordt de oorspronkelijke compositie van de boomgaard die van grote cultuurhistorische waarde is, volgens eisers onherstelbaar aangetast. Door Van Santen is bij de behandeling van het beroep ter zitting een toelichting gegeven op de boomgaard door de eeuwen heen. Daaruit blijkt dat de boomgaard die een grote immateriële waarde voor omwonenden heeft, altijd onlosmakelijk verbonden is geweest met het kasteel. De boomgaard is een heel oud, authentiek stukje Maasniel. Dat moet door de gemeente worden gekoesterd en niet door nieuwbouwwoningen worden aangetast. Dat bomen na dertig tot zeventig jaar moeten worden gerooid en herplant, betekent niet dat er een
nieuweboomgaard is geplant. Onduidelijk is of de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed dat bij het geven van een positief advies in aanmerking heeft genomen. Op grond van de Erfgoedwet had ook advies aan de Minister gevraagd moeten worden, aldus eisers. Er is namelijk sprake van een rijksmonumentenactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo en door de aantasting van de boomgaard wordt het monument verstoord. De boomgaard hoort bij het kasteel en dat is een indicatie dat ook de historische boomgaard onder de beschermde status valt, aldus eisers. Zulks blijkt ook uit een koopovereenkomst tussen een derde en vergunninghoudster van 5 juni 2021. Er is daarom ten onrechte niet beoordeeld of voor de verstoring een omgevingsvergunning kan worden verleend. Voor eisers gaat niet alleen een uniek uitzicht (deels) verloren. Er moeten ook nog bomen worden gekapt en dat is in de omgevingsvergunning niet vermeld.
35. Bepalingen die zijn neergelegd in onder meer de Monumentenwet 1998, de Erfgoedwet en in erfgoedverordeningen over de bescherming van monumenten strekken ter bescherming van het algemeen belang van het behoud van cultuurhistorische waarden. Regels die strekken tot bescherming van het algemeen belang van het behoud van cultuurhistorische waarden strekken niet ter bescherming van de belangen van individuele eisers, tenzij de gevreesde aantasting van de cultuurhistorische waarden plaatsvindt in een gebied dat kan worden aangemerkt als de directe woon- en leefomgeving van de eisers. In een dergelijk geval bestaat een zo nauwe verwevenheid tussen het belang van een eiser bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe woon- en leefomgeving en het algemene belang dat aan de orde is bij de bescherming van cultuurhistorische waarden, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belang. Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid in deze zin kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de afstand tussen de woning(en) van eiser(s) en het plangebied, respectievelijk de daarin aanwezige monumentale bebouwing, met hetgeen zich in het tussenliggende gebied bevindt, en met het al dan niet bestaande, geheel of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning van eiser(s) op de monumentale bebouwing.
36. De voorzieningenrechter stelt vast dat [naam] en [naam] , alsmede [naam] en [naam] respectievelijk aan
Heuvel 16 en Heuvel 14 op korte afstand van de projectlocatie/de boomgaard wonen. Hun woningen liggen op een wat grotere afstand van het monument maar wel in de nabijheid daarvan en zij hebben vanuit hun woningen ook (beperkt) zicht op het monument. Bij hen bestaat een zo nauwe verwevenheid tussen hun belang bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving en het algemene belang dat aan de orde is bij de bescherming van cultuurhistorische waarden, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belang. Nu aan deze eisers het relativiteitsvereiste niet wordt tegengeworpen, wordt dat voor de overige eisers ook niet gedaan.
