ECLI:NL:RBLIM:2025:770

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
ROE 23/907
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boeteoplegging wegens overtredingen van de Arbowet en het Arbobesluit met betrekking tot valgevaar en meldplicht na arbeidsongeval

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 31 januari 2025, wordt het beroep van een vennootschap tegen een boete van € 15.675,- behandeld. De boete was opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). De vennootschap betwistte de overtredingen en stelde dat het boeterapport onzorgvuldig was en dat de boete onevenredig was. De rechtbank oordeelde dat de vennootschap artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit had overtreden, omdat er geen veilige werkwijze was toegepast bij het werken op een imperiaal op een hoogte van 2,50 meter. De rechtbank volgde de minister in zijn standpunt dat de vennootschap ook artikel 9, eerste lid, van de Arbowet had overtreden door het ongeval niet direct te melden, wat verplicht was gezien de ziekenhuisopname van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, maar matigde deze met 15% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk werd de boete vastgesteld op € 14.025,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/907

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[de vennootschap] , uit [vestigingsplaats] , hierna: de vennootschap,

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(gemachtigde: mr. F.O.A. Korff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de vennootschap tegen de boeteoplegging vanwege overtreding van de artikelen 9, eerste lid, en 16, tiende lid van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit).
1.1.
De minister heeft bij besluit van 7 oktober 2022 (primaire besluit) een boete opgelegd van € 16.500,-. Met het bestreden besluit van 13 maart 2023 op het bezwaar van de vennootschap heeft de minister de opgelegde boete verlaagd tot € 15.675,-. De vennootschap heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heren [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] namens de vennootschap, de gemachtigde van de minister en de heer [belanghebbende 3] (arbeidsdeskundige).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de boeteoplegging. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de vennootschap.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden niet slagen, maar ziet in de overschrijding van de redelijke termijn wel aanleiding de boete te matigen. Formeel leidt dit tot een gegrond beroep. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
De rechtbank verwijst voor de toepasselijke wet- en regelgeving naar de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Feiten
3. Op 23 april 2021 werkte een werknemer van de vennootschap (hierna: het slachtoffer) tijdens zijn werkzaamheden voor de vennootschap op een locatie van een derde. Hij was daar bezig steigermateriaal te lossen vanaf een op een bedrijfsvoertuig gevestigd imperiaal. Het slachtoffer stond op het imperiaal en maakte het op het imperiaal bevestigde steigermateriaal los en gaf dit naar beneden door aan een collega van de vennootschap (hierna: collega) en een werknemer van de derde (hierna: werknemer van de derde). Het slachtoffer is tijdens deze werkzaamheden van het imperiaal op de grond gevallen en heeft daarbij letsel opgelopen, bestaande uit vier gebroken ribben en drie gebroken ruggenwervels. De collega en de werknemer van de derde waren beiden aanwezig tijdens het ongeval en de werknemer van de derde heeft het ongeval ook zien gebeuren. Het slachtoffer is met een ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis waar hij vervolgens twee nachten is gebleven.
3.1.
Op 28 april 2021 is het ongeval door de vennootschap bij de Nederlandse Arbeidsinspectie gemeld. Daarop hebben twee arbeidsinspecteurs een onderzoek ingesteld. Hun bevindingen zijn vastgelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt boeterapport, gedateerd op 8 november 2021.
3.2.
Uit het boeterapport volgt dat de arbeidsinspecteurs onder meer een onderzoek hebben verricht op de werkplek, twee getuigen hebben gehoord alsmede het slachtoffer, de leidinggevende van het slachtoffer en de bestuurder van de vennootschap en vervolgens alle beschikbare informatie beoordeeld. In het rapport staat dat er een traanplaat was over een gedeelte van het imperiaal, dat diende als loopplaat. Voor het overige bestond het imperiaal uit sporten. Het imperiaal zorgde met zijn sporten voor een ongelijk dak waardoor struikelgevaar bestond. De arbeidsinspecteur heeft met een rolmaat de afstand tussen de grond en de bovenzijde van het imperiaal gemeten als 2.50 meter. Er waren geen middelen aangebracht om het valgevaar tijdens werkzaamheden van het imperiaal tegen te gaan. Ook heeft de inspecteur geen van zulke middelen gezien die nog aangebracht konden worden.
