ECLI:NL:RBMNE:2022:5267

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
10 december 2022
Zaaknummer
21/5095, 22/1743
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over AOW en AIO-aanvulling met betrekking tot gehuwdennorm en discriminatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de toekenning van hun AOW-pensioen en AIO-aanvulling, waarbij verweerder de gehuwdennorm heeft toegepast. Eisers zijn van mening dat deze norm leidt tot ongeoorloofd onderscheid en discriminatie, omdat zij vinden dat individuele uitkeringen zouden moeten worden toegekend. De rechtbank heeft de beroepen op 3 juni 2022 behandeld, waarbij een wrakingsverzoek van eiser is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten in overeenstemming zijn met de wetgeving en dat het onderscheid tussen gehuwden en alleenstaanden gerechtvaardigd is. De rechtbank oordeelt dat de situatie van gehuwden wezenlijk verschilt van die van alleenstaanden, wat rechtvaardigt dat de wetgever onderscheid maakt in de hoogte van de uitkeringen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat eisers geen gelijk hebben gekregen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/5095 en UTR 22/1743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[eiseres] ,eiseres,
beiden te [woonplaats] ,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Inleiding en procesverloop

Beroepsprocedure met kenmerk UTR 21/5095
1. Eiser heeft op [Datum] 2021 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Hij is gehuwd met eiseres.
2. Met het besluit van 8 juni 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder met ingang van [Datum] 2021 een voorschot op het AOW [1] -pensioen voor een gehuwde toegekend aan eiser. Hier is een korting van 22% op toegepast.
3. Met het besluit van 20 augustus 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eisers samen met ingang van [Datum] 2021 een AIO [2] -aanvulling voor gehuwden toegekend.
4. Eisers hebben tegen de primaire besluiten 1 en 2 bezwaar gemaakt. Met het besluit van 16 december 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld.
Beroepsprocedure met kenmerk UTR 22/1743
5. Met het besluit van 29 december 2021 (het primaire besluit 3) heeft verweerder met ingang van [Datum] 2021 aan eiser een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 78% van het AOW-pensioen voor een gehuwde. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
6. Met het besluit van 8 maart 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
7. De rechtbank heeft de beroepen op 3 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en de gemachtigde van verweerder waren daarbij aanwezig. Eiser heeft de behandelend rechter tijdens deze zitting gewraakt, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. Met de beslissing van de wrakingskamer van deze rechtbank van 5 juli 2022 [3] is het wrakingsverzoek ongegrond verklaard. Op 26 september 2022 is, door middel van een fysieke zitting, het onderzoek ter zitting hervat. Hierbij waren eisers aanwezig. De gemachtigde van verweerder was, met voorafgaand bericht, niet aanwezig.

Inhoud bestreden besluiten (in essentie)

8. Verweerder heeft aan eiser een (voorschot op zijn) AOW-pensioen toegekend. Hierbij is uitgegaan van de norm voor een gehuwde, omdat eiser gehuwd is en geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Ook is een korting toegepast van 22%, omdat eiser volgens verweerder in de 50 jaar voorafgaand aan de AOW-leeftijd niet altijd verzekerd is geweest.
9. Aan eisers tezamen is een AIO-aanvulling voor gehuwden toegekend, omdat ook hiervoor van een huwelijk is uitgegaan zonder dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. De AIO-aanvulling is algemene bijstand op basis van de Participatiewet (Pw). Het is een vangnet voor AOW-gerechtigden die zonder die aanvulling onder het sociaal minimum komen. De bijstandsnorm voor twee gehuwden, waarvan de één wel en de ander niet de AOW-leeftijd heeft, is € 1.627,08 (per augustus 2021). De hoogte van de aanvulling is daarom deze norm minus het netto AOW-pensioen. De AIO-aanvulling wordt bij de uitbetaling gesplitst van het gereserveerde vakantiegeld.
10. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het beroep van eisers op (verboden) discriminatie en de verwijzing naar de Grondwet, Europese en internationale verdragen niet tot een andere beslissing kunnen leiden.

