ECLI:NL:RBNNE:2022:490

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB LEE - 21 _ 557
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het hoorrecht in belastingzaak met betrekking tot naheffingsaanslag BPM

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 3.747, opgelegd door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een discussie heeft plaatsgevonden tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder over de vormgeving van het hoorrecht en het inzagerecht. Verweerder stelde voor om 100 bezwaardossiers per week te behandelen, terwijl eiseres vasthield aan 25 bezwaardossiers per week. Deze impasse leidde ertoe dat verweerder ten onrechte concludeerde dat eiseres had afgezien van haar recht om gehoord te worden. De rechtbank oordeelde dat het hoorrecht was geschonden en heeft de zaak terugverwezen naar verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 49 aan eiseres moet vergoeden, evenals de proceskosten van € 1.082. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/557

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 2 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde van eiseres] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde 1 van verweerder ] ).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 15 april 2019 een naheffingsaanslag opgelegd in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ten bedrage van € 3.747. Er is geen belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting een pleitnotitie ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2022 via een beeldverbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam bijstand van gemachtigde van eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde 2 van verweerder] en mr. [naam gemachtigde 3 van verweerder] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres heeft met dagtekening 8 januari 2019 aangifte BPM gedaan voor een Volkswagen Golf 1.6 TDI Highline (hierna: de auto). De datum eerste toelating van de auto is 13 augustus 2018. De datum van tenaamstelling is 14 januari 2019.
1.2.
Eiseres heeft de op aangifte te betalen BPM berekend op € 3.615. In de aangifte heeft eiseres bij vraag 8a aangekruist dat het niet om een nieuw en ongebruikt motorrijtuig gaat. Voor de berekening van de BPM heeft eiseres aangekruist gebruik te maken van een taxatierapport. De BPM is vervolgens berekend op grond van een historische nieuwprijs van € 35.114, een handelsinkoopwaarde van € 18.278, en een historische bruto BPM van € 6.946.
1.3.
In het door eiseres bij de aangifte overgelegde taxatierapport staat onder andere over de taxatie op 4 januari 2019:

Tellerstand afgelezen: 6.
en:

Geconstateerde schade:
Dit betreft een Volkswagen Golf - 1.6 TDI Highline (Hatchback 5-dr.) die niet meer als nieuw verkocht kan worden in verband met transportschade rondom. Wagen lange tijd stilgestaan, zie schadecalculatie en foto's,
1.4.
Bij brief van 18 februari 2019 heeft verweerder eiseres een kennisgeving gestuurd waarin hij aangeeft voornemens te zijn ter zake van de auto een naheffingsaanslag in de BPM op te leggen. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

U heeft het voertuig aangegeven als gebruikt. Het voertuig waarvoor u aangifte heeft gedaan, moet echter worden aangemerkt als "nieuw en ongebruikt". De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 mei 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI5100) overwogen dat sprake is van een nieuw en ongebruikt voertuig wanneer dit na de vervaardiging en eventuele eerste registratie, dan wel eerste tenaamstelling niet of nauwelijks in gebruik is geweest.
De RDW heeft op 7 januari 2019 een kilometerstand van 6 kilometer afgelezen. Aangezien de auto als nieuw en ongebruikt wordt aangemerkt kunt u geen aanspraak maken op een vermindering van de belasting. Hierdoor bent u meer BPM verschuldigd. Voor de volledigheid verwijs ik u naar de navolgende berekening.
(…)
Bent u het niet eens met mijn voornemen om u deze naheffingsaanslag op te leggen? Dan kunt u hierop binnen drie weken na dagtekening van deze kennisgeving reageren. Wanneer ik van u geen reactie heb ontvangen, zal ik de naheffingsaanslag BPM zoals hiervoor vermeld opleggen.
1.5.
Bij brief van 18 maart 2019 heeft verweerder meegedeeld dat de naheffingsaanslag opgelegd zal worden.
1.6.
Met dagtekening 15 april 2019 heeft verweerder – overeenkomstig zijn kennisgeving – aan eiseres de naheffingsaanslag in de BPM opgelegd.
1.7.
De gemachtigde van eiseres heeft namens eiseres bij e-mail en brief van 3 mei 2019 pro forma bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
1.8.
In verband met herhaaldelijk grievend taalgebruik jegens medewerkers van de Belastingdienst heeft verweerder de gemachtigde van eiseres voor de periode 1 mei 2019 tot 1 november 2019 (6 maanden) geweigerd als gemachtigde.
1.9.
Bij e-mail en brief van 16 september 2019 heeft de gemachtigde van eiseres het bezwaar gemotiveerd.
1.10.
Bij brief van 12 november 2019 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres meegedeeld voornemens te zijn het bezwaar af te wijzen. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Indien u het niet eens bent met mijn voornemen, heeft u het recht om te worden gehoord. Hiertoe zal ik u een voorstel doen, dan wel heeft u inmiddels een voorstel ontvangen.
1.11.
Bij brief van 24 september 2020 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres uitgenodigd voor een hoorgesprek op 12 oktober 2020 voor een reeks van circa 100 bezwaardossiers, waaronder het bezwaar van eiseres. De uitnodiging is voor een fysiek hoorgesprek op kantoor Doetinchem. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