3.3.
Op verzoek van de minister is er nog een aanvullend boeterapport opgesteld. Dit aanvullende rapport ziet op de hoogtemeting vanaf de bovenkant van het imperiaal tot de bodem. In dit rapport herhalen de arbeidsinspecteurs dat zij deze hoogte hebben gemeten als 2.50 meter. Zij vullen daarbij aan dat de directeur van de vennootschap en twee andere werknemers bij deze meting aanwezig waren en de gemeten waarde ter plaatse medegedeeld is.
Standpunten partijen
4. De vennootschap is van mening dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit. Het boeterapport staat vol met fouten. De minister blijft er ten onrechte van uitgaan dat het bedrijfsvoertuig 2.50 meter hoog is, terwijl de vennootschap met eigen metingen heeft aangetoond dat de bus slechts 2.474 meter hoog is. In tegenstelling tot wat de minister stelt, is in het aanvullende boeterapport niet nogmaals vastgesteld dat de bus met imperiaal 2.50 meter hoog was, maar is slechts verwezen naar de eerste meting. De oorzaak van de val van het slachtoffer is bovendien niet daarin gelegen dat hij struikelde maar dat hij onwel werd. Dit blijkt uit de verklaring van de werknemer van de derde, die het ongeval heeft zien gebeuren. Het slachtoffer heeft geen blijvend letsel opgelopen. Het ziekenhuisverblijf hangt samen met de vraag waarom hij onwel geworden is: hij werd enkel ter observatie opgenomen. De werkzaamheden vanaf het imperiaal waren bovendien niet van lange duur. Het ging om een klus van enkele minuten. Het is niet redelijk om voor een dergelijke korte klus uren te besteden aan veiligheidsmaatregelen. Bovendien is onduidelijk welke veiligheidsmaatregelen dat zouden moeten zijn. Het is de fabrikant kennelijk toegestaan om de bus met imperiaal op deze wijze – geschikt om bovenop te werken – te verkopen en voor het werken op deze beperkte hoogte is geen valbeveiliging mogelijk.
4.1.
De vennootschap is ten aanzien van de overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Arbowet van mening dat nergens goed omschreven staat wat het betekent dat een ongeval
directmoet worden gemeld. Vanuit het oogpunt van de vennootschap is het ongeval direct gemeld. Het ongeval vond op vrijdagmiddag plaats. Pas vrijdagavond zijn de interne verwondingen van slachtoffer gebleken in het ziekenhuis. Omdat het de volgende dinsdag koningsdag was, was vrijwel iedereen in het bedrijf vrij op maandag. Zodoende geldt woensdag als de eerst volgende werkdag en op die woensdag (28 april 2021) is het ongeval ook gemeld. In dit geval was ook geen onderzoek op de plaats van het ongeval nodig waardoor het onderzoek niet in het geding gekomen is door de melding enkele dagen later. De vennootschap heeft het ongeval niet moedwillig laat gemeld en heeft daar ook geen belang bij. Voor overige standpunten verwijst de vennootschap naar haar zienswijze.
4.2.
