ECLI:NL:RBNNE:2025:1910

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
11164681 \ EL EXPL 24-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten tussen [A] en Dexia Nederland B.V.

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2025, staat de eisende partij [A] tegenover de gedaagde partij Dexia Nederland B.V. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die [A] heeft afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select B.V. De kern van het geschil draait om de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [A] te adviseren om deze overeenkomsten aan te gaan zonder hem adequaat te waarschuwen voor de risico's, waaronder de mogelijkheid van een restschuld.

[A] vordert schadevergoeding van Dexia, stellende dat hij onrechtmatig is behandeld en dat Dexia tekort is geschoten in haar zorgplicht. Dexia voert verweer en stelt dat de vorderingen van [A] verjaard zijn. De kantonrechter oordeelt dat de verjaringstermijn niet is verstreken en dat Dexia inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld door niet te voldoen aan haar waarschuwingsplicht. De kantonrechter concludeert dat Dexia aansprakelijk is voor de schade die [A] heeft geleden als gevolg van de effectenleaseovereenkomsten.

De rechtbank wijst de vorderingen van [A] toe, inclusief de schadevergoeding van € 9.113,31, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia wordt ook veroordeeld in de proceskosten. In reconventie, waar Dexia vorderingen heeft ingesteld, worden deze afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van financiële instellingen en de noodzaak om cliënten adequaat te informeren over de risico's van financiële producten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: 11164681 \ EL EXPL 24-16
Vonnis van 15 april 2025
in de zaak van
[A],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [A] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 1 oktober 2024
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Een adviseur van Spaar Select B.V. (hierna: Spaar Select) heeft met [A] gesproken.
2.2.
[A] heeft vervolgens, via Spaar Select als tussenpersoon, de volgende effectenleaseovereenkomsten met (rechtsvoorgangers van) Dexia afgesloten:
Nr.
Contract
Datum
Naam
Leasesom €
Looptijd
Termijnbedrag
1.
39784068
09-06-2000
Allround Effect
10.890,72
240 mnd
45,38
2.
39784069
09-06-2000
Allround
Effect
10.890,72
240 mnd
45,38
2.3.
Op voornoemde overeenkomsten staat Spaar Select vermeld als adviseur.
2.4.
Op verzoek van [A] zijn in 2008 de met Dexia gesloten effectenleaseovereenkomsten tussentijds beëindigd. Bij overeenkomst 1 is geen restschuld ontstaan. Bij overeenkomst 2 wel, maar die restschuld is verrekend met het surplus van overeenkomst 1.
2.5.
Bij brief van 14 april 2006 heeft de gemachtigde van [A] aan Dexia geschreven dat [A] zich beroept op de nietigheid van de hiervoor genoemde effectenleaseovereenkomsten en dat deze overeenkomsten voor zover nodig worden vernietigd c.q. ontbonden op grond van (onder meer) een onrechtmatige daad. Voorts wordt Dexia in de brief verzocht - en voor zover nodig gesommeerd - om binnen twee weken alle betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, terug te betalen.
2.6.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [A] heeft door middel van een zogenaamde "opt-out-verklaring" aangegeven niet aan die regeling gebonden te willen zijn.
2.7.
Bij brief van 29 mei 2024 heeft de gemachtigde van [A] , onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016 ( [B] /Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012), HR 12 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1935) en HR 10 juni 2022 (EDCLI:NL:HR:2022:862) Dexia verzocht om al hetgeen onverschuldigd is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten te betalen.

3.De vordering in conventie

3.1.
[A] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld en/of toerekenbaar jegens [A] tekort is geschoten op de in de dagvaarding genoemde gronden;
II. voor recht te verklaren dat [A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [A] te vergoeden;
III. Dexia te veroordelen om de schade die [A] door het onrechtmatig handelen van Dexia heeft geleden te vergoeden en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] te voldoen al hetgeen [A] aan Dexia heeft betaald onder de litigieuze overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag der door [A] gedane betalingen althans vanaf de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening, te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis in de onderhavige procedure;
IV. Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [A] conform rapport Voorwerk II, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis in de onderhavige procedure;
V. Dexia te veroordelen in de kosten van het geding, salaris gemachtigde daaronder begrepen, alsmede in de nakosten, welke nakosten worden begroot op een half punt van het liquidatietarief met een maximum van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
Dexia voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering in reconventie

4.1.