Standpunt van eisers (in essentie)

11. Eiser is het er niet mee eens dat (een voorschot op) zijn AOW-pensioen aan hem is toegekend naar de norm voor een gehuwde. Ook zijn eisers het er niet mee eens dat de AIO-aanvulling naar de norm voor gehuwden is toegekend. Zij vinden dat individuele uitkeringen hadden moeten worden toegekend. Volgens eisers is ieder individu, als natuurlijk persoon afzonderlijk van een ander, drager van rechten en plichten. Ook stellen eisers dat sprake is van discriminatie bij het gezamenlijk uitkeren van het minimumloon aan twee individuen, omdat het minimumloon individueel van aard is. Daarnaast vinden eisers dat het bedrag van de gehuwdennorm te laag is en de bestaanszekerheid daarmee niet wordt gegarandeerd. Zij hebben de beslagvrije voet laten berekenen en deze is volgens hen hoger, terwijl het bij de beslagvrije voet gaat om het absolute bestaansminimum. Eisers beargumenteren dat met de bestreden besluiten hun grondrechten niet gewaarborgd worden en zij verwijzen ter onderbouwing van hun stellingen naar diverse bepalingen uit de Grondwet, Europese en internationale verdragen.

Beoordeling door de rechtbank

Verzoek om vrijstelling van het betalen van griffierecht
12. Tijdens de zitting is de rechtbank ingegaan op het verzoek van eisers om vrijstelling van het betalen van griffierecht in de beide zaken. Eisers hebben het verzoek om vrijstelling in de brief van 11 maart 2022 en op de zitting toegelicht. De rechtbank ziet echter geen reden af te wijken van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 13 februari 2015. [4] Het gaat hier om uitspraken van de zogenaamde grote kamer van de Raad, waar zwaar gewicht aan toekomt. In deze uitspraken heeft de Raad geoordeeld dat voor de vraag of sprake is van onmacht het griffierecht te betalen gekeken wordt naar het inkomen en vermogen van de rechtszoekende. Het inkomen en vermogen van een eventueel fiscaal partner dient hierbij opgeteld te worden. Met het toepassen van de criteria die in deze uitspraken van de Raad zijn vermeld is, anders dan eisers stellen, geen sprake van een schending van artikel 6 van het EVRM. [5]
13. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk inkomen van eisers, die fiscaal partners zijn, boven de bijstandsnorm van 95% voor een alleenstaande ligt. [6] Om deze reden is beslist dat eisers niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het betalen van het griffierecht. Nu in beide zaken het griffierecht inmiddels is betaald zijn de beroepen ontvankelijk, zodat de rechtbank daarover inhoudelijk kan oordelen.
De op de zaak betrekking hebbende stukken
14. Eisers hebben verzocht stukken op te vragen bij verweerder, omdat het procesdossier niet volledig zou zijn. De rechtbank wijst dat verzoek af. Op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. Dat heeft verweerder gedaan. De rechtbank mist geen stukken, die noodzakelijk zijn voor een inhoudelijke beoordeling. Het verzoek van eisers om verweerder op te dragen hun gehele inkomensdossier aan hen te doen toekomen wijst de rechtbank ook af, omdat het hier niet gaat om een stuk dat noodzakelijk is voor een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Inhoudelijke beoordeling
15. Voor de inhoud van de hierna te noemen wets- en verdragsbepalingen verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
16. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de toegepaste korting op (het voorschot op) zijn AOW-pensioen en de door verweerder in achtgenomen niet verzekerde jaren.
17. Eisers stellen dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de Grondwet en met diverse bepalingen in Europese en internationale verdragen. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Wettelijke basis van de bestreden besluiten
18. Het bestreden besluit 1 gaat onder meer over de AIO-aanvulling. De AIO-aanvulling is, op grond van artikel 47a van de Pw, een vorm van algemene bijstand die door verweerder wordt verleend. Artikel 3, derde lid, van de Pw bevat de definitie van een gezamenlijke huishouding. In artikel 11, vierde lid, van de Pw is opgenomen dat het recht op bijstand echtgenoten gezamenlijk toekomt, tenzij één van hen geen recht op bijstand heeft. Artikel 22 van de Pw bevat de normbedragen voor pensioengerechtigden, waarbij de hoogte afhankelijk is van de huishoudvorm (de leefsituatie).
19. Het bestreden besluit 2 heeft enkel betrekking op het AOW-pensioen van eiser. Hiervoor geldt dat in artikel 9, eerste lid, onder a en b, van de AOW onderscheid wordt gemaakt tussen het bruto-ouderdomspensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde en de gehuwde pensioengerechtigde. Vervolgens is in artikel 9, vijfde lid, onder a en b, van de AOW bepaald dat het netto ouderdomspensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde 70% van het netto-minimumloon per maand bedraagt en voor de gehuwde pensioengerechtigde 50% van het netto-minimumloon per maand.