De minister ziet het bovenstaande anders. Hij stelt dat hij mag uitgaan van de juistheid van een op ambtsbelofte opgemaakt boeterapport. In dat rapport wordt de hoogte vanaf de bovenkant van het imperiaal tot de bodem gemeten als 2.50 meter. De minister heeft hier bij de arbeidsinspecteurs navraag over gedaan en die blijven in een aanvullend rapport bij hun eerdere meting. De onderbouwing van de vennootschap geeft de minister onvoldoende redenen om te twijfelen aan de juistheid van de op ambtsbelofte opgemaakte boeterapporten. Het boeterapport is volledig en zorgvuldig tot stand gekomen. Bovendien bestond het imperiaal uit sporten. Slechts een klein deel van de sporten was bedekt met een smalle traanplaat die diende als looppad. Daarom bestond er ook gevaar om te struikelen over de sporten van het imperiaal. Dit waren risicoverhogende omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 3.16, tweede lid, Arbobesluit. Het valgevaar was dus tweeledig (risicoverhogende omstandigheden en een valhoogte van 2,50 meter). Het is voor de overtreding niet van belang of het slachtoffer gevallen is omdat hij gestruikeld is of omdat hij onwel geworden is. Los daarvan is ook niet gebleken dat het slachtoffer gevallen is omdat hij onwel geworden is. Ook de duur van de werkzaamheden die het slachtoffer op het moment van het ongeval verrichtte is niet van belang. Vrijwel elke willekeurige bezigheid dient als arbeid gekwalificeerd te worden. Verwijtbaarheid is voorts geen onderdeel van de overtreding zelf, er wordt slechts geen boete opgelegd als de overtreder in zijn geheel geen verwijt te maken valt. In gevallen van verminderde verwijtbaarheid kan de boete gematigd worden. Dat is het geval als de overtreder alles heeft gedaan wat redelijkerwijze te verwachten viel om het ongeval te voorkomen. Daarvan is in dit geval geen sprake. De vennootschap heeft geen enkele van de ten aanzien van die matiging in artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel genoemde inspanningen verricht.
4.3.
De minister stelt zich ten aanzien van artikel 9, eerste lid, van de Arbowet op het standpunt dat de vennootschap deze wel degelijk heeft overtreden. Vijf dagen na het ongeval valt niet te kwalificeren als het direct melden van het ongeval. Het staat niet ter discussie dat het slachtoffer binnen 24 uur na het ongeval is opgenomen in het ziekenhuis. In het ziekenhuis zijn vervolgens de verwondingen vastgesteld die het gevolg zijn van zijn ongeval. Uit de parlementaire geschiedenis volgt volgens de minister dat een melding moet worden gedaan zodra duidelijk is dat een ziekenhuisopname heeft plaatsgevonden en uiterlijk binnen 24 uur na het ongeval. Dit heeft de vennootschap niet gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
Verwijzing naar zienswijze en bezwaar
5. De rechtbank stelt voorop dat de vennootschap in beroep heeft verwezen naar haar zienswijze en bezwaarschrift en vervolgens nog nadere beroepsgronden heeft aangevoerd. De rechtbank stelt ook vast dat de minister in het bestreden besluit uitvoering op de zienswijze en het bezwaarschrift is ingegaan. Het is vervolgens aan de vennootschap om in beroep aan te geven wat er volgens haar onjuist is aan de overwegingen van de minister. De rechtbank bespreekt hierna daarom niet integraal de gronden zoals die voortvloeien uit de zienswijze en het bezwaarschrift, maar enkel die waarvan het de rechtbank door het beroepsschrift en het verhandelde ter zitting duidelijk is dat deze in beroep nog onderwerp van geschil zijn.
Zijn de rapportages van de Nederlandse arbeidsinspectie onzorgvuldig tot stand gekomen?
6. De vennootschap heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek door de Nederlandse arbeidsinspectie onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank acht de rapportages voldoende inzichtelijk en kan de conclusies die daarin zijn getrokken omtrent de overtredingen volgen. Hoewel in het rapport een keer een onjuist adres is opgenomen, rechtvaardigt dit niet de conclusie dat het rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet door de minister aan het bestreden besluit ten grondslag kon worden gelegd. Zoals uit het hiernavolgende zal volgen, zijn de aanvullingen die de vennootschap graag in het rapport opgenomen had gezien bovendien niet van doorslaggevende relevantie voor de beoordeling die de minister moest maken. Het betoog slaagt niet.
Is er sprake van een overtreding van artikel 3.16, eerste lid van het Arbobesluit?
7. De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vennootschap artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit heeft overtreden. Zij overweegt daartoe het volgende.
7.1.