U hebt, indien door u gewenst, de mogelijkheid tot inzage. Mocht u de dossiers nog in willen zien dan stel ik u in de gelegenheid de dossiers in te zien - conform artikel 7:4, lid 2 Awb - na het maken van een afspraak. De dossiers liggen ter inzage vanaf een week voorafgaand aan het hoorgesprek. Op de dag van het hoorgesprek is geen inzage mogelijk.
Mocht u verhinderd zijn, dan verzoek ik u om uiterlijk 1 week na dagtekening van deze brief een alternatieve datum in dezelfde week door te geven.
(…)
Het bezoekadres voor inzage en horen is Hamburgerbroeklaan 12 te Doetinchem.
1.12.
Bij e-mail van 28 september 2020 heeft gemachtigde van eiseres op de uitnodiging gereageerd. Deze e-mail luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

U stuurt nu weer tot enorme ergernis een uitnodiging tot fysiek horen. Eerder al hebben wij met u gecorrespondeerd over de onmogelijkheid van verplaatsing i.v.m. de codes oranje en rood. Wij hebben u voorgesteld e.e.a. via elektronische weg te regelen, maar daar wilt u niet in mee gaan, althans niet in die omvang die wij u voorstellen.
Nu stuurt u weer een uitnodiging voor 12 oktober 2020 voor kantoor Doetinchem. Zelfs de koning zegt zijn afspraken af en u vindt maar dat wij onze gezondheid op het spel moeten zetten voor een hoorgesprek!! Uw proceshouding is gewoon ongekend zielig en volkomen respectloos.
(…)
Wij kunnen op 12 oktober 2020 niet verschijnen ter hoorzitting omdat onze overheid ons dat verbiedt. U kunt nog steeds gebruik maken van ons uiterst loyale aanbod met overeenkomstige voorwaarden ! Het door u gedane tegenvoorstel werd uiteraard op goede gronden verworpen.
1.13.
Verweerder heeft bij brief van 30 september 2020 gereageerd op de e-mail van 28 september 2020. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

