ECLI:NL:RBMNE:2025:5422

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
11662445 MC EXPL 25-2342 D/954
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en aansprakelijkheid van Dexia

In deze zaak heeft [partij 1] via een tussenpersoon effectenleaseovereenkomsten gesloten met Dexia. De kern van het geschil betreft de vraag of Dexia aansprakelijk is voor de door [partij 1] geleden schade als gevolg van deze overeenkomsten. [partij 1] heeft geld geleend van Dexia om aandelen te kopen, maar heeft verlies geleden bij de verkoop van deze aandelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij 1] als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia de schade van [partij 1] volledig moet vergoeden, inclusief de betaalde termijnen en de restschuld. De vordering van [partij 1] is toegewezen, en Dexia is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.985,90, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Dexia verplicht om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het Bureau Kredietregistratie te informeren dat [partij 1] geen verplichtingen meer heeft uit de leaseovereenkomsten. De proceskosten zijn voor rekening van Dexia, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 11662445 MC EXPL 25-2342 D/954
Vonnis van 17 september 2025
inzake
[partij 1],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [partij 1] ,
eisende/verzoekende partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen Dexia,
gedaagde/verwerende partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
eisende/verzoekende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.Kern van de zaak

1.1.
[partij 1] heeft via een tussenpersoon een of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Die overeenkomst(en) hield(en) het volgende in. [partij 1] leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [partij 1] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [partij 1] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [partij 1] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [partij 1] geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [partij 1] geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2025, met een incidenteel verzoek;
  • de conclusie van antwoord in het antwoord in conventie en in het incident, tevens houdende eis in reconventie, met een incidenteel verzoek;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
2.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

3. De feiten

3.1.
[partij 1] heeft de volgende leaseovereenkomsten (verder: de overeenkomsten) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer 1]
11-05-2000
Capital Effect
II.
[contractnummer 2]
11-05-2000
Capital Effect
III.
[contractnummer 3]
11-09-2001
10 = 20 Effect
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
19-11-2010
- € 476,15
Deels, middels verrekening
II.
20-07-2010
- € 678,73
Deels, middels verrekening
III.
19-11-2010
- € 2.253,44
Nee
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij 1] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 15.602,56 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij 1] € 1.754,00 aan dividenden ontvangen en € 862,66 aan fiscaal voordeel genoten.
3.4.
De gemachtigde van [partij 1] , Leaseproces, heeft bij brief van 15 december 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
4. De vordering en het verweer in de hoofdzaak en de verzoeken in de incidenten
4.1.
[partij 1] vordert, dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia zal veroordelen afschriften van de aanvraagformulieren aan [partij 1] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij 1] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [partij 1] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij 1] van al datgene dat [partij 1] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 voor recht zal verklaren dat [partij 1] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
 Dexia te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [partij 1] bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij 1] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen en het verzoek. Het verweer mondt uit in een tegenvordering met een incidenteel verzoek, waarbij Dexia vordert, dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 [partij 1] zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier, althans van andere schriftelijke documenten waar de door Leaseproces namens [partij 1] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 [partij 1] zal veroordelen om aan Dexia te betalen het bedrag van € 1.093,79, vermeerderd met wettelijke rente,
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [partij 1] gesloten overeenkomsten met de nummers [contractnummer 1] , [contractnummer 2] en [contractnummer 3] niets meer aan [partij 1] verschuldigd is,
 [partij 1] zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en van de verzoeken in de incidentenalgemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij 1] .
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[partij 1] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij 1] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
5.5.
[partij 1] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersonen Alpha Emergo en Spaar Select (verder ook: de tussenpersonen). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersonen niet beschikten over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersonen [partij 1] hebben geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersonen [partij 1] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies hebben verstrekt, rusten op [partij 1] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij 1] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij 1] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.7.