Daargelaten de vraag of de hoogte van het imperiaal zich bevond op 2,50 meter dan wel 2.474 meter, is de rechtbank met de minister van oordeel dat in dit geval sprake is van valgevaar zoals bedoeld in artikel 3.16, tweede lid, van het Arbobesluit. In de toelichting bij artikel 3.16, tweede lid, van het Arbobesluit [1] is vermeld dat in deze bepaling is opgenomen dat bij omstandigheden die het risico van vallen vergroten, maatregelen moeten worden genomen. Bij omstandigheden die het risico van vallen vergroten kan gedacht worden aan weersomstandigheden, het werken boven een gevaarlijk oppervlak of het werken met gevaarlijke arbeidsmiddelen. Het werken op een imperiaal waar bij het demonteren van bevestigd materiaal over of tussen sporten gelopen moet worden, is een risico-verhogende omstandigheid, omdat over die sporten gestruikeld kan worden, zeker als er (zwaar) materiaal wordt gedemonteerd en naar beneden wordt aangegeven. Dit, in combinatie van de hoogte van
in ieder geval bijna2,50 meter hoogte, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank van valgevaar kan worden gesproken.
7.2.
Niet in geschil is dat ter voorkoming van het valgevaar van het slachtoffer geen gebruik is gemaakt van in artikel 3.16, eerste lid (of vijfde lid), van het Arbobesluit vermelde voorzieningen. De werkzaamheden zijn derhalve verricht in strijd met dit artikel. Nu niet in geschil is dat de werkzaamheden werden verricht onder verantwoordelijkheid van de vennootschap, is zij aan te merken als overtreder en was de minister in beginsel bevoegd haar een boete op te leggen. Het feit dat het een klusje van enkele minuten was, aldus de vennootschap, doet niet af de verantwoordelijkheid van de vennootschap om te voldoen aan artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit. Ook een klusje van enkele minuten geldt namelijk als arbeid [2] waarvoor de zorgplicht van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit geldt.
7.3.
Voor de vaststelling van de overtreding is voorts niet relevant of het slachtoffer viel omdat hij struikelde of omdat hij onwel werd. Voor de vaststelling van de overtreding is slechts relevant dat het slachtoffer is gevallen tijdens de arbeid en dat er valgevaar bestaat dat de vennootschap niet op de juiste wijze is tegengegaan. Artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit bevat geen opzet of schuld als bestanddeel. Daarom is een overtreding begaan als aan de materiële voorwaarden van dat artikel is voldaan. Er mag dan in beginsel van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. Indien een vennootschap betoogt dat hem ter zake van die overtreding geen enkel verwijt valt te maken, zal hij dit aannemelijk moeten maken. [3] De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de vennootschap geen enkel verwijt viel te maken. De stelling dat het niet normaal is om vanaf het imperiaal te werken bij het lossen van steigers, is daartoe onvoldoende en wordt bovendien weersproken door de verklaringen van het slachtoffer en zijn collega. Zij hebben de vraag of de manier waarop gewerkt werd gebruikelijk was immers beiden bevestigend beantwoord.
7.4.
De beroepsgronden van de vennootschap die zich richten tegen de overtreding op grond van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit slagen niet.
Is sprake van een overtreding van artikel 9, eerste lid van de Arbowet?
8. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat de vennootschap artikel 9, eerste lid van de Arbowet heeft overtreden.
8.1.
Onbestreden is dat het ongeval op 23 april 2021 plaatsvond en de vennootschap dit pas op 28 april 2021 heeft gemeld. Onbestreden is ook dat het slachtoffer na het ongeval (ook) voor zijn verwondingen van de val behandeld is in het ziekenhuis en daar twee dagen gebleven is. Niet ter discussie staat dat het slachtoffer in het ziekenhuis (ook) is behandeld voor zijn gebroken ribben en gebroken ruggenwervels. Anders gesteld; dat hij enkel vanwege andere klachten in het ziekenhuis heeft verbleven blijkt nergens uit. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat het ongeval heeft geleid tot een ziekenhuisopname waardoor de meldplicht op grond van artikel 9, eerste lid, van de Arbowet ontstaat voor de vennootschap. De vennootschap was op vrijdag 23 april 2021 op de hoogte dat het slachtoffer in het ziekenhuis is opgenomen en dat betekent dat de vennootschap dit reeds op die dag, althans uiterlijk binnen 24 uur, had moet melden. De vennootschap dient het namelijk
directte melden als zij er mee bekend wordt dat een ziekenhuisopname plaatsvindt. [4] De vennootschap stelt dat het onduidelijk is wat direct melden betekent en stelt het ongeval wel direct gemeld te hebben. Ook zonder verdere verduidelijking met geldende termijnen is de rechtbank echter van oordeel dat artikel 9, eerste lid, Arbowet hierin voldoende duidelijk is. [5] De betekenis van het woord direct is naar het oordeel van de rechtbank niet onduidelijk en staat gelijk aan
zonder uitstelen
onmiddellijk. [6] De rechtbank merkt hierbij ook op dat de vennootschap niet, zoals zij zelf stelt, de volgende werkdag de melding heeft gemaakt. Dat zou namelijk op 26 april 2021 geweest zijn. Daar doet niet aan af dat veel werknemers van de vennootschap vrij waren op die dag in verband met koningsdag op 27 april 2021. De stelling dat de minister niet in zijn belang geschaad is om onverwijld onderzoek te doen, omdat er in dit geval geen onderzoek op de plaats van het ongeval nodig was, doet niet aan af aan het oordeel van de rechtbank. Als aan de voorwaarden van artikel 9, eerst lid, van de Arbowet voldaan wordt,
moetdirect een melding gedaan worden. Dat de minister gehinderd wordt bij het onderzoek als niet direct een melding plaatsvindt, is niet in de voorwaarden van de meldplicht terug te vinden en staat daarmee los van die meldplicht. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
Bestond er aanleiding tot matiging?
9. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de boete te matigen. Daarbij kan een rol spelen dat uit feiten en handelingen blijkt dat de overtreding niet opzettelijk is begaan. Aan dit uitgangspunt is invulling gegeven in artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel. In deze bepaling zijn vier inspanningen beschreven die elk kunnen leiden tot matiging van de boete met 25% (a. risico-inventarisatie en -evaluatie en veilige werkwijze, b. randvoorwaarden, c. adequate instructies, d. adequaat toezicht). De vraag of de vennootschap een verminderd verwijt te maken valt, hangt dus samen met de vraag of de vennootschap aan de vier matigingsgronden van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel heeft voldaan. [7] Het is aan de vennootschap om te stellen en te onderbouwen dat zij zelf deze inspanningen heeft verricht.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de vennootschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft voldaan aan de voorwaarden voor matigingsgrond a. Het is namelijk niet bestreden dat de vennootschap geen risico-inventarisatie en -evaluatie heeft gedaan voor het werken staande op het imperiaal. Het is de verantwoordelijkheid van de vennootschap hiervoor zorg te dragen. Dat de overheid bedrijfsvoertuigen met een imperiaal toelaat op de openbare weg of dat de arbeidsinspectie geen risico-inventarisatie en-evaluatie heeft gedaan die ziet op werken vanaf een imperiaal kan hier niet aan af doen. Ook het feit dat het om een klusje van enkele minuten gaat en de stelling dat het niet gebruikelijk is van het imperiaal te werken veranderen, wat hiervan ook zij, niet dat de vennootschap verantwoordelijk blijft. De rechtbank acht de motivering van de minister op dit punt toereikend en inzichtelijk.
9.2.
Zoals de minister terecht aangeeft kan bij het beoordelen of is voldaan aan de andere matigingsgronden (b, c en d) in aanmerking worden genomen dat er geen sprake is van een veilige werkwijze. Naar het oordeel van de rechtbank is, als gevolg van het ontbreken van een veilige werkwijze, ook niet voldaan aan de overige drie matigingsgronden. Omdat er geen veilige werkwijze is ontwikkeld, kan er namelijk ook geen sprake zijn van het creëren van noodzakelijke randvoorwaarden voor deze veilige werkwijze en kunnen er ook geen adequate instructies zijn gegeven om de overtreding te voorkomen. Als er geen sprake is van een veilige werkwijze, kan logischerwijs ook geen sprake zijn van adequaat toezicht daarop. Het houden van adequaat toezicht ziet namelijk op het naleven van een veilige werkwijze, zodat zonder die veilige werkwijze ook geen sprake kan zijn van adequaat toezicht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 februari 2022 [8] en 28 juni 2023. [9]
9.3.
Voor zover de vennootschap heeft willen stellen dat de boete ook om andere redenen onevenredig hoog is, gaat de rechtbank daar niet in mee. De minister dient op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb de boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Op grond van artikel 3:4 van de Awb moet de minister een belangenafweging maken. De minister heeft beleid vastgesteld in de Beleidsregel waarin de evenredigheid van de boete wordt bepaald aan de hand van de ernst van de overtreding, de verwijtbaarheid, eventuele andere omstandigheden en de financiële situatie van de overtreder. De boete is gebaseerd op de ernst van de overtreding (de overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit wordt aangemerkt als een zware overtreding vanwege de grote kans dat de gevolgen van een val van hoogte ernstig zijn) en daarbij hoort een boete van het 6e normbedrag van € 9.000,-. De minister heeft de boete vastgesteld op 50% van het normbedrag (€ 4.500,-), omdat rekening moet worden gehouden met de bedrijfsgrootte. Vervolgens heeft de minister de boete verhoogd, omdat rekening moet worden gehouden met de ernst van de overtreding (in het geval van een arbeidsongeval dat leidt tot een ziekenhuisopname van twee tot zes nachten dient de boete te worden vermenigvuldigd met factor drieënhalf = € 15.750,00). De minister kan bij een zware overtreding dit normbedrag vermenigvuldigen met twee, maar heeft dit in dit geval vanwege de evenredigheid niet gedaan, zo staat in het bestreden besluit. Daarbij komt een boete van € 750,-, gebaseerd op een boetenormbedrag van € 1.500,- dat eveneens gecorrigeerd is met 50%, gelet op het aantal in de vennootschap werkzame personen. Tezamen is dit € 16.500,-. Uit het bestreden besluit volgt vervolgens dat de minister deze boete heeft gematigd met 5% wegens overschrijding van de beslistermijn, wat een uiteindelijke boete van € 15.675,- oplevert.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat een boete van € 15.675,- niet onevenredig is; gesteld noch gebleken is van omstandigheden dat de boete onevenredige gevolgen heeft in verhouding tot het daarmee te dienen doel (het beschermen van de veiligheid en de gezondheid van werknemers). De minister heeft het belang van werknemers in deze zaak zwaarder mogen laten wegen dan het (financiële) belang van de vennootschap. De boete van € 15.675,- was dan ook passend en geboden.
Overschrijding redelijke termijn
10. De rechtbank stelt net als de minister ambtshalve (dat wil zeggen, zonder dat de vennootschap hierop een beroep heeft gedaan) vast dat de redelijke termijn is overschreden. [10] De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een procedure inzake een punitieve sanctie in gang wordt gezet. In deze zaak is dat naar het oordeel van de rechtbank op het moment dat de minister aan de vennootschap de ontvangst van het boeterapport bevestigt. [11] Dit was op 9 november 2021. Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg is in beginsel een termijn van twee jaar redelijk. In deze termijn is de bezwaarfase inbegrepen. Ten tijde van deze uitspraak is deze termijn met ruim één jaar en drie maanden overschreden. In de gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden handelt de rechtbank naar bevind van zaken. De rechtbank ziet (net als de Afdeling bij een overschrijding van soortgelijke omvang) aanleiding de oorspronkelijke boete (van € 16.500,-) in totaliteit te matigen met 15% en stelt vast de minister al met 5% gematigd had. Een matiging van 15% maakt dat de boete nu moet worden vastgesteld op € 14.025,-.