[BV 1] en [BV 2] . zijn Nederlandse ondernemingen. Via deze ondernemingen bent u gemachtigd. De adviezen van de Belgische overheid zijnadviezen
en betreffen niet-noodzakelijke reizen. Zakelijke reizen – zeker indien korter dan 48 uur – vallen daar niet onder. Ik stel vast dat u persoonlijk de keuze maakt de adviezen ruimer te interpreteren dan noodzakelijk. Kennelijk veroorzaakt dat een probleem voor de bedrijfsvoering van [BV 1] en [BV 2] .
Vanaf medio maart heb ik voorstellen gedaan om te komen tot het houden van hoorgesprekken. Eerst – op uw verzoek – fysiek. Daarna telefonisch omdat u bij nader inzien niet naar Doetinchem wilde reizen. Toen weer fysiek omdat telefonisch horen u niet beviel. En nu wil u ook niet meer fysieke hoorgesprekken. Ik heb u een aantal keren voorgesteld de inzage via gescande dossiers te laten verlopen. Tot voor kort wees u dit categorisch af. Thans wilt u wel daarin meegaan maar – vanwege de hoeveelheid werk – slechts met een zeer gering aantal dossiers per week. Daarenboven stelt u nog andere voorwaarden.
Het feit dat u deelname aan (fysieke) hoorgesprekken met inzage vooraf afwijst, dat u inzage in gescand verzonden dossiers in de aantallen die ik voorstel én deelname aan een daaropvolgend (telefonisch of fysiek) hoorgesprek ook afwijst is een keuze die u maakt. Nu de reden daarvoor gelegen is in de met inzage en horen gemoeide inzet is ook dit een probleem voor de bedrijfsvoering van [BV 1] en [BV 2] . Ik acht de door u aangevoerde redenen niet relevant.
Nu u mijn tegenvoorstel in mijn brief van 22 september 2020 – en alle eerdere voorstellen – af wijst blijf ik u op de normale manier uitnodigen voor hoorgesprekken. Inzage kan conform Awb voorschrift en overigens volg ik de jurisprudentie van de Hoge Raad.”
1.14.
Bij brief van 23 oktober 2020 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres – voor zover hier van belang – als volgt meegedeeld:

U heeft de afgelopen weken gereageerd op een aantal uitnodigingen voor fysieke hoorgesprekken in Doetinchem. In alle gevallen wijst u de uitnodiging af vanwege de verscherpte corona-maatregelen in België en in Nederland. Wat daar ook van zij, u bent niet bereid deel te nemen aan een fysiek hoorgesprek in Doetinchem.
Het houden van fysieke hoorgesprekken volgde logischerwijs omdat u weigerde mee te werken aan het houden van telefonische hoorgesprekken, althans u stelde voorwaarden (gebruik e-mailadres en aantal dossiers) die voor mij niet acceptabel waren. Ik wijs u op uw e-mail van 17 september 2020. Het stuit met name op het aantal dossiers. U bent bereidt slechts 20-25 dossiers per week in te zien.
Dat aantal was, is en blijft voor mij niet-acceptabel. Ik wijs u daarbij op het feit dat u gemiddeld 25-50 bezwaarschriften per week indient. Vanaf begin augustus heeft u 511 bezwaarschriften ingediend; ruim 50 per week. Willen we dat bijhouden en ook nog inlopen op de voorraad die er ligt is een aantal van 100-150 per week een minimum. Het feit dat uw organisatie – [BV 1] en [BV 2] . – zelfs het verwerken van het door u gemiddeld per week ingediende aantal bezwaarschriften niet aan kan is een probleem voor de bedrijfsvoering van beide ondernemingen. Ik acht deze afwijzingsreden niet relevant.
Nu fysieke hoorgesprekken niet mogelijk zijn ga ik u – verwijzend naar mijn voorstel van 22 september 2020 - u op korte termijn digitaal gescande dossiers aanbieden in een aantal van 100-150 per week. Daarbij zal ik zoveel mogelijk rekening houden met het feit of het voldoeningsdossiers of naheffingsdossiers betreft. Verzending geschiedt veilig via 'filetransfer'. Uw reacties komen - binnen een week - ook per 'filetransfer' terug.
Om die reden zal ik het e-mailadres van uw medewerkster, mw. [naam medewerker van gemachtigde van eiseres] , deblokkeren. Ik vraag u dat e-mailadres alleen te gebruiken voor zakelijke mededelingen betreffende de inzage. Of er na retournering nog een gesprek nodig is laat ik aan u. Ik zal in ieder geval een week na verzending contact met u opnemen. Ik wijs in dit verband op uw e-mail van 17 september 2020 waar u aangeeft dat met inzage van digitaal verzonden dossiers 'daadwerkelijk horen niet langer nodig is'. Mocht u de toegezonden scans niet accepteren dan is er wellicht sprake van het afzien van het recht gehoord te worden.
Voor zover nodig verneem ik graag schriftelijk van u.
1.15.
Bij brief van 10 december 2020 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres opnieuw uitgenodigd voor een hoorgesprek, ditmaal op 5 januari 2021. Het gaat om dezelfde reeks dossiers/auto’s waarvoor de gemachtigde van eiseres op 12 oktober 2020 uitgenodigd was (zie 1.11), dus inclusief het bezwaar van eiseres. De uitnodiging is voor een fysiek hoorgesprek op kantoor Doetinchem. De uitnodiging luidt verder – voor zover hier van belang – als volgt:

U hebt, indien door u gewenst, de mogelijkheid tot inzage. U kunt voor de inzage een afspraak maken. De dossiers liggen één week ter inzage voorafgaand aan het hoorgesprek. Op de dag van het hoorgesprek is geen inzage mogelijk. De mogelijkheid bestaat u bij wijze van uitzondering de dossiers elektronisch toe te sturen. Indien u hiervan gebruik wilt maken, verzoek ik u mij dat te laten weten.
Mocht u verhinderd zijn, dan verzoek ik u om uiterlijk één week na dagtekening van deze brief een alternatieve datum in dezelfde week door te geven.
Het bezoekadres voor inzage en horen is Hamburgerbroeklaan 12 te Doetinchem. Het is ook mogelijk telefonisch of per tweezijdige videoverbinding gehoord te worden. Indien u gebruik wilt maken van één van deze alternatieven of van de mogelijkheid om de dossiers elektronisch te ontvangen, verzoek ik u om mij dat uiterlijk binnen één week na dagtekening van deze brief te laten weten.
1.16.
Bij e-mail van 15 december 2020 heeft gemachtigde van eiseres gereageerd op de uitnodiging voor het hoorgesprek op 5 januari 2021. Deze e-mail luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Ik verwijs naar mijn berichten van 23 november 2020, met inachtneming van de integrale inhoud. Zoals u mogelijk al weet is er een volledige lockdown in lidstaat Nederland tot 19 januari 2021 door de alsmaar toenemende corona-besmettingen, iets waar ik, zoals u weet, al tijden rekening mee houdt en mij correct en netjes houdt aan de voorschriften van de overheid.
Ik moet aldus helaas afzeggen voor de uitnodiging van 5 en 6 januari 2020. Ik herhaal de mogelijkheid, die u om uw moverende redenen maar blijft weigeren, de dossiers in partijen van 25 stuks per week digitaal door te sturen.
Als u er nog 25 stuurt voor maandag 10.00 uur en volgende week maandag 25 stuks voor 10 uur, heeft u er in elk geval weer 50 stuks aan de kant!! Briljant voorstel van ons, u heeft een (gemene) strategie die niet werkt kan ik u nu al zeggen ...
1.17.
Bij brief van 6 januari 2021 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres opnieuw uitgenodigd voor een hoorgesprek, ditmaal op 5 februari 2021. Het gaat om dezelfde reeks dossiers/auto’s waarvoor de gemachtigde van eiseres voor het eerst op 12 oktober 2020 voor uitgenodigd was (zie 1.11), dus inclusief het bezwaar van eiseres. De uitnodiging is voor een fysiek hoorgesprek op kantoor Doetinchem. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

U hebt, indien door u gewenst, de mogelijkheid tot inzage. U kunt voor de inzage een afspraak maken. De dossiers liggen één week ter inzage voorafgaand aan het hoorgesprek. Op de dag van het hoorgesprek is geen inzage mogelijk. De mogelijkheid bestaat u bij wijze van uitzondering de dossiers elektronisch toe te sturen. Indien u hiervan gebruik wilt maken, verzoek ik u mij dat te laten weten.
Het bezoekadres voor inzage en horen is Hamburgerbroeklaan 12 te Doetinchem. Het is ook mogelijk telefonisch of per tweezijdige videoverbinding gehoord te worden. Indien u gebruik wilt maken van één van deze alternatieven of van de mogelijkheid om de dossiers elektronisch te ontvangen, verzoek ik u om mij dat uiterlijk binnen één week na dagtekening van deze brief te laten weten.
Indien het hoorgesprek niet op genoemde datum zal plaats vinden zal ik
uitspraak op bezwaar doen.
1.18.
Bij e-mail van 7 januari 2021 heeft de gemachtigde van eiseres gereageerd op de uitnodiging voor het hoorgesprek op 5 februari 2021, alsmede op gelijktijdig ontvangen uitnodigingen voor hoorgesprekken op 1 en 3 februari 2021. Deze e-mail luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
heden 7 januari 2021 ontving ik uw brieven met dagtekening van 6 januari 2021 inzake uitnodigingen voor fysieke hoorzitting op 1,3 en 5 februari 2021. U merkt op dat bij wijze van uitzondering u ook dossiers toestuurt, dat aanbod doe ik u al maanden, sinds de eerste corona-golf! Maar u weigert om uw moverende redenen!.
U stelt dat u rekening gehouden heeft met zittingsdagen, maar op 3 februari 2021 staat gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ingepland, waarin ik met u procedeer. Aldus kan 3 februari 2021 geen doorgang vinden.
Ik verwijs naar mijn berichten van 23 november 2020, met inachtneming van de integrale inhoud. Zoals u mogelijk al weet is er een volledige lockdown in lidstaat Nederland tot 19 januari 2021 door de alsmaar toenemende corona-besmettingen, iets waar ik, zoals u weet, al tijden rekening mee houdt en mij correct en netjes houdt aan de voorschriften van de overheid.
Ik moet aldus helaas ook afzeggen voor de uitnodiging van 1 en 5 februari 2021. Ik herhaal de mogelijkheid, die u om uw moverende redenen maar blijft weigeren, de dossiers in partijen van 25 stuks per week digitaal door te sturen.
U stuurt exact 100 bezwaarschriften.
Als u er nog 25 stuurt voor maandag 11 januari 2021 om 10.00 uur en volgende week maandag 18 januari 2021 25 stuks voor 10 uur, 25 januari 2021 voor 10.00 uur en 1 februari 2021 voor 10 uur, kunt u op maandag 8 februari 2021 een hoorgesprek voeren en heeft u in elk geval alle 100 stuks aan de kant!! Briljant voorstel van ons, u heeft een (gemene) strategie die niet werkt kan ik u nu al zeggen ...
1.19.
Met dagtekening 29 januari 2021 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar van eiseres gedaan. De uitspraak op bezwaar luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Redelijke termijn

Vanaf 19 november 2019 is de redelijke termijn voor het afhandelen van het bezwaarschrift opgeschort tot 17 februari 2020. In deze periode heelt tussen gemachtigde en verweerder overleg plaatsgevonden om een compromis te bereiken. De gemachtigde heeft toegezegd zich niet te beroepen op overschrijding van de redelijke termijn voor bovengenoemde periode.

(…)

Hoorgesprek

Op 6 januari 2021 nodigde ik u uit voor een (telefonisch) hoorgesprek op 5 februari 2021. Eerder nodigde ik u uit voor een hoorgesprek op 12 oktober 2020 en op 5 januari 2021. U hebt om voor u moverende redenen daar van afgezien. De bij dit hoorgesprek behorende bezwaardossiers (zie overzicht uitnodiging) konden na afspraak door u, in de week voorafgaand aan het te houden hoorgesprek, worden ingezien op het Belastingkantoor in Doetinchem. Ook was er de mogelijkheid om op uw verzoek de dossiers digitaal naar u te zenden. Per mail van 7 januari 2021 geeft u aan niet te verschijnen voor het hoorgesprek op 5 februari 2021. Behalve de opmerking van uw kant dat het aantal digitaal toe te zenden dossiers maximaal 25 per week i.p .v. 100 mogen bedragen, volgt geen nieuw voorstel. Gelet op de grote aantallen ingediende bezwaren is 25 per week geen optie. Ik verwijs u in deze naar mijn brieven van 30 september 2020 en 23 oktober 2020. De daarin genoemde voorstellen worden door u categorisch afgewezen .

