Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
,
1.Kern van de zaak
2.De procedure
- de dagvaarding van 25 november 2024, met een incidentele vordering;
- incidentele verzoek ex artikel 195 Rv tevens houdende conclusie van antwoord in het incident en in de hoofdzaak tevens houdende eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
3. De feiten
4.De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten
5. De beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in de incidenten
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser c.s.] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
- een kopie van de overeenkomst van 16 augustus 2000 met contractnummer [contractnummer] , voorzien van de tekst:
“Adviseur:ATP01006-Geldsuper ”,- een kopie van een overeenkomst van 11 augustus 2000 gesloten tussen de Direktbank en [eiser c.s.] betreffende een krediet van NLG 35.000,00 en waaruit blijkt dat de tussenpersoon daarbij heeft bemiddeld,
Bemiddeling in verzekeringen en financieringen, hypotheken en spaar en beleggingsproducten’.
- dat ten onrechte de gemachtigde van de afnemer op zijn woord wordt geloofd;
- dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
- dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust, en
- dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
€ 135,00