Dexia vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
I. te verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [A] gesloten overeenkomsten van effectenlease met nummers 39784068 en 39784069 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [A] verschuldigd is, met veroordeling van [A] in de proceskosten.
4.2.
[A] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Tussen partijen is in de kern genomen in geschil of Dexia onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld door in strijd te handelen met artikel 41 van de toenmalige Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999), alsmede door schending van haar precontractuele zorgplichten. Ten aanzien van de in dit verband tussen partijen opgekomen geschilpunten overweegt de kantonrechter als volgt.
Verjaring
5.2.
Volgens Dexia zijn de vorderingen van [A] verjaard. Pas bij brief van
29 mei 2024 heeft [A] zich voor het eerst op het standpunt gesteld dat Dexia onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. Voordien, op 14 april 2006, is slechts eenmalig een brief gestuurd die specifiek betrekking had op [A] en in die brief wordt geen melding gemaakt van schade(vergoeding). De overeenkomsten zijn in 2008 beëindigd, zodat [A] vanaf dat moment zowel met de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend was. De toepasselijke verjaringstermijn van 5 jaar (artikel 3:310 BW) is sindsdien meermalen verstreken, aldus Dexia. [A] heeft gemotiveerd betwist dat zijn vorderingen zijn verjaard.
5.3.
De kantonrechter overweegt dat de verjaringstermijn in ieder geval een aanvang heeft genomen in 2008, bij het einde van de overeenkomsten. Dit was immers het moment waarop [A] daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De kantonrechter is voorts van oordeel dat het betoog van [A] dat zijn schadevergoedingsvorderingen in eerste instantie zijn gestuit door de brief van 14 april 2006, de WCAM-procedure en de daarop volgende opt-out verklaring [1] juist is. Vervolgens heeft [A] de door hem overgelegde brieven van 9 oktober 2009, 24 januari 2012, 29 december 2015, 27 oktober 2016, 20 januari 2017 (zie productie G), 15 maart 2019 en 19 oktober 2021 (zie productie 147) aan Dexia verstuurd. In dit verband heeft [A] voorts gesteld dat hij op de lijsten voorkomt, behorend bij de hiervoor genoemde brieven. [A] is onder meer terug te vinden door te zoeken op zijn naam, en/of het dossiernummer bij Leaseproces, en/of de adresgegevens. De betreffende lijsten zijn inmiddels door deze rechtbank in depot genomen. Voor Dexia was daarom duidelijk, althans had het duidelijk moeten zijn, dat [A] hiermee beoogde de vordering te stuiten tot vergoeding van schade die hij op grond van de effectenleaseovereenkomsten had geleden. Dexia heeft bij conclusie van dupliek niet inhoudelijk gereageerd op voornoemde stellingen van [A] maar enkel verwezen naar haar standaard Nader Memorandum. Zoals Dexia bekend is, of zou moeten zijn, volstaat een enkele verwijzing naar algemene stellingen niet als toereikend verweer in een concreet (geworden) casus. De kantonrechter overweegt dan ook dat [A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is (geweest) van verjaring.
Waarschuwingsplicht en causaal verband
5.4.