Mijn conclusie is dat u na drie uitnodigingen heeft afgezien van het recht gehoord
te worden.(…)”
Geschil
2. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
i. Is het recht om in bezwaar gehoord te worden geschonden?
ii. Is de feitelijke grondslag voor de naheffingsaanslag juist? Daarbij gaat het met name om de vraag of verweerder zich heeft gebaseerd op feiten ten tijde van het moment waarop het belastbaar feit heeft plaatsgevonden.
Standpunten eiseres
3.1.
Ten aanzien van de vraag onder i. stelt eiseres dat het recht om gehoord te worden in bezwaar geschonden is. De uitnodigingen voor de hoorgesprekken zijn steeds op goede gronden afgewezen. Er is geen sprake van afzien van het recht om gehoord te worden, aldus eiseres.
3.2.
Ten aanzien van de vraag onder ii. stelt eiseres dat verweerder de naheffingsaanslag heeft gebaseerd op een feitelijk vaststelling ten tijde van de aangifte. Niet zeker is of de feiten anders waren ten tijde van de tenaamstelling, in deze het belastbaar feit. Het kan zijn dat de auto op 14 januari 2019 een hele andere tellerstand had dan ten tijde van de taxatie op 4 januari 2019 of de keuring door de RDW op 7 januari 2019, aldus eiseres.
Standpunten verweerder
4.1.
Ten aanzien van de vraag onder i. stelt verweerder dat eiseres driemaal is uitgenodigd voor een hoorgesprek. Gemachtigde van eiseres heeft steeds geweigerd te komen onder het mom van corona-beperkingen of een te hoge werklast. Horen met in acht nemen van de corona-maatregelen was echter mogelijk, evenals telefonisch horen of per tweezijdige videoverbinding, en is ook aangeboden. Dat gemachtigde van eiseres de aantallen zaken niet aankan, mag ook geen reden zijn voor het weigeren van hoorgesprekken. Gemachtigde is al jaren actief, het is aan hem om zijn organisatie zo in te richten dat hij ook voldoende beschikbaar is voor hoorgesprekken in zijn procedures. In deze omstandigheden is het hoorrecht niet geschonden, aldus verweerder.
4.2.
Ten aanzien van de vraag onder ii. stelt verweerder dat uitgegaan kan worden van de tellerstand van 6 km zoals afgelezen bij de RDW-keuring op 7 januari 2019. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat tussen dat moment en de tenaamstelling op 14 januari 2019 met de auto gereden is. Eiseres heeft dat ook niet zo gesteld. Het staat haar vrij om bewijs te leveren van een hogere tellerstand ten tijde van de tenaamstelling, aldus verweerder.
Beoordeling
i. Schending hoorrecht
5.1.
Uit de onder 1.11. tot en met 1.18. opgenomen feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat tussen gemachtigde van eiseres en verweerder een discussie is geweest over de vormgeving van de uitoefening van het hoorrecht, en het daaraan gekoppelde inzagerecht. Die discussie is op niets uitgelopen. Steeds hield verweerder vast aan 100 bezwaardossiers per week, terwijl gemachtigde van eiseres vast hield aan 25 bezwaardossiers per week. Aan deze impasse heeft verweerder de conclusie verbonden dat eiseres heeft afgezien van haar recht om gehoord te worden.
5.2.
Voor zover verweerder heeft bedoeld dat eiseres expliciet heeft afgezien van haar hoorrecht, is die conclusie naar het oordeel van de rechtbank onjuist, omdat eiseres steeds een tegenvoorstel heeft gedaan.
5.3.
Voor zover verweerder heeft bedoeld dat eiseres impliciet heeft afgezien van haar hoorrecht, is die conclusie ook te voorbarig. Eigenlijk komt het erop neer dat partijen over en weer zijn blijven pingpongen. Ze zijn steeds hetzelfde tegen elkaar blijven zeggen, namelijk ‘ik wil er minstens 100 per week’ tegen ‘ik wil er maximaal 25 per week’. Juridisch vertaalt de rechtbank dat naar het éénmaal doen van een concreet voorstel van de kant van verweerder. Inhoudelijk heeft verweerder immers maar één voorstel gedaan, en dat vervolgens telkens herhaald. Aan de andere kant heeft eiseres dat voorstel steeds met hetzelfde tegenvoorstel beantwoord.
5.4.
Als volstrekt duidelijk zou zijn dat de behandeling van 100 bezwaardossiers per week redelijk zou zijn, dan zou de reactie van eiseres wellicht kunnen worden gezien als het afzien van haar hoorrecht. De rechtbank kan echter niet vaststellen of die eis van verweerder redelijk is, net zo min als de rechtbank kan vaststellen dat het tegenvoorstel van eiseres redelijk is.