37. De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun betoog dat de boomgaard beschermd monument is omdat die een essentieel onderdeel van het ensemble met [naam] uitmaakt. Het rijksmonument [naam] is bij besluit van 20 april 1971 als zodanig aangewezen en uit de redengevende omschrijving volgt dat alleen het hoofdgebouw een beschermde status heeft. Het ter zake bevoegde gezag, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (de RCE), heeft dat op 3 mei 2023 en 9 april 2025 bevestigd. Er is dus voor de bouw van de woningen geen monumentenvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo nodig. Door de aantasting van de boomgaard wordt het monument niet verstoord. Met verweerder en vergunninghoudster is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de relevante wetgeving omtrent monumenten niet kan worden afgeleid dat een (monumenten)vergunning ook is vereist in het geval van nieuwbouw van een woning, die uit de aard van de zaak geen beschermd monument is, op de enkele grond dat deze mogelijk afbreuk doet aan de omgeving van een naastgelegen beschermd monument. Dit is niet anders, indien vast staat dat de omgeving van het beschermde monument een rol heeft gespeeld bij de aanwijzing tot beschermd monument. De wetsgeschiedenis biedt ook geen aanknopingspunt voor de door de gemachtigde van eisers voorgestane ruime uitleg van het begrip "verstoren". Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Monumentenwet 1988 ziet dit begrip op een situatie die zich vooral bij archeologische monumenten kan voordoen. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Voor de Erfgoedwet / Wabo is dat niet anders. Verweerder en vergunninghoudster wijzen er terecht op dat de RCE in dit geval geen advies heeft uitgebracht omdat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo niet is vereist. De omstandigheid dat de bescherming van de tuin in een privaatrechtelijke overeenkomst anders is beschreven, kan hier niet aan afdoen. Dat geldt ook voor de beleving van eisers en de visie die Van Santen als (voormalig) landschapsarchitect daarop heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
38. Aan het aspect cultuurhistorische waarde is verder in de Ruimtelijke onderbouwing in § 4.10 op blz. 30 en 31 aandacht besteed. Daar wordt uitgelegd waarom het onderhavige initiatief voldoende rekening houdt met de cultuurhistorische aspecten. Er is een ontwerp gemaakt en het terrein is de afgelopen 3 jaar opgeknapt en onderhouden om (opnieuw) tot een natuurlijk, ecologisch en waardevol landschappelijk geheel te doen ontstaan waarin
De Thooren tot zijn recht komt. De bouw van de 2 levensloopbestendige woningen doen op de gekozen locatie geen afbreuk aan het monument. Door inplanting, vormgeving en materiaalgebruik wordt getracht te komen tot een harmonieus eindbeeld, waarin de historische lagen herkenbaar blijven. Dit is verder uitgewerkt en toegelicht onder ‘Ruimtelijke en stedenbouwkundige onderbouwing’ in het besluit op aanvraag. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft hetgeen eisers hiertegen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing op dit onderdeel tekort schiet en dat verweerder om die reden de omgevingsvergunning had moeten weigeren. De beroepsgrond slaagt niet.
39. Ten aanzien van het betoog van eisers dat een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden ontbreekt, heeft vergunninghoudster onweersproken gesteld dat de 2 monumentale bomen bij de entree van De Thooren (vanzelfsprekend) behouden blijven. Er zijn ten behoeve van het bouwplan in overleg met de boomdeskundige van verweerders gemeente 3 bomen gekapt, waarvoor geen omgevingsvergunning nodig was. Daarbij komt dat een eventuele kapvergunning geen onlosmakelijk verbonden activiteit is met de activiteiten waarvoor de onderhavige omgevingsvergunning is verleend en reeds hierom niet in de besluitvorming hoefde te worden meegenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
40. Eisers betogen dat er geen behoefte aan dit soort woningen bestaat. Volgens eisers bestaat er wel behoefte aan woningen in het sociale en midden segment. Verweerder heeft dat ten onrechte niet in de ruimtelijke afweging betrokken, aldus eisers.
41. Verweerder heeft in het besluit op aanvraag onder ‘Volkshuisvesting’ toegelicht waarom dit bouwplan past binnen de geldende kwantitatieve kaders. Daarnaast bestaat in kwalitatieve zin een aanvullende behoefte aan grondgebonden zogenoemde ‘nul-trede’ woningen. Daarin voorziet dit bouwplan. Aan dit onderwerp is verder ook in § 3 van de Ruimtelijke onderbouwing aandacht besteed. Gelet hierop slaagt het betoog van eisers niet.