[partij 1] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij 1] is in 2000 in contact gekomen met Alpha Emergo. Naar aanleiding van dit contact is er een afspraak ingepland om de financiële situatie van [partij 1] te bespreken met een financieel adviseur van Alpha Emergo. Vervolgens heeft er een adviesgesprek met de adviseur plaatsgevonden bij [partij 1] thuis. De echtgenoot van [partij 1] was ook aanwezig bij dit gesprek. Tijdens het adviesgesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [partij 1] . Daarbij kwam de situatie rond het inkomen en pensioen van [partij 1] ter sprake. Met de adviseur is gesproken over de wens van [partij 1] om eerder te stoppen met werken en extra vermogen op te bouwen ter aanvulling van haar pensioen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. De adviseur adviseerde [partij 1] om de inleg te verdelen over twee Capital Effect overeenkomsten met ieder een maandelijkse inleg van circa NLG 100,00. Volgens de adviseur zouden de doelstellingen van [partij 1] hierdoor gegarandeerd kunnen worden behaald. De adviseur onderbouwde zijn advies door middel van een aantal prognosevoorbeelden die hij op zijn laptop liet zien. De adviseur heeft de aanvraagformulieren tijdens het gesprek bij [partij 1] thuis ingevuld. De adviseur heeft de aanvraagformulieren meegenomen en naar Bank Labouchere toegezonden. [partij 1] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde op het advies en de deskundigheid van de adviseur. [partij 1] heeft het advies van de adviseur opgevolgd en twee Capital Effect overeenkomsten met een maandelijkse inleg van NLG 101,19 afgesloten. De adviseur heeft de overeenkomsten per post naar [partij 1] gezonden. [partij 1] heeft de overeenkomsten ondertekend en aan de adviseur geretourneerd. De adviseur heeft de overeenkomsten naar Bank Labouchere gezonden. Ongeveer anderhalf jaar later werd [partij 1] opnieuw benaderd door de adviseur. De adviseur was op dat moment werkzaam bij Spaar Select en vroeg of [partij 1] interesse had in het afsluiten van een extra overeenkomst. Hiermee zou [partij 1] volgens de adviseur nog meer vermogen opbouwen. Vervolgens is er een afspraak gemaakt voor een huisbezoek om de financiële situatie van [partij 1] te bespreken met de adviseur. Daarna heeft er opnieuw een adviesgesprek plaatsgevonden bij [partij 1] thuis. De echtgenoot van [partij 1] was ook aanwezig bij dit gesprek. Tijdens het adviesgesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [partij 1] . Met de adviseur is nogmaals gesproken over de wens van [partij 1] om eerder te stoppen met werken en extra vermogen op te bouwen ter aanvulling van haar pensioen. De adviseur adviseerde daartoe om een 10 = 20 product met een maandelijkse inleg van NLG 100,00 bij Bank Labouchere af te sluiten en dat uit het inkomen te voldoen. De adviseur onderbouwde zijn advies door middel van een aantal prognosevoorbeelden die hij op zijn laptop liet zien. [partij 1] had weinig ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde op het advies en de deskundigheid van de adviseur. [partij 1] heeft het advies van de adviseur opgevolgd en een 10=20 Effect overeenkomst met een maandelijkse inleg van NLG 100,00 afgesloten. De adviseur heeft het aanvraagformulier ingevuld en door [partij 1] laten ondertekenen. De adviseur heeft het aanvraagformulier meegenomen en naar Bank Labouchere toegezonden. De adviseur heeft de overeenkomst per post naar [partij 1] toegezonden. [partij 1] heeft de overeenkomst ondertekend en aan de adviseur geretourneerd. De adviseur heeft de overeenkomst naar Bank Labouchere toegezonden.
5.8.