Zijn de wettelijke bepalingen waarop de bestreden besluiten berusten in strijd met hoger recht?
20. De rechter mag een formele wet niet toetsen aan de Grondwet (de Gw). [7] Dat betekent dat, voor zover eisers stellen dat de in rechtsoverweging 18 en 19 genoemde wettelijke bepalingen in strijd zijn met de Gw, die beroepsgrond geen doel kan treffen.
21. Eisers hebben daarnaast verwezen naar diverse bepalingen in Europese en internationale verdragen en zij stellen dat de bestreden besluiten daarmee in strijd zijn. Daarvoor geldt het volgende.
22. Uit de woorden
een ieder verbindende bepalingenin artikel 94 van de Gw volgt dat het moet gaan om rechtstreeks werkende verdragsbepalingen. Dergelijke bepalingen van internationaal recht zijn binnen het nationale recht aan te merken als een zelfstandige rechtsnorm, die voorrang heeft op de formele nationale wet.
23. Het is echter niet zo dat alle Europese en internationale verdragsbepalingen ook een ieder verbindend zijn. De meeste bepalingen die eisers aanhalen zijn dat niet. De Raad heeft hierover in zijn uitspraak van 23 januari 2018 [8] het volgende overwogen:
“Artikel 11 van het IVESR biedt appellant geen rechtstreekse bescherming, omdat het volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4737) niet een eenieder verbindende bepaling in de zin van artikel 94 van de Grondwet bevat. Hetzelfde geldt voor de artikelen 22 en 25 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en de artikelen 12 tot en met 14 van het Europees Sociaal Handvest. Vergelijk in dit verband de uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:364) respectievelijk de uitspraak van 22 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:BZ2161).”
24. Wat in rechtsoverweging 22 en 23 is overwogen betekent dat voor de inhoudelijke beoordeling enkel de bepalingen overblijven die eisers hebben aangehaald en die wel rechtstreekse werking hebben.
25. Eisers doen een beroep op artikel op artikel 14 van het EVRM. Deze bepaling gaat over het verbod van discriminatie. Eisers vinden dat met het verschil in hoogte tussen de alleenstaandennorm en gehuwdennorm ten onrechte onderscheid wordt gemaakt naar leefsituatie.
26. De rechtbank overweegt dat dit onderscheid niet ongeoorloofd is, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. De situatie van alleenstaanden en gehuwden verschilt wezenlijk. Zo hebben gehuwden schaalvoordelen en kunnen zij bepaalde kosten delen, zoals woonkosten waaronder de huur en energierekening. Het is daarom niet ten onrechte dat de wetgever bij de hoogte van de normbedragen onderscheid maakt tussen gehuwden en ongehuwden.
27. Verder hebben eisers een beroep gedaan op de artikelen 1,6,7, 20, 21 en 34 van het Handvest van de Grondrechten van de EU (het Handvest). Dit zijn bepalingen die onder meer gaan over: eerbiediging van de menselijke waardigheid, vrijheid en veiligheid, eerbiediging van privéleven, familieleven en gezinsleven en het recht op toegang tot sociale zekerheidsvoorzieningen.
28. Deze (algemene) bepalingen kunnen eisers niet baten. In artikel 51 van het Handvest is bepaald dat het Handvest uitsluitend gericht is tot de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Naar het oordeel van de rechtbank houden de bestreden besluiten geen verband met de tenuitvoerlegging van het EU-recht. Als dat al anders zou zijn is de rechtbank ook niet gebleken dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de door eisers genoemde artikelen. Daarbij is van betekenis dat de Raad, ook in een zaak van eisers, al heeft geoordeeld [9] dat de hoogte van het normbedrag zoals dat destijds gold in de Wet werk en bijstand (WWB) voldoet aan het sociaal minimum en dat daarmee in beginsel kan worden voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover nu anders te oordelen bij het normbedrag zoals dat in de bestreden besluiten is toegepast.
29. Op de zitting hebben eisers naar voren gebracht dat in internationale verdragen geen basis is te vinden voor een gehuwdennorm.
30. Dit betoog kan eisers niet baten. De rechtbank wijst er op dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), specifiek met betrekking tot het onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden, heeft overwogen dat aan staten een ‘margin of appreciation’ toekomt personen verschillend te behandelen, bijvoorbeeld op het terrein van belastingheffing, sociale zekerheid en sociaal beleid. [10] Uit de rechtspraak van de Raad volgt dat, met het in artikel 9 van de AOW neergelegde onderscheid en de daaraan verbonden gevolgen voor de hoogte van de uitkering, de wetgever de grenzen van de hem toekomende ‘margin of appreciation’ niet heeft overschreden. [11]