42. Eisers vinden het onacceptabel dat de ingang naar de bestreden nieuwbouw aan [adres] is gesitueerd. Die zou verplaatst moeten worden naar de binnenplaats van [adres] . [naam] biedt plaats voor 5 auto’s en van daaruit zou een pad richting de woningen kunnen worden gemaakt. Zij vrezen voor parkeeroverlast omdat ook bezoekers van de nieuwbouwwoningen ergens moeten parkeren. Tevens wijzen eisers erop dat [adres] een woonerf is en eisers zijn bezorgd over de verkeersveiligheid omdat het voetpad tussen de [adres] en [adres] al erg druk is door voet- en fietsverkeer. Ten slotte vrezen eisers ook dat de entree van de Heuvel die al door een eerdere renovatie is verzakt, verder zal verzakken.
43. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat een ontsluiting aan de Eiermarkt niet wenselijk is, aangezien dat zou betekenen dat er een ontsluiting dwars door de binnenplaats langs het rijksmonument zou moeten worden gerealiseerd. Dat zou afbreuk doen aan het monumentaal karakter van
[naam] . Parkeren bij [naam] en vanaf daar via een voetpad de woningen bereiken is eveneens geen optie nu het juist van belang is dat de woningen levensloopbestendig zijn en derhalve bereikbaar zijn voor personen die slecht ter been zijn.
De gehanteerde parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning is inclusief bezoekers-parkeren en voldoet daarom aan de geldende Nota Parkeernormen 2021 waarin de autoparkeernormen zijn opgenomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de parkeerbehoefte correct vastgesteld. In § 4.12 van de Ruimtelijke onderbouwing is verder toereikend onderbouwd dat de verkeersveiligheid niet in het gedrang komt als gevolg van de nieuw te realiseren ontsluiting. Vergunninghoudster heeft er nog op gewezen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen zeer beperkt zal zijn , te weten slechts gemiddeld 17 per etmaal. Dat aantal blijft ruimschoots onder de toepasselijke norm (maximaal 4.500 mvt/etmaal). Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de aspecten verkeer en parkeren geen belemmering voor vergunningverlening vormen. Dat, zoals eisers aanvoeren de weg door bouwverkeer kapot kan gaan, heeft verweerder terecht als een uitvoeringskwestie aangemerkt. Dat is geen reden voor weigering van de gevraagde omgevingsvergunning. De beroepsgronden slagen niet.
44. Volgens eisers is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de ijsvogel in het gebied van de vijver. Ook zijn volgens verzoekers andere broedvogels aanwezig waarvoor een ontheffing van Gedeputeerde Staten van Limburg (GS) was vereist. Ook worden de das en vleermuis niet voldoende beschermd via het bestreden besluit, aldus eisers. De voorwaarden die opgenomen zijn in de omgevingsvergunning geven geen garantie dat het plangebied daadwerkelijk toegankelijk blijft voor de das. Ook hiervoor had een ontheffing aan GS moeten worden gevraagd.
45. De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun betoog dat geen onderzoek is gedaan naar beschermde soorten. In § 4.9 van de Ruimtelijke onderbouwing en de Quickscan flora- en fauna van 11 april 2023, opgesteld door BRO, (de Quickscan) is het onderzoek naar beschermde soorten, waaronder (broed)vogels beschreven. De conclusie van de Quickscan is dat het voorgenomen plan kan worden uitgevoerd mits voorafgaand aan en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming (waaronder de algemene zorgplicht) in acht wordt genomen. Er is bij het onderzoek geen ijsvogel aangetroffen en eisers maken dat ook niet aannemelijk. In § 4.9.2 van de Ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de mogelijke negatieve gevolgen van het project voor de das. Tevens is daartoe een ‘Impactanalyse Das’ van 5 juni 2024 opgesteld, waarin in overleg met onder meer de Stichting Das en Boom maatregelen zijn beschreven om het foerageergebied en de bereikbaarheid van het foerageergebied binnen en rond het plangebied te verbeteren. Door eisers is niet aannemelijk gemaakt dat het uitgevoerde onderzoek onvolledig en/of de daaruit getrokken conclusies onjuist zouden zijn. Verweerder heeft verder voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden om te voorkomen dat de das (en vleermuizen) worden gestoord. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers, die hun stellingen niet met feiten hebben onderbouwd, niet aannemelijk gemaakt dat het wettelijk soortenbeschermingsregime op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat.