Volgens Dexia is het weliswaar juist dat de Hoge Raad in zijn arrest van 5 juni 2009 ( [C] /Dexia, ECLI:NL:HR:2009:BH2815) heeft geoordeeld dat Dexia gehouden was om afnemers bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomst indringend te waarschuwen voor het risico van een restschuld, maar daar staat volgens Dexia tegenover dat dit risico zeer eenvoudig uit de tekst van de overeenkomst zelf kon worden afgeleid. Indien evenwel wordt aangenomen dat Dexia haar waarschuwingsplicht heeft geschonden, constateert Dexia dat [A] bij dagvaarding niets heeft gesteld over het causaal verband tussen de schending van de waarschuwingsplicht door Dexia en het sluiten van de effectenleaseovereenkomsten. Ook betwist Dexia het bestaan van dit causaal verband, hetgeen volgens Dexia tot een algehele afwijzing van de vorderingen van [A] dient te leiden. [A] betwist dat hij niets over het causaal verband heeft gesteld en dat het causaal verband tussen zijn schade en de onrechtmatige daad van Dexia zou ontbreken. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat Dexia of tussenpersoon Spaar Select
[A] bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten indringend heeft gewaarschuwd voor het restschuldrisico. In de overeenkomsten zelf wordt geen melding gemaakt van een eventueel risico op een restschuld. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van [A] dat Dexia niet heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Voorts stelt de kantonrechter vast dat in de dagvaarding onder het kopje "De schade" staat vermeld dat [A] de effectenleaseovereenkomsten niet had afgesloten indien Dexia hem voor de risico's had gewaarschuwd. De kantonrechter is van oordeel dat [A] daarmee aan zijn stelplicht ter zake van het causaal verband heeft voldaan. De betwisting van Dexia van het bestaan van voldoende causaal verband tussen de door [A] gestelde schade en de schending van de waarschuwingsplicht, zal de kantonrechter passeren. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest van 5 juni 2009 ( [C] /Dexia) onder meer geoordeeld dat het causaal verband tussen het verzuim van de waarschuwingsplicht en het sluiten van de overeenkomst in beginsel aanwezig is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [A] welbewust het risico op een mogelijke restschuld heeft aanvaard, zodat de kantonrechter het gestelde causaal verband tussen de door [A] gevorderde schade en het verzuim van de waarschuwingsplicht, aanwezig acht. Het beroep van Dexia op verjaring van de vordering op basis van schending van (alleen) artikel 41 NR 1999 wordt verworpen. Dexia miskent hierbij dat de vordering van [A] is gebaseerd op onrechtmatig handelen door Dexia. Dat dit beroep op onrechtmatig handelen door [A] pas voor het eerst in deze procedure is gedaan, is gesteld noch gebleken.
Tussenpersoon
5.6.
[A] voert, verkort weergegeven, aan dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via Spaar Select, terwijl het Spaar Select als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) niet was toegestaan om [A] te adviseren om een effectenleaseovereenkomst met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft dit verweer betwist.
5.7.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 ( [B] /Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat Spaar Select mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of Spaar Select over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arresten van 12 oktober 2018 ( [D] /Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.
5.8.
Voor zover Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar toenmalig recht niet vergunningplichtig was wijst de kantonrechter op (nummer 39 van) het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), welk vonnis heeft geleid tot het al meermalen genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022. Aldaar heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462) dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijk recht van de Europese Unie. De kantonrechter neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
5.9.
In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:
  • een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
  • het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer; of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
  • het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
  • geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
  • uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
5.10.
Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
5.11.
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
5.12.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat Spaar Select is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals Spaar Select waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.
5.13.
De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of Spaar Select haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat Spaar Select niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.
5.14.
[A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende.
[A] heeft telefonisch contact opgenomen met Spaar Select na het zien van een advertentie in de krant. De medewerker van Spaar Select heeft vervolgens voorgesteld om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [A] door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select. [A] heeft daarmee ingestemd.
De echtgenote van [A] was ook aanwezig bij het gesprek.
5.15.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Spaar Select, de heer [E] (hierna: de adviseur), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [A] .
De wens van [A] was om geld te kunnen sparen voor hem en zijn echtgenote, bijvoorbeeld voor de aanschaf van een nieuwe auto. Ook was de wens van [A] om te kunnen sparen voor de toekomst van zijn drie zoons, bijvoorbeeld voor hun studie of het bekostigen van hun rijbewijs. Met de adviseur is gesproken over het dienstverband, het inkomen en de gezinssituatie van [A] . Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [A] om te kunnen sparen voor de toekomst. De adviseur gaf aan dat hij een geschikt product voor [A] wist. De adviseur heeft [A] in dat verband geadviseerd om, gebaseerd op zijn financiële ruimte, twee Allround Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten, met maandbetalingen van NLG 100,- per overeenkomst. Volgens de adviseur zou [A] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [A] over een aantal jaren een mooi bedrag aan spaargeld zou verkrijgen.