Uitbetalen van de uitkering

31. Voor zover eisers opkomen tegen de manier van uitbetalen van de uitkering is het zo dat de bedragen van de AIO-aanvulling weliswaar niet individueel worden vastgesteld, maar dat eisers voor de feitelijke uitbetaling wel zelf de keuze hebben de rekening door te geven waarop zij de bedragen willen ontvangen. Als het gaat over het AOW-pensioen geldt dat dit een individueel recht is dat verweerder voor eiser heeft beoordeeld. Eiser kan dan ook zelf de bankrekening opgeven waarop hij zijn AOW-pensioen wil ontvangen.
Beslagvrije voet
32. Eisers wijzen op een rapport van de Nationale ombudsman uit 2013 [12] en baseren hierop hun stelling dat de beslagvrije voet het absolute bestaansminimum is dat te allen tijde geldt. Volgens eisers ligt de hoogte van de uitkering die zij ontvangen hier nog onder. Eisers vinden dat zij ieder individueel moeten kunnen beschikken over een bedrag ter hoogte van de beslagvrije voet.
33. De rechtbank is van oordeel dat de wet geen steun biedt voor deze stelling. Het gaat om de van toepassing zijnde norm en dat is voor eisers, omdat zij gehuwd zijn, de gehuwdennorm. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat ten tijde van de bestreden besluiten de voor eisers geldende beslagvrije voet hoger was dan het normbedrag zoals dat door verweerder is toegepast. [13]
Motiveringsbeginsel
34. Eisers hebben gevraagd uit te leggen waaruit het normbedrag, het zogenoemde ‘bestaansminimum’, exact is opgebouwd. Zij stellen dat verweerder hierop ten onrechte niet of onvoldoende is ingegaan. Hiermee stellen eisers dat sprake is van een motiveringsgebrek in de bestreden besluiten.
35. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is namelijk niet verweerder die de hoogte van de normbedragen vaststelt, maar de formele wetgever. [14]

Conclusie

36. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Dit betekent verder dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de diverse verzoeken van eisers om een procesbeslissing te nemen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wets- en verdragsbepalingen

Grondwet (Gw)

Artikel 94 Gw
Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Artikel 120 Gw
De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 8:42 Awb
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
2. De bestuursrechter kan de in het eerste lid bedoelde termijnen verlengen.