11. Het beroep slaagt niet. Wegens overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank wel het bestreden besluit vernietigen, voor zover het de hoogte van de boete betreft. Daarom zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen voor zover het de hoogte van het boete betreft en het boetebesluit in zoverre herroepen. De rechtbank zal de boete vaststellen op € 14.025,-

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat de redelijke termijn is overschreden. De vennootschap moet nog steeds een boete betalen, maar die boete wordt door de rechtbank vastgesteld op
€ 14.025,-.
12.1.
De vennootschap heeft zelf geen beroep gedaan op een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Van gemaakte proceskosten die zijn gemoeid met een zodanig verzoek die voor vergoeding in aanmerking komen is dus geen sprake. Omdat de vennootschap bedoeld verzoek niet heeft gedaan, krijgt hij geen vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten. Ook krijgt de vennootschap het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
 herroept het boetebesluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
 stelt het bedrag van de boete vast op € 14.025,-;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025
griffier
rechter
De rechter is niet in de gelegenheid
om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 31 januari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Arbeidsomstandighedenwet (de Arbowet)
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Arbowet, dient een vennootschap een arbeidsongeval die leidt tot ziekenhuisopname direct te melden bij de toezichthouder.
Op grond van artikel 16, tiende lid, van de Arbowet zijn de vennootschap en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur, voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Op grond van artikel 33, tweede lid, van de Arbowet wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding. Ter zake van de overtredingen, bedoeld in de vorige zin, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de eerste of tweede categorie.
Arbeidsomstandighedenbesluit
Op grond van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit is bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Op grond van artikel 3.16, tweede lid, van het Arbobesluit is er in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
Op grond van artikel 3.16, vijfde lid, van het Arbobesluit zijn, indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten miste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
Op grond van artikel 9.1 van het Arbobesluit is de vennootschap verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld.
Op grond van artikel 9.9b, eerste lid, aanhef en onder c, van het Arbobesluit wordt de handeling of het nalaten in strijd met artikel 3.16, eerste en vijfde lid, aangemerkt als een overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (de Beleidsregel)
Op grond van artikel 1, derde lid, onder a van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving in samenhang met de bijlage bij de Beleidsregel, geldt voor een overtreding van artikel 3.16, eerste en vijfde lid, van het Arbobesluit een normbedrag van € 9.000,-. Dit normbedrag wordt op grond van artikel 1, achtste lid, aanhef en onder d, gehalveerd voor bedrijven met tussen de 40 en 99 werknemers.
Op grond van artikel 1, tiende lid, aanhef en onder c, punt 2 van de Beleidsregel worden de boetenormbedragen van de daaraan ten grondslag liggende overtredingen in het geval van een arbeidsongeval die tot ziekenhuisopname leidt van twee tot zes nachten vermenigvuldigd met drieënhalf. In geval van een zware overtreding wordt het bedrag ook vermenigvuldigd met twee. Dat volgt uit artikel 1, tiende lid, aanhef en onder e. Ingevolge de in de bijlage bij de Beleidsregel opgenomen noten (46 en 47) ter zake van artikel 3.16, eerste en vijfde lid, van het Arbobesluit luidt de zware overtreding: het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter waarbij geen of onvoldoende voorzieningen zijn getroffen tegen vallen (eerste lid) respectievelijk tegen de gevolgen van vallen (vijfde lid).
Op grond van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel kunnen bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en achtereenvolgens leiden tot verlaging van 25% per onderdeel van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.
Overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Arbowet leidt, in geval de vennootschap het ongeval te laat meldt maar het ongeval nog wel te onderzoeken is, tot een boete in de categorie 3. Dat volgt uit de vierde noot bij de Beleidsregel. Dat is een normbedrag van € 1.500,- op grond van artikel 1, derde lid, onder a, van de Beleidsregel.

Voetnoten

1.Stb. 2006, 674, p. 12
2.Hoge Raad 26 oktober 1931, NJ 1932, 413.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1111.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:380, r.o. 5.1.
5.Vgl. de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3675, r.o. 25.
6.Tweede betekenis van het woord
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2500.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4761
11.Daaruit volgt namelijk dat het boeterapport door een afdeling wordt opgepakt en daarin wordt met zoveel woorden de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete genoemd.