Maken of veranderen van een uitweg
46. In dit verband betogen eisers eveneens - zie ook onder 42 - dat het onacceptabel is dat de ingang naar de bestreden nieuwbouw via [adres] is gesitueerd. Die zou verplaatst moeten worden naar de binnenplaats van de Eiermarkt. [naam] biedt plaats voor 5 auto’s en van daaruit kan een pad richting de woningen worden gemaakt. Bij andere nieuwbouwwoningen in Roermond is er geen directe parkeergelegenheid bij de woning. Volgens eisers zijn de weigeringsgronden vermeld in artikel 2:12, tweede lid, van de APV van toepassing en is het bestreden besluit, gelet op de ingediende zienswijzen, ontoereikend gemotiveerd.
47. Verweerder kan een omgevingsvergunning voor deze activiteit weigeren in het belang van de bruikbaarheid van de weg, het veilig en doelmatig gebruik van de weg, de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving, de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente Roermond en het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder beleidsruimte heeft bij een besluit als het onderhavige. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. Dit brengt mee dat verweerder aangedragen alternatieven weliswaar moet onderzoeken, maar dat het bestaan van alternatieven niet per se betekent dat de keuze die verweerder heeft gemaakt de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Daarvan is alleen sprake als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de aangedragen alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het ligt daarbij op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat er betere alternatieven zijn dan waarvoor vergunning is verleend. Verweerder heeft zich in dit geval op het standpunt mogen stellen dat het door eisers voorgestelde alternatief niet aan de hiervoor vermelde criteria voldoet. De voorzieningenrechter verwijst daarvoor naar hetgeen onder 43 is overwogen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in hetgeen eisers hebben aangevoerd, geen grond worden gevonden voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning voor het maken van de uitweg aan [adres] niet mocht verlenen.
De beroepsgronden slagen niet.
Privaatrechtelijke belemmering: grondverkoop
48. Eisers betogen dat de grond aan de Heuvel op onrechtmatige wijze, namelijk in strijd met het zogenoemde Didam-arrest, is verkocht door verweerder. De gemeente heeft doen voorkomen dat er geen andere gegadigden waren, hetgeen onjuist is. Dat kan worden bewezen, aldus eisers. De grondtransactie was daarom onrechtmatig en er dient opnieuw openbaar te worden aanbesteed. De grondleveringen op basis van de transactie zouden met terugwerkende kracht ongeldig kunnen worden verklaard. De overeenkomst is volgens eisers ook onrechtmatig omdat daarbij geen rekening is gehouden met andere privaatrechtelijke belangen van omwonenden. Volgens eisers vormt dit een privaatrechtelijke belemmering.
49. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat (ook) deze beroepsgrond als zienswijze is ingediend en dat verweerder er uitgebreid op is ingegaan om uit te leggen dat de grondverkoop legaal was. Tegen de bekendmaking van het voornemen tot de verkoop is binnen de vervaltermijn ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid bedenkingen in te dienen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de (in dit geval) verlening van een omgevingsvergunning voor een bouwplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat dit hier niet aan de orde is. Er is niet zo een duidelijke privaatrechtelijke belemmering dat verwezenlijking van het bouwplan niet mogelijk is. De beroepsgrond slaagt om die reden niet.
50. Eisers voeren aan dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften onvoldoende waarborg bieden dat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers wordt met een waslijst aan voorschriften die deels zien op gebruik en niet concreet zijn geformuleerd, gepoogd het ontbreken van een goede ruimtelijke onderbouwing te camoufleren. Verweerder had meer onderzoek vooraf moeten doen alvorens de omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij is volgens eisers een groot aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden.
51. Zoals de voorzieningenrechter hiervoor bij de bespreking van de beroepsgronden heeft vastgesteld, zijn aan de verlening van de omgevingsvergunning uitgebreide onderzoeken van deskundigen vooraf gegaan. Verweerder heeft zich op basis daarvan op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij zijn de in aanmerking te nemen (ruimtelijk relevante) belangen inzichtelijk gemaakt en afgewogen. Verweerder heeft verder voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden die strekken tot een goede ruimtelijke ordening.
Zoals hiervoor onder 15 is overwogen komt verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Hetgeen eisers hebben aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter treffen de beroepsgronden geen doel.
52. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een vergoeding van het betaalde griffierecht en / of een proceskostenveroordeling bestaat eveneens geen aanleiding.