5.5.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad de lat hoog legt als het gaat om het aannemen dat impliciet afgezien wordt van het recht om gehoord te worden. [1] Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt leidt de rechtbank af dat verweerder niet te snel de conclusie mag trekken dat eiser in wezen heeft afgezien van zijn hoorrecht en dat twijfel daarover in het voordeel van de belastingplichtige wordt uitgelegd. In feite moet verweerder in zulke twijfelgevallen steeds ten minste eenmaal nagaan of de belastingplichtige echt niet wil worden gehoord. Vertaald naar deze situatie, waarin het in wezen gaat om de organisatie van grote aantallen hoorzittingen en de afstemming daarvan tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder, moet verweerder ten minste eenmaal een redelijk alternatief bieden, dan wel aangeven waarom het eerste (en enige) aanbod van verweerder onmogelijk als onredelijk kan worden beschouwd. Geen van beide is hier gebeurd.
5.6.
Natuurlijk is het zo dat als de gemachtigde van eiseres zonder goede redenen werkbare voorstellen van verweerder afwijst en daar alleen zijn eigen, in beton gegoten voorstel tegenover stelt onder het motto ‘take it or leave it’, verweerder kan concluderen dat impliciet wordt afgezien van het hoorrecht. Dat is hier echter niet gebeurd: in wezen is de discussie over wat voor beide partijen werkbaar is, helemaal niet gevoerd. Beide partijen hebben alleen hun eigen standpunt over wat voor elk van hen afzonderlijk werkbaar en redelijk is, uitgewerkt en aan de andere partij de mogelijkheid gelaten om dat te accepteren.
5.7.
De conclusie die de rechtbank daarom aan het voorgaande verbindt, is dat verweerder (nog) niet heeft kunnen concluderen dat eiseres vanwege een oncoöperatieve houding die als onredelijk moet worden aangemerkt, heeft afgezien van haar hoorrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom het hoorrecht geschonden.
5.8.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de rechtbank de zaak zal terugwijzen of zelf in de zaak zal voorzien. Dit laatste is aangewezen, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat eiseres ook zonder dat hij opnieuw in de bezwaarfase wordt gehoord, in het gelijk moet worden gesteld dan wel indien eiseres de rechtbank heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien. [2] Beide situaties doen zich in dit geval niet voor. De rechtbank zal om die reden de zaak terugwijzen naar verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
ii. Naheffingsaanslag
6. Nu de rechtbank de zaak terugwijst naar verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen, zal de rechtbank niet oordelen over de in geschil zijnde naheffingsaanslag.
Immateriële schadevergoeding
7.1.
Eiseres verzoekt een immateriële schadevergoeding (hierna: ISV). Eiseres stelt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg is overschreden zodat op grond daarvan recht bestaat op een immateriële schadevergoeding.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In die termijn is de duur van de bezwaarfase begrepen. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. Als de redelijke termijn is overschreden, dan moet de rechtbank beoordelen in hoeverre die overschrijding is toe te rekenen aan verweerder en in hoeverre aan de rechtbank. Daarbij heeft te gelden dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar mag duren en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar. De ISV bedraagt forfaitair € 500 per half jaar (of deel daarvan) van overschrijding. [3]
7.3.
Verweerder stelt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg verlengd moet worden met 3 maanden omdat in de periode 19 november 2019 tot 17 februari 2020 met de gemachtigde van eiseres gepoogd werd een vaststellingsovereenkomst te sluiten (zie 1.19.). Die verlenging is zo afgesproken volgens verweerder. Verder dient de redelijke termijn volgens verweerder verlengd te worden met 4 maanden vanwege de opstelling van de gemachtigde van eiseres bij het organiseren van een hoorgesprek. Die 4 maanden is de periode waarin gepoogd is een hoorgesprek te organiseren, zijnde 24 september 2020 (eerste uitnodiging) tot 29 januari 2021 (uitspraak op bezwaar), aldus verweerder.
7.4.