Participatiewet (Pw)

Artikel 3 Pw Gezamenlijke huishouding en woning
3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 11 Pw Rechthebbenden
4. Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij één van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 22 Pw Normen pensioengerechtigden
Voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt is de norm per kalendermaand, indien het betreft:
c. gehuwden waarvan een echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder, doch de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, zonder kostendelende medebewoners: € 1.627,08
(toev. Rb: per augustus 2021)
Artikel 47a. Pw Taak Sociale verzekeringsbank
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

Algemene Ouderdomswet (AOW)

Artikel 9, eerste lid, AOW
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
de gehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 9, vijfde lid, AOW
De bruto-ouderdomspensioenen worden zodanig vastgesteld, dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen voor een persoon van de pensioengerechtigde leeftijd en ouder, en van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet:
a. het netto-ouderdomspensioen per maand van een pensioengerechtigde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gelijk is aan 70% van het netto-minimumloon per maand;
het netto-ouderdomspensioen per maand van een pensioengerechtigde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, gelijk is aan 50% van het netto-minimumloon per maand.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 14 EVRM Verbod van discriminatie:
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.

Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest)

Artikel 1 Handvest Menselijke waardigheid
De menselijke waardigheid is onschendbaar. Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd.
Artikel 6 Handvest Recht op vrijheid en veiligheid
Eenieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon.
Artikel 7 Handvest Eerbiediging van het privé-leven en het familie- en gezinsleven
Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.
Artikel 20 Handvest Gelijkheid voor de wet
Eenieder is gelijk voor de wet.
Artikel 21 Handvest Non-discriminatie
1. Elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, is verboden.
2. Binnen de werkingssfeer van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie en onverminderd de bijzondere bepalingen van die Verdragen, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.
Artikel 34 Handvest Sociale zekerheid en sociale bijstand
1. De Unie erkent en eerbiedigt het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen en sociale diensten die bescherming bieden in gevallen zoals moederschap, ziekte, arbeidsongevallen, afhankelijkheid of ouderdom, alsmede bij verlies van arbeid, onder de door het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden.
2. Eenieder die legaal in de Unie verblijft en zich daar legaal verplaatst heeft recht op socialezekerheidsvoorzieningen en sociale voordelen overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken.
3. Om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden erkent en eerbiedigt de Unie het recht op sociale bijstand en op bijstand ten behoeve van huisvesting, teneinde al diegenen die niet over voldoende middelen beschikken een waardig bestaan te verzekeren, onder de door het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet
2.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen
3.Zaaknummer/rekestnummer: 540042/ HA RK 22-126
4.Zie de uitspraken van de Raad van 13 februari 2015 met kenmerken ECLI:NL:CRVB:2015:282, ECLI:NL:CRVB:2015:283 en ECLI:NL:CRVB:2015:284.
5.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.In verband met de verhoging van de beslagvrije voet is de grens voor vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht per 1 januari 2021 verhoogd van 90% naar 95% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande
7.Artikel 120 van de Grondwet.
8.Zie de uitspraak van de Raad van 23 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:230 r.o. 4.10.2.
9.Zie de uitspraak van de Raad van 20 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:512 r.o. 4.5.1.
10.EHRM 22 mei 2008, Petrov, nr. 15197/02, par. 53 en 55.
11.Zie de uitspraak van de Raad van 1 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2354 r.o. 4.11.
12.Rapportnummer 2013/150, pagina 9.
13.AOW en AIO-aanvulling.
14.Zie in het geval van eisers artikel 22, aanhef en onder c, van de Pw.