[partij 1] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- kopieën van de overeenkomsten van 11 mei 2000 met contractnummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] , voorzien van de tekst:
“Adviseur:ATP [nummeraanduiding 1] -Alpha Emergo B.V.”,
- een kopie van de overeenkomst van 11 september 2001 met contractnummer [contractnummer 3] , voorzien van de tekst:
“Adviseur:ATP [nummeraanduiding 2] -Spaar Select B.V.”,
- een kopie van een uittreksel van de KvK van 21 maart 2018 met als beschrijving van de werkzaamheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten: ‘
Bemiddeling bij het afsluiten van verzekerings- en financiële producten, aan- en verkoop van effecten’,
- de verklaring van de heer [A] , [functie] van Alpha Emergo B.V, waaruit – voor zover van belang – het volgende blijkt:
‘(…) Ik was eigenaar van de eenmanszaak [onderneming] (vanaf 26-2-1997) en [functie] van Alpha Emergo B.V. (vanaf 8 januari 1998). (…) [onderneming] , Alpha Emergo en Jadimeer waren allen tussenpersonen die onder meer leaseproducten van Bank Labouchere en (…) in hun portefeuille hadden. Het ging dan om (…) en van Bank Labouchere de producten Capital Effect en Triple Effect voor zover ik mij kan herinneren. Er gold een provisiestructuur waarbij het gehele bedrag aan provisie bij afsluiten door de lease-aanbieders aan ons werd uitbetaald. (…) We benaderden potentiële klanten door middel van ons interne callcenter. De database met gegevens van de klanten hadden we gekocht. Met die database konden we selecteren op doelgroepen, (…). Door het callcenter werd gevraagd of zij geïnteresseerd waren in een vrijblijvend adviesgesprek met ons. Daarop werd er een afspraak gemaakt met één van onze adviseurs. De afspraak werd gemaakt bij de potentiële klanten thuis. Er werd dan gevraagd naar de persoonlijke financiële situatie en naar welke producten er al liepen. Ook werden de wensen van de klant besproken. De adviseurs hadden een laptop en een printer bij zich waarmee een prognose kon worden opgesteld. Het rekenprogramma daarvoor hadden wij zelf ontwikkeld. In zo’n gesprek kwam de adviseur dan tot een advies voor een bepaald product, waarna een aanvraagformulier werd ingevuld. Dit formulier werd later door ons aan de lease-aanbieder gefaxt, waarna het contract aan ons werd gestuurd. We kwamen dan in ieder geval nog één keer langs bij de klant om de contracten te laten ondertekenen.’
(…)
‘We hadden op een gegeven moment zo’n 20 adviseurs in loondienst. Die werkten voor de verschillende voornoemde ondernemingen. De adviseurs werkten in principe volgens de hiervoor genoemde werkwijze, maar konden uiteraard een eigen aanpak hebben. Nieuwe adviseurs werden ingewerkt door de meer ervaren adviseurs.’
(…)
‘Het was niet toegestaan voor ons om de lease-producten enkel via advertenties en/of huis-aan-huis-reclame aan te bieden. De lease-aanbieders stonden erop dat het aanbieden van de leaseproducten gepaard ging met persoonlijk advies’.
- de verklaring van de heer [B] , toenmalig adviseur van Alpha Emergo, waaruit – voor zover van belang – het volgende blijkt:
‘(…) De werkwijze was als volgt: Alpha Emergo benaderde potentiële klanten om hen te interesseren voor een adviesgesprek over hun financiën. Ik kreeg vervolgens een lijst met potentiële afnemers die ik eerst telefonisch benaderde en daarna volgde een persoonlijk gesprek. In het persoonlijke gesprek ging ik in op de doelstelling van de betreffende afnemer. Er werd ingespeeld op de persoonlijke omstandigheden van de betreffende afnemer. Zo wilde de een sparen voor de kinderen en de ander weer pensioen opbouwen. Het Capital Effect product werd dan geadviseerd voor die specifieke doelstelling. Als de afnemer akkoord was werd er een formulier ingevuld dat ik inleverde bij Alpha Emergo. We kregen provisie voor de effectenlease-producten die we hadden verkocht. Over verliezen, restschulden of de nadelen van het product werd in het geheel niet gesproken. Er werd alleen gewezen op de hoge rendementen die het product zou opleveren. Toen ik de training volgde bij indiensttreding waren er ongeveer 15 andere adviseurs bij. Er werd dus gewerkt volgens dezelfde werkwijze.’ (…)
- de verklaring van de heer [C] , toenmalig adviseur van Alpha Emergo, waaruit – voor zover van belang – het volgende blijkt:
‘(…) Er was een vaste werkwijze. Een call-center van ons nam contact op met potentiële klanten en maakte een afspraak voor een persoonlijk gesprek aan huis’. (…) ‘In het gesprek werd de doelstelling van de klant besproken. We adviseerden vervolgens het effectenleaseproduct van Dexia of Aegon.’ (…) ‘We vermeden dat het ging om beleggen met geleend geld en de risico’s. We vertelden dat het ging om solide aandelen. We vertelden ook dat het een interessant spaarpotjes was, dat veel sneller gevuld zou kunnen worden dan op een normale manier sparen. (…)’.
aanhoudingsverzoek
5.9.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.10.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(nieuwe) argumenten Dexia
5.11.
Dexia heeft tegen de bewuste redenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat ten onrechte de gemachtigde van de afnemer op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust, en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.12.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [partij 1] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] [5] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in haar geval heeft [partij 1] , tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [partij 1] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomsten dan wel tot stand waren gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [partij 1] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [partij 1] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij 1] en de adviseur van de tussenpersonen, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [partij 1] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
wetenschap Dexia advisering Alpha Emergo5.13. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [partij 1] . Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [partij 1] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [partij 1] voor rekening van Dexia.
wetenschap advisering Spaar Select
5.14.
In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van Spaar Select aan [partij 1] . Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Zij was er door haar nauwe samenwerking met Spaar Select bij de verkoop van haar producten namelijk mee bekend dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. Dit is een voldoende onderbouwing van de stelling van [partij 1] dat Dexia ook in zijn/haar geval bekend behoorde te zijn met de advisering van hem/haar door Spaar Select. [6] Dexia heeft hiertegenover slechts gesteld dat zij niet kan weten hoe het in dit concrete geval is gegaan. Deze betwisting door Dexia is onvoldoende om de conclusie dat zij dit wel had behoren te weten te ondergraven. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [partij 1] voor rekening van Dexia.
aansprakelijkheid Dexia5.15. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij 1] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [partij 1] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij 1] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [7] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [partij 1]5.16. De door [partij 1] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij 1] heeft gehandeld door [partij 1] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij 1] niet alleen als klant aanbracht maar [partij 1] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat, alsmede dat Dexia de dientengevolge geleden schade dient te vergoeden. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.
5.17.
De door [partij 1] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [partij 1] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). [partij 1] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 12.985,90. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
5.18.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.19.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij 1] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
BKR-registratie
5.20.
Dexia zal - voor het geval Dexia met betrekking tot [partij 1] een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven - worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [partij 1] geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot en maximum van € 10.000,00.
het incidentele verzoek van [partij 1]
5.21.
verzoekt Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren. Uit het voorgaande volgt dat [partij 1] in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat het verzoek zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, als na te melden.
het incidentele verzoek van Dexia
5.22.
Dexia verzoekt dat [partij 1] wordt veroordeeld het intakeformulier, dan wel een ander schriftelijk document van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken waaraan de door de gemachtigde ingenomen stellingen zijn ontleend.
5.23.
Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij 1] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier of anderszins dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een hoge uitzondering die maakt dat in dít geval van de beroepsbeoefenaar kan worden verlangd zich niet op zijn verschoningsrecht te beroepen. Al met al oordeelt de kantonrechter dat het incidentele verzoek van Dexia moet worden afgewezen.
5.24.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij 1] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
5.25.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
5.26.
Omdat [partij 1] inhoudelijk grotendeels gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij 1] gevallen.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
De proceskosten van [partij 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 90,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 911,47.
5.27.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van [partij 1]
6.1.
wijst het verzoek af,
6.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het incident van Dexia
6.3.
wijst het verzoek af,
6.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [partij 1] , tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
6.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij 1] heeft gehandeld door [partij 1] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij 1] niet alleen als klant aanbracht maar [partij 1] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.6.
verklaart voor recht dat [partij 1] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.7.
verklaart voor recht dat [partij 1] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
6.8.
veroordeelt Dexia om aan [partij 1] te betalen een bedrag van € 12.985,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 5.17.,
6.9.
veroordeelt Dexia - voor het geval Dexia met betrekking tot [partij 1] een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [partij 1] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot en maximum van € 10.000,00,
6.10.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 911,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.11.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.12.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.14.
wijst de vorderingen af,
6.15.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [partij 1] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
typ:
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:GHARL:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
7.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.