ECLI:NL:RBMNE:2025:4968

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
11576735 MC EXPL 25-1207 D/954
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in verband met effectenleaseovereenkomsten met Dexia Nederland B.V.

In deze zaak vorderen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] schadevergoeding van Dexia Nederland B.V. naar aanleiding van effectenleaseovereenkomsten die zij via tussenpersonen hebben afgesloten. De kern van de zaak draait om de vraag of Dexia aansprakelijk is voor de door [eiser sub 1] c.s. geleden schade, die voortvloeit uit het onrechtmatig handelen van Dexia. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser sub 1] c.s. als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. toegewezen, waarbij Dexia is veroordeeld tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. toegewezen. De uitspraak is gedaan op 27 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 11576735 MC EXPL 25-1207 D/954
Vonnis van 27 augustus 2025
inzake

1.[eiser sub 1] , en

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie in de hoofdzaak,
verwerende partijen in reconventie in de hoofdzaak en het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
eisende/verzoekende partij in reconventie in de hoofdzaak en het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna respectievelijk [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gezamenlijk [eiser sub 1] c.s. (mannelijk enkelvoud) en Dexia genoemd.

1.Kern van de zaak

1.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft via tussenpersonen een of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Die overeenkomst(en) hield(en) het volgende in. [eiser sub 1] c.s. leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [eiser sub 1] c.s. betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [eiser sub 1] c.s. het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [eiser sub 1] c.s. verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [eiser sub 1] c.s. geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [eiser sub 1] c.s. geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 februari 2025;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met een incidenteel verzoek;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
2.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

3. De feiten

3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 1] c.s. hebben de volgende leaseovereenkomsten (verder: de overeenkomsten) ondertekend waarop zij als lessee stonden vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer 1] ( [eiser sub 1] )
14-01-2000
Allround Sparen
II.
[contractnummer 2] ( [eiser sub 1] )
14-02-2000
Allround Sparen
III.
[contractnummer 3]
( [eiser sub 1] c.s.)
29-10-2000
Profit Effect
IV.
[contractnummer 4]
( [eiser sub 1] c.s.)
29-11-2000
Profit Effect
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
26-01-2005
- € 2.866,30
Ja
II.
26-01-2005
- € 1.766,27
Ja
III.
14-07-2005
- € 8.150,45
Ja
IV.
14-07-2005
- € 8.150,45
Ja
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser sub 1] c.s. op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 21.419,31 aan maandtermijnen en een bedrag van € 20.932,90 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser sub 1] c.s. € 2.050,36 aan dividenden ontvangen en € 1.490,05 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 18,671,44 aan [eiser sub 1] c.s. uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
3.4.
De gemachtigde van [eiser sub 1] c.s., Leaseproces, heeft bij brieven van 24 maart 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
4. De vordering en het verweer in de hoofdzaak en het verzoek en verweer in het incident
4.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 1] c.s. en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eiser sub 1] c.s. schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser sub 1] c.s. van al datgene dat [eiser sub 1] c.s. aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser sub 1] c.s., met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, met een incidenteel verzoek waarbij Dexia vordert, dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 [eiser sub 1] c.s. zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier, althans van andere schriftelijke documenten waar de door Leaseproces namens [eiser sub 1] c.s. in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eiser sub 1] c.s. gesloten overeenkomsten niets meer aan [eiser sub 1] c.s. verschuldigd is,
 [eiser sub 1] c.s. zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van de vordering en het verweer in de hoofdzaak en van het verzoek en het verweer in het incidentalgemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser sub 1] c.s.
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser sub 1] c.s. heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser sub 1] c.s. inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
5.5.
[eiser sub 1] c.s. heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersonen Spaar Select en [onderneming] (verder ook: de tussenpersonen). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersonen niet beschikten over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersonen [eiser sub 1] c.s. hebben geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersonen [eiser sub 1] c.s., anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies hebben verstrekt, rusten op [eiser sub 1] c.s. als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser sub 1] c.s. gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser sub 1] c.s. in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.7.
[eiser sub 1] c.s. stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiseres sub 2] werd door Spaar Select ongevraagd telefonisch benaderd. De medewerker van Spaar Select stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eiser sub 1] c.s. door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select. [eiseres sub 2] heeft hiermee ingestemd. Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Spaar Select, de heer [A] (hierna te noemen: ‘adviseur’), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser sub 1] c.s. Zo is met de adviseur gesproken over het feit dat [eiser sub 1] alleenverdiener was, aangezien [eiseres sub 2] geen inkomsten genoot. Ook werd gesproken over het feit dat [eiser sub 1] c.s. twee jonge kinderen had en dat hij naar zijn mening niet voldoende aan sparen toe kwam. Er werd maandelijks NLG 150,00 op een spaarrekening gestort vanuit het salaris van [eiser sub 1] . Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eiser sub 1] c.s. om vermogen op te bouwen om de studie van zijn kinderen later mee te kunnen bekostigen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist. De adviseur adviseerde [eiser sub 1] c.s. om twee Allround Sparen producten van Bank Labouchere af te sluiten, één met een vooruitbetaling van NLG 12.000,00 en één met maandelijkse betalingen van NLG 150,00. [eiser sub 1] c.s. diende zijn spaargeld aan te wenden voor de vooruitbetaling van één van de producten. Het andere product met maandelijkse betalingen diende [eiser sub 1] c.s. te bekostigen met de NLG 150,00 die normaal gesproken maandelijks op een spaarrekening werd gestort. Volgens de adviseur zou [eiser sub 1] c.s. op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eiser sub 1] c.s. de studie van zijn kinderen zou kunnen bekostigen. [eiser sub 1] c.s. heeft geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eiser sub 1] c.s. (de kantonrechter begrijpt [eiser sub 1] ) het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor de Allround Sparen overeenkomsten is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend. Enige maanden later ontving [eiser sub 1] c.s. een folder van [onderneming] in de brievenbus. Daarin stonden mogelijkheden met betrekking tot vermogensopbouw. [eiser sub 1] c.s. had onlangs een gesprek gehad met zijn belastingadviseur, die had geconstateerd dat de pensioenvoorziening van [eiser sub 1] c.s. niet zo goed zou zijn, waardoor er weinig pensioen werd opgebouwd. Met dit gegeven in het achterhoofd besloot [eiser sub 1] c.s. contact op te nemen met [onderneming] . De medewerker van [onderneming] stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de mogelijkheden te bespreken met een financieel adviseur van [onderneming] . [eiser sub 1] c.s. stemde hiermee in. Tijdens het gesprek heft de adviseur van [onderneming] , mevrouw [B] (hierna te noemen: ‘adviseur’), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser sub 1] c.s. Zo is met de adviseur gesproken over het feit dat [eiser sub 1] c.s. zich zorgen maakte over de hoeveelheid pensioen die hij opbouwde. Ook werd gesproken over het feit dat [eiser sub 1] alleenverdiener was, aangezien [eiseres sub 2] geen inkomen genoot. Ook werd gesproken over het feit dat [eiser sub 1] c.s. twee jonge kinderen had. [eiser sub 1] c.s. vertelde dat hij bijna geen spaargeld meer had en weinig tot geen financiële ruimte had om te sparen. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eiser sub 1] c.s. om vermogen op te bouwen als aanvulling op zijn pensioen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat zij hier een geschikt product voor wist. De adviseur adviseerde [eiser sub 1] c.s. om twee Profit Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten, met een vooruitbetaling van NLG 8.100,00 per product. De adviseur adviseerde om een krediet bij de Direktbank af te sluiten om de vooruitbetalingen mee te kunnen bekostigen. Volgens de adviseur zou [eiser sub 1] c.s. op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eiser sub 1] c.s. een mooie aanvulling op zijn pensioen zou sparen. [eiser sub 1] c.s. had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en haar advies. Om deze reden heeft [eiser sub 1] c.s. het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor de Profit Effect overeenkomsten is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend. [eiser sub 1] c.s. heeft een krediet afgesloten bij de Direktbank van NLG 18.000,00 (productie B). De kredietovereenkomst is afgesloten via ‘ [handelsnaam] ’, een handelsnaam van [onderneming] .
5.8.
[eiser sub 1] c.s. heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 11 januari 2000 op naam van [eiser sub 1] , waarop een stempel is geplaatst met onder meer de tekst
“Spaar Select [.] ”,bij Naam Adviseur
: “ [A] ”is ingevuld en bij ATP-nummer [nummeraanduiding 1] ,
- een kopie van de overeenkomst van 14 januari 2000 met contractnummer [contractnummer 1] , voorzien van de tekst:
“Adviseur:ATP [nummeraanduiding 1] – Spaar Select B.V. ”,
- een kopie van het aanvraagformulier van 20 januari 2000 op naam van [eiser sub 1] , waarop een stempel is geplaatst met onder meer de tekst
“Spaar Select [.] ”,bij Naam Adviseur
: “ [A] ”is ingevuld en bij ATP-nummer [nummeraanduiding 1] ,
- een kopie van de overeenkomst van 14 februari 2000 met contractnummer [contractnummer 2] , voorzien van de tekst:
“Adviseur:ATP [nummeraanduiding 1] – Spaar Select B.V. ”,
- kopieën van twee aanvraagformulieren Profit Effect van 27 november 2000 op naam van [eiser sub 1] c.s. waarin de naam van de tussenpersoon is vermeld
,bij Naam Adviseur
: “ [B] ”is ingevuld en bij ATP-nummer [nummeraanduiding 2] ,
- een kopie van de overeenkomst van 30 november 2000 met contractnummer [contractnummer 3] , voorzien van de tekst:
“Adviseur:ATP [nummeraanduiding 2] – [onderneming] ”,
- een kopie van de overeenkomst van 30 november 2000 met contractnummer [contractnummer 4] , voorzien van de tekst:
“Adviseur:ATP [nummeraanduiding 2] – [onderneming] ”,
- kopie van een kredietovereenkomst van 21 november 2000 gesloten tussen de Direktbank en [eiser sub 1] c.s. met een kredietlimiet van NLG 18.000,00 en met vermelding van [handelsnaam] als tussenpersoon,
- een kopie van een uittreksel van de KvK van 2 november 2020 waaruit blijkt dat [handelsnaam] een handelsnaam is van [onderneming] en de beschrijving van de werkzaamheden van die tussenpersoon ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten als volgt luidde: ‘
Bemiddeling en advies in pensioen- en lijfrenteverzekeringen, hypotheken, spaaradviezen, vermogensbeheeradvies, aanverwante assurantiën en financiële planning’.
aanhoudingsverzoek
5.9.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.10.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(nieuwe) argumenten Dexia
5.11.
Dexia heeft tegen de bewuste redenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat ten onrechte de gemachtigde van de afnemer op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust, en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.12.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [eiser sub 1] c.s. onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] [5] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in zijn geval heeft [eiser sub 1] c.s., tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [eiser sub 1] c.s. geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomsten dan wel tot stand waren gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [eiser sub 1] c.s. dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [eiser sub 1] c.s. in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser sub 1] c.s. en de adviseur van de tussenpersonen, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [eiser sub 1] c.s. en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
wetenschap Dexia5.13. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon [onderneming] aan [eiser sub 1] c.s. Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser sub 1] c.s. kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eiser sub 1] c.s. voor rekening van Dexia.
5.14.
In dit geval is evenmin gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van Spaar Select aan [eiser sub 1] . Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Zij was er door haar nauwe samenwerking met Spaar Select bij de verkoop van haar producten namelijk mee bekend dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. Dit is een voldoende onderbouwing van de stelling van [eiser sub 1] dat Dexia ook in zijn geval bekend behoorde te zijn met de advisering van hem/haar door Spaar Select. [6] Dexia heeft hiertegenover slechts gesteld dat zij niet kan weten hoe het in dit concrete geval is gegaan. Deze betwisting door Dexia is onvoldoende om de conclusie dat zij dit wel had behoren te weten te ondergraven. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eiser sub 1] voor rekening van Dexia.
aansprakelijkheid Dexia5.15. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser sub 1] c.s. de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser sub 1] c.s. onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser sub 1] c.s. omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [7] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser sub 1] c.s.5.16. De door [eiser sub 1] c.s. gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser sub 1] c.s. heeft gehandeld door [eiser sub 1] c.s. als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser sub 1] c.s. niet alleen als klant aanbracht maar [eiser sub 1] c.s. tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersonen geen vergunning daarvoor bezaten en dat Dexia de dientengevolge geleden schade dient te vergoeden.
5.17.
De als gevolg hiervan door [eiser sub 1] c.s. geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser sub 1] c.s. niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
5.18.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.19.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser sub 1] c.s. aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
het incidentele verzoek van Dexia
5.20.
Dexia verzoekt dat [eiser sub 1] c.s. wordt veroordeeld het intakeformulier, dan wel een ander schriftelijk document van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken waaraan de door de gemachtigde ingenomen stellingen zijn ontleend.
5.21.
Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser sub 1] c.s. destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier of anderszins dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat het incidentele verzoek van Dexia moet worden afgewezen.
5.22.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
5.23.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
5.24.
Omdat [eiser sub 1] c.s. inhoudelijk grotendeels gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. gevallen.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
De proceskosten van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 90,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 911,47.
5.25.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van Dexia
6.1.
wijst het verzoek af,
6.2.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eiser sub 1] c.s., tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
6.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser sub 1] c.s. heeft gehandeld door [eiser sub 1] c.s. als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser sub 1] c.s. niet alleen als klant aanbracht maar [eiser sub 1] c.s. tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.4.
verklaart voor recht dat [eiser sub 1] c.s. schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.5.
veroordeelt Dexia om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 5.16.,
6.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 911,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.10.
wijst de vorderingen af,
6.11.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ:
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:GHARL:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
7.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.