Eiseres stelt dat voor verlenging van de redelijke termijn geen grond is. De onderhandelingen waar verweerder op wijst zagen enkel op zaken aanhangig bij Rechtbank Gelderland, dus niet ook op deze zaak. Verder stelt eiseres dat zij zich steeds coöperatief heeft opgesteld bij het organiseren van een hoorgesprek.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn in dit geval verlengd moet worden. Verweerder heeft zijn stelling over de onderhandelingen over een vaststellingsovereenkomst niet nader onderbouwd met stukken. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of ook over deze zaak is afgesproken dat de redelijke termijn met 3 maanden verlengd zou worden. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel van de rechtbank over de schending van het hoorrecht is er ook geen grond om de redelijke termijn te verlengen met de periode waarin gepoogd is een hoorgesprek te organiseren.
7.5.
Verweerder heeft het bezwaarschrift ten aanzien van de naheffingsaanslag op 6 mei 2019 ontvangen. Tot aan de datum van deze uitspraak zijn er circa 34 maanden verstreken, zodat de redelijke termijn voor geschilbeslechting met (afgerond naar boven) 10 maanden is overschreden. Dit leidt tot een ISV van € 1.000 (2 maal een half jaar à € 500).
7.6.
Voor wat betreft de toerekening van de ISV aan verweerder en de rechtbank overweegt de rechtbank als volgt. De uitspraak op bezwaar is 29 januari 2021 gedagtekend. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar zijn (naar boven afgerond) 21 maanden verstreken, terwijl de redelijke beslistermijn voor verweerder 6 maanden bedraagt. Gelet daarop is de gehele overschrijding aan verweerder toe te rekenen. Verweerder zal daarom veroordeeld worden tot het betalen van de ISV van € 1.000.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijst de zaak terug naar verweerder om binnen 3 maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Griffierecht
9.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49 vergoedt.
9.2.
Eiseres heeft verzocht om een passende rentevergoeding over het aan haar te vergoeden griffierecht. De Rechtbank zal bepalen dat de wettelijke rente is verschuldigd indien verweerder het te vergoeden griffierecht niet tijdig aan eiseres betaalt. Voor een verdere rentevergoeding over het griffierecht is geen plaats. [4]
Proceskosten
10.1.
Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.
10.2.
Eiseres stelt dat de proceskostenvergoeding naar het ‘hoge’ forfait van € 759 berekend moet worden. Het toekennen van het ‘lage’ forfait van € 541 per punt is in strijd met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, aldus eiseres. Verweerder stelt dat het ‘lage’ forfait toegepast moet worden omdat het primaire besluit genomen is op grond van hoofdstuk III van de Wet BPM.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat het toepassen van het ‘lage’ forfait niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. Voor puur nationaalrechtelijke BPM-zaken (meer specifiek: beroepen waarin het primaire besluit genomen is op grond van hoofdstuk III van de Wet BPM) geldt immers ook het ‘lage’ forfait. De rechtbank is verder van oordeel dat van het forfaitaire stelsel voor de proceskosten zoals neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) niet gezegd kan worden dat dit verwezenlijking van het Unierecht onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het Bpb de mogelijkheid laat om in bijzondere omstandigheden een hogere vergoeding toe te kennen. [5]
10.4.
Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.082 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541, en een wegingsfactor 1). Nu de rechtbank de zaak terugwijst naar verweerder is er geen grond voor het toekennen van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
10.5.
Eiseres heeft verzocht om een passende rentevergoeding over de proceskostenvergoeding. De Rechtbank zal bepalen dat de wettelijke rente is verschuldigd indien verweerder de proceskostenvergoeding niet tijdig aan eiseres betaalt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op binnen 3 maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.000;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.082, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.
w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:59, Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:524, Hoge Raad 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1011 en Hoge Raad 18 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1419.
2.Zie Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:114 en Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495.
3.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.Zie Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623.
5.Vergelijk Hoge Raad 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ3810 en Hoge Raad 7 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3929.