5.16.
De adviseur heeft [A] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit de hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [A] op deze risico’s was gewezen had hij de twee Allroud Effect producten nooit afgesloten. [A] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. Hij vertrouwde daarom op de deskundigheid van de adviseur. Om deze reden heeft [A] het advies opgevolgd en twee Allround Effect overeenkomsten afgesloten met een maandbetaling van NLG 100,- per overeenkomst.
5.17.
De aanvraag voor de twee overeenkomsten is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment getekend. Het opvolgen van het advies heeft voor [A] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [A] de betaalde inleg nagenoeg geheel kwijtgeraakt.
5.18.
Op de door [A] overgelegde overeenkomsten staat Spaar Select als adviseur vermeld. Ook zijn de overeenkomsten voorzien van een stempel van Spaar Select Leeuwarden en de handgeschreven naam van de adviseur. [A] heeft daarnaast bij conclusie van repliek het aanvraagformulier van Spaar Select overgelegd ter zake van overeenkomst 2. Volgens [A] heeft hij dit formulier tijdens het huisbezoek van de adviseur ondertekend. Het formulier is eveneens voorzien van de handgeschreven naam van de adviseur en een stempel van Spaar Select Leeuwarden. Volgens [A] heeft Dexia geen verklaring gegeven waarom zij slechts één aanvraagformulier aan [A] heeft overhandigd naar aanleiding van het vonnis in incident van 1 oktober 2024.
5.19.
Dexia betwist de door [A] gestelde feiten en omstandigheden, waaronder het gestelde huisbezoek. Zelfs als er vanuit zou worden gegaan dat er een huisbezoek heeft plaatsgevonden, is niet komen vast te staan wat daarin concreet met [A] is besproken, laat staan dat is komen vast te staan dat [A] vergunning plichtig beleggingsadvies van Spaar Select zou hebben ontvangen, aldus Dexia. Indien en voor zover de bewijslast op Dexia rust, heeft Dexia bewijs aangeboden van haar stellingen door het horen van [A] en de adviseur. Dexia wenst deze getuigen te horen om aan te tonen dat geen sprake is geweest van een gepersonaliseerde aanbeveling zoals bedoeld door de Hoge Raad. Met name wenst Dexia aan te tonen dat het afgenomen product niet is aanbevolen als geschikt voor [A] en ook niet is aanbevolen op basis van een afweging van zijn financiële situatie en beleggingsdoeleinden.
5.20.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia de gedetailleerde stellingen van [A] over de concrete gang van zaken rond de advisering door de tussenpersoon slechts in zijn algemeenheid, en dus onvoldoende, weersproken. Uit deze gang van zaken kan naar het oordeel van de kantonrechter worden afgeleid dat Spaar Select zich niet heeft beperkt tot het verstrekken van algemene informatie over effectenleaseproducten. De tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en wensen van [A] , waarbij de adviseur naar aanleiding van de verstrekte informatie over het dienstverband, het inkomen en de gezinssituatie van [A] , aan [A] heeft geadviseerd om zijn doel om vermogen op te bouwen voor in de toekomst te bereiken door middel van twee Allround Effect-overeenkomsten met een maandbetaling van NLG 100,- per overeenkomst. Voornoemde omstandigheden brengen naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat [A] voldoende adequaat heeft onderbouwd dat Spaar Select hem een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van specifieke effectenleaseovereenkomsten, namelijk de Allround Effect-overeenkomsten. Uit de overgelegde overeenkomsten kan worden afgeleid dat [A] conform hetgeen met de adviseur is besproken maandelijks per overeenkomst NLG 100,- (EUR 45,38) aan Dexia zou betalen. Blijkens het financieel overzicht van Dexia is dit ook gebeurd. Gelet op de (met stukken) onderbouwde stellingen van [A] , had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen op de persoon toegespitst advies is gegeven en opgevolgd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt de kantonrechter daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.
Wetenschap advisering
5.21.
Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat Spaar Select beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.
5.22.
In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van
24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van
24 juni 2020). Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog tot haar verweer heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.
Aansprakelijkheid Dexia
5.23.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Spaar Select haar vrijstelling te buiten is gegaan door vergunningplichtige diensten te verlenen in de vorm van beleggingsadvies en dat Dexia daarvan wist, althans behoorde te weten. Het had daarom op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de onderhavige effectenleaseovereenkomsten te verifiëren of zij die kon en mocht aangaan. Door de overeenkomsten met [A] te sluiten in plaats van te weigeren, heeft Dexia haar verplichtingen ingevolge artikel 41 NR 1999 geschonden.
Onrechtmatige daad
5.24.
Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat Dexia onrechtmatig jegens
[A] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999, als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht). De gevorderde verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld acht de kantonrechter daarom toewijsbaar.
Schade
5.25.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat Dexia de door [A] gevorderde schade, bestaande uit al hetgeen [A] aan Dexia heeft betaald onder de litigieuze overeenkomsten, volledig dient te vergoeden. Weliswaar zijn aan [A] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie onder meer voornoemde arresten [B] /Dexia en [D] /Dexia ). Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
5.26.
Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [A] te vergoeden, toewijsbaar is.
Verrekening voordelen
5.27.
Partijen zijn het erover eens dat daadwerkelijk door [A] genoten voordeel uit hoofde van de overeenkomsten, op de door [A] geleden schade in mindering mag worden gebracht. Ook zijn partijen het erover eens dat die voordelen bestaan uit de uitkering bij de beëindiging van de overeenkomst en fiscaal voordeel. Uit het financieel overzicht van Dexia volgt dat van ontvangen dividend geen sprake is geweest. [A] heeft zijn schade als volgt berekend:
Schade overeenkomst 1
- Betaalde inleg € 5.627,11
- Totaal betaald € 5.627,11
- Opbrengst eindafrekening € 700,20
- Fiscaal voordeel € 142,26
- Totaal voordeel € 842,46
- Schade € 4.784,65
Schade overeenkomst 2
- Betaalde inleg € 4.447,23
- Betaalde restschuld € 71,08
- Totaal betaald € 4.518,31
- Vergoeding 2/3e restschuld
(exclusief wettelijke rente) € 47,39
- Fiscaal voordeel € 142,26
- Totaal voordeel € 189,65
- Schade € 4.328,66
Totale schade beide overeenkomsten € 9.113,31.
Tegen de juistheid van deze berekening heeft Dexia geen op zichzelf staand verweer gevoerd, zodat dit bedrag bij wijze van schadevergoeding kan worden toegewezen. De door [A] gevorderde wettelijke rente over de geleden schade, telkens vanaf de dag dat [A] aan Dexia heeft betaald, acht de kantonrechter ook toewijsbaar (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198). De door [A] gevorderde voldoening van voornoemde bedragen binnen drie weken na betekening van dit vonnis zal als niet betwist eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
5.28.
De door [A] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. De enkele verwijzing naar het memorandum deel II van bijlage 1 acht de kantonrechter onvoldoende. Ook overigens komen de daarin gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden op grond van het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) niet voor vergoeding in aanmerking.
Proceskosten
5.29.
Dexia zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 248,00
- salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten × € 339,00)
- nakosten
€ 100,00(plus de kosten van betekening
zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.161,97.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De in conventie toegewezen vergoeding van schade staat in de weg aan de gevorderde verklaring voor recht dat Dexia niets meer is verschuldigd aan [A] .
De vorderingen in reconventie zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
6.2.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden vastgesteld op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten × € 271,00).

7.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
7.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht),
7.2.
verklaart voor recht dat [A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan
[A] te vergoeden,
7.3.
veroordeelt Dexia tot betaling van de door [A] