ECLI:NL:RBNHO:2025:10217

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
11322625
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van Dexia in effectenleaseovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 3 september 2025, staat de onrechtmatige daad van Dexia Nederland B.V. centraal. De eisers, aangeduid als Van [eisers], hebben een effectenleaseovereenkomst afgesloten via de tussenpersoon Excellent Adviseurs, die geen vergunning had om financieel advies te geven. Dexia heeft de eisers als cliënt geaccepteerd, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon hen persoonlijk had geadviseerd. De rechtbank oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door deze overeenkomst aan te gaan, wat heeft geleid tot schade voor de eisers. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers toe, inclusief schadevergoeding van € 13.084,73, vermeerderd met wettelijke rente. De incidentele vorderingen van Dexia worden afgewezen, en Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is van belang in het kader van de effectenleaseproblematiek en de aansprakelijkheid van financiële instellingen voor het handelen van tussenpersonen zonder vergunning.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11322625 \ EL EXPL 24-16
vonnis van de kantonrechter van 3 september 2025
in de zaak van

1.[eiser 1]

2.[eiser 2]

beiden wonenden te [plaats],
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Eisers in conventie worden hierna gezamenlijk aangeduid als Van [eisers]. Gedaagde in conventie wordt hierna aangeduid als Dexia.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens incidentele conclusie ex artikel 843a Rv, tevens conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties in conventie;
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
Van [eisers] heeft de volgende leaseovereenkomst(en) (verder: de overeenkomst(en)) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
07-11-2000
AEX Plus Effect
II.
[nummer 2]
10-01-2001
AEX Plus Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst(en) een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
06-07-2004
- € 3.541,75
Ja
II.
06-07-2004
- € 4.009,86
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Van [eisers] op grond van de overeenkomst(en) – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 10.531,53 aan maandtermijnen en een bedrag van € 7.551,61 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Van [eisers] geen bedrag aan dividenden ontvangen. Op 13-01-2012 heeft Dexia een bedrag van € 6.982,52 aan Van [eisers] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
De gemachtigde van Van [eisers], Leaseproces, heeft bij brief van 2 februari 2007 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten

3.1.
Van [eisers] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst aan Van [eisers] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Van [eisers] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat Van [eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Van [eisers] van al datgene dat Van [eisers] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Van [eisers], met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Van [eisers] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens Van [eisers] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en Van [eisers] gesloten overeenkomsten met nummer [nummer 1] en [nummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan Van [eisers] verschuldigd is,
 Van [eisers] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incidentalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Van [eisers].
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Van [eisers] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van Van [eisers] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
Van [eisers] heeft de overeenkomst(en) met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Excellent Adviseurs (verder: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Van [eisers] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Van [eisers], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Van [eisers] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Van [eisers] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Van [eisers] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst(en) en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
Van [eisers] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Van [eisers] had reeds een adviesrelatie met Excellent Adviseurs. Excellent Adviseurs had Van [eisers] eerder geadviseerd inzake zijn verzekeringen. Excellent Adviseurs heeft Van [eisers] op een gegeven moment telefonisch benaderd om de financiële situatie opnieuw te bespreken middels een huisbezoek. Van [eisers] heeft hiermee ingestemd. Vervolgens hebben er meerdere huisbezoeken plaatsgevonden.
AEX Plus Effect Maandbetaling november 2000
Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van Excellent Adviseurs, geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van Van [eisers]. Zo is met de adviseur gesproken over het inkomen, de gezinssituatie, het koophuis en lopende levensverzekeringen van Van [eisers]. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van Van [eisers] om te sparen voor zijn kinderen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat zij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde Van [eisers] om een AEX Plus Effect overeenkomst te sluiten. De adviseur adviseerde Van [eisers] om zijn levensverzekeringen te beëindigen om vervolgens de vrijgekomen maandelijkse betalingen voor de levensverzekeringen aan te wenden voor de maandelijkse betalingen van het AEX Plus Effect. Volgens de adviseur zou Van [eisers] op deze manier aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor Van [eisers] zijn kinderen in de toekomst een geldbedrag kon schenken.
AEX Plus Effect Vooruitbetaling januari 2001
In 2001 is Van [eisers] opnieuw in contact gekomen met Excellent Adviseurs. Bij het opvolgende huisbezoek is de adviseur met nog een andere adviseur bij Van [eisers] langs geweest. De adviseurs waren, gelet op de bestaande arbeidsrelatie, reeds op de hoogte van de financiële situatie van Van [eisers].
Tijdens het gesprek is de doelstelling van Van [eisers] opnieuw naar voren gekomen. Van [eisers] gaf aan nog steeds het doel te hebben om een bedrag te sparen voor zijn kinderen. Tevens is de overwaarde op het huis van Van [eisers] besproken. De adviseurs gaven aan dat zij een geschikt product wisten waarvoor Van [eisers] de overwaarde op zijn huis kon gebruiken om zo een hoger geldbedrag voor zijn kinderen te kunnen sparen.
De adviseurs adviseerde Van [eisers] om een AEX Plus Effect van Bank Labouchere met een vooruitbetaling van ruin NLG 14.000,- af te sluiten. Van [eisers] diende hiervoor de overwaarde op zijn woning op te nemen middels een verhoging van zijn hypothecaire lening en deze aan te wenden voor de vooruitbetaling van het AEX Plus Effect product. Volgens de adviseurs zou Van [eisers] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor Van [eisers] zijn doel kon bereiken.
De adviseurs hebben Van [eisers] op geen enkel moment geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo hebben zij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek kon niet worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als Van [eisers] op deze risico’s gewezen was, had hij de twee AEX Plus Effecten nooit afgesloten.
Van [eisers] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft Van [eisers] het advies van de adviseur opgevolgd en heeft Van [eisers] een AEX Plus Effect met een maandelijkse inleg van NLG 200,00 en een AEX Plus Effect met een vooruitbetaling van NLG 14.399,04 van Bank Labouchere afgesloten. De aanvraag voor het AEX Plus Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.
(…)
Het opvolgen van het advies heeft voor Van Zeeland desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is Van [eisers] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft Van [eisers] een restschuld aan de overeenkomst overgehouden. Van [eisers] heeft de restschuld betaald. Omdat Van [eisers] niet over genoeg financiële middelen beschikte was Van [eisers] genoodzaakt opnieuw de hypotheek te verhogen.”
4.8.
Van [eisers] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 07-11-2000 met contractnummer [nummer 1], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3].
- een kopie van de overeenkomst van 10-01-2001 met contractnummer [nummer 2], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3].
- een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de KvK van met als beschrijving van de werkzaamheden van Excellent adviseurs per 30 augustus 2000 ‘Het optreden als adviseur in en het bemiddelen inzake assurantiën, hypothecaire en andere financieringen, beleggingen in registergoederen.’,
- nota van afrekening en taxatiefactuur van het getaxeerde registergoed.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Van [eisers] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door Van [eisers] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Van [eisers] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Van [eisers] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
Van [eisers] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Van [eisers] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Van [eisers], had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met Van [eisers], actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met Van [eisers] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Van [eisers] door de tussenpersoon is geadviseerd. Dit geldt temeer nu Van [eisers] genoegzaam heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich in haar algemene naar buiten toe gerichte publicaties (zoals website, brochures, inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en dergelijke) profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Van [eisers] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Van [eisers] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Van [eisers] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Van [eisers]4.12. De door Van [eisers] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Van [eisers] heeft gehandeld door Van [eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Van [eisers] niet alleen als klant aanbracht maar Van [eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door Van [eisers] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Van [eisers], niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Van [eisers] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie de schade berekend op € 13.048,73, omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Van [eisers] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vorderingen van Van [eisers] en van Dexia
4.15.
Van [eisers] vordert dat Dexia wordt veroordeeld het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst aan Van [eisers] te verstrekken. Uit het voorgaande volgt dat Van [eisers] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
4.16.
Dexia vordert dat Van [eisers] wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.17.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van Van [eisers] als cliënt(e) van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat Van [eisers], althans haar zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Van [eisers] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.18.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Van [eisers] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
4.19.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.20.
Omdat Van [eisers] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Van [eisers] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
De proceskosten van Van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
4.21.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident van Van [eisers]
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in het incident tot afgifte van het intakeformulier
5.3.
wijst de vordering van Dexia af,
5.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van Van [eisers], tot op heden begroot op € 82,00,
in de hoofdzaak
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Van [eisers] heeft gehandeld door Van [eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Van [eisers] niet alleen als klant aanbracht maar Van [eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat Van [eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
5.7.
verklaart voor recht dat Van [eisers] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5.8.
veroordeelt Dexia om aan Van [eisers] te betalen een bedrag van € 13.084,73, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.9.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.10.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.11.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.13.
wijst de vorderingen af,
5.14.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Van [eisers] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.