10.3Gelet op het voorgaande is aan het eerste criterium, het gezamenlijk hoofdverblijf, voldaan.
11. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan is dat van wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen voor elkaar zorgen. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan. Voor het aannemen van wederzijdse zorg is niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden geboden zorg jegens elkaar dezelfde omvang en intensiteit heeft.
12. Eiseres heeft verklaard dat zij eiser heeft verzorgd na zijn niertransplantatie en dat ze hem nog ondersteunt omdat hij drie keer per week een nierdialyse krijgt. Eiseres heeft ook verklaard dat zij en eiser samen boodschappen doen en dat zij die om en om betalen, dat zij samen koken op de kamer van eiser en dat zij gezamenlijk eten. Gelet op deze verklaring en ook in aanmerking genomen dat eiser aan eiseres gratis woongenot verschafte, is ook aan het tweede criterium, de wederzijdse zorg, voldaan.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerde met eiser. Niet in geschil is dat eiseres dit niet heeft gemeld. Daarmee heeft zij de op haar rustende inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden. Eiseres heeft daarom in de te beoordelen periode ten onrechte bijstand ontvangen. Zij was immers geen zelfstandig subject van bijstand, waardoor zij geen aanspraak had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Verweerder was op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden om het recht op bijstand in te trekken met ingang van 7 juni 2014.
De terugvordering
14. In artikel 58, eerste lid, van de Pw, staat dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
15. Gelet op wat onder 13. is overwogen was verweerder gehouden de ten onrechte betaalde bijstand van eiseres terug te vorderen.
16. Verweerder vordert van eiseres de volledige kosten van bijstand terug over de periode 7 juni 2014 tot en met 17 juli 2017. Ter zitting heeft verweerder zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat eisers over de periode 7 juni 2014 tot en met 18 september 2016 beiden volledige bijstand ontvingen naar de norm van een alleenstaande. Als eiseres melding had gemaakt van het samenwonen met eiser, zouden zij en eiser over deze periode bijstand hebben ontvangen naar de gehuwden norm, aldus verweerder.
17. Gelet op de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2016is de rechtbank van oordeel dat verweerder onder de in 16. genoemde omstandigheden niet gerechtigd was om de volledige kosten van bijstand over de periode 7 juni 2014 tot en met 18 september 2016 van eiseres terug te vorderen. Verweerder had dit bedrag moeten beperken tot wat eiseres te veel heeft ontvangen, te weten de bijstand naar de alleenstaande norm minus de helft van de bijstand naar de gehuwden norm. Het bestreden besluit I is, voor zover dat ziet op de hoogte van de terugvordering, daarom genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
18. Over de medeterugvordering, waarbij eiseres hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de door eiser ten onrechte in de periode van 1 november 2012 tot en met 18 september 2016 ontvangen bijstand overweegt de rechtbank als volgt. Met het besluit van 2 augustus 2017 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 1 november 2012 tot en met 18 september 2016 en de kosten van bijstand tot een bedrag van € 52.052,61 van eiser teruggevorderd. Eiseres is met het primaire besluit III hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling van dit bedrag.
De bezwaarschriftencommissie heeft hierover geoordeeld dat eiseres geen belanghebbende is ten aanzien van de beoordeling of terecht is overgegaan tot intrekking van het recht op bijstand van eiser. De bezwaarschriftencommissie gaat er daarom vanuit dat ten onrechte bijstand is verstrekt aan eiser en dat verweerder verplicht was om over te gaan tot terugvordering daarvan. Omdat de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend kan de ten onrechte aan eiser verleende bijstand op grond van artikel 59, tweede lid, van de Pw mede worden teruggevorderd van eiseres, aldus de bezwaarschriftencommissie. Verweerder neemt dit advies in het bestreden besluit I over.
19. Het is vaste rechtspraakvan de CRvB dat het college zelfstandig dient te beoordelen of in de betreffende periode sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Het enkele feit dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 2 augustus 2017, waarbij het recht op bijstand van eiser is ingetrokken over de periode 1 november 2012 tot en met 18 september 2016 wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding met eiseres, brengt dus niet mee dat ten aanzien van eiseres zonder meer kan worden aangenomen dat sprake was van gezamenlijke huishouding tussen eiser en eiseres.
20. Zoals hiervoor onder 13. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat over de periode 7 juni 2014 tot en met 17 juli 2017 sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Maar over de periode 1 november 2012 tot 7 juni 2014 heeft verweerder dat niet nader onderbouwd. Nu eiseres in bezwaar het bestaan van een gezamenlijke huishouding heeft betwist, had verweerder in het bestreden besluit niet kunnen volstaan met het enkel verwijzen naar het besluit van 2 augustus 2017 dat ten aanzien van eiser is genomen. In zoverre is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
21. Voor de medeterugvordering over de periode 7 juni 2014 tot en met 18 september 2016 dient, zoals hiervoor onder 16. is overwogen, rekening worden gehouden met het feit dat als door eiser melding was gemaakt van het samenwonen in dat geval de bijstand aan eisers zou zijn verstrekt naar de gehuwdennorm. Zodoende is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de medeterugvordering ook sprake is van strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
UTR 18/2059, het beroep van eiser
22. Het beroep van eiser is gericht tegen het medeterugvorderingsbesluit waarbij eiser hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de door eiseres ten onrechte ontvangen bijstand van € 43.539,74 in de periode 7 juni 2014 tot en met 17 juli 2017.
23. Zoals hiervoor onder 16. is overwogen is ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat als melding was gemaakt van het samenwonen dat eisers dan, voor zover het de periode 7 juni 2014 tot en met 18 september 2016 betreft, bijstand zouden hebben gekregen naar de gehuwdennorm. Omdat de hoogte van de terugvordering van eiseres, gelet op wat onder 17. is overwogen, niet juist is volgt daaruit dat de medeterugvordering van eiser ook niet juist is. Ook het bestreden besluit II is, voor zover dat ziet op de hoogte van de medeterugvordering, genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen is zowel het bestreden besluit I als het bestreden besluit II genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen.
Om de gebreken in de zaak van eiseres te herstellen moet verweerder:
- een nieuwe berekening maken van het terug te vorderen bedrag (zie r.o. 17);
- motiveren dat sprake is van een gezamenlijke huishouding met eiser over de periode 1 november 2012 tot 7 juni 2014 (zie r.o. 20) en
- een nieuwe berekening maken van het medeterugvorderingsbedrag (zie r.o. 21).
Om het gebrek in de zaak van eiser te herstellen moet verweerder:
- een nieuwe berekening maken van het medeterugvorderingsbedrag (zie r.o. 23).
De termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen, bepaalt de rechtbank op zes weken na verzending van deze uitspraak.
25. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
26. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013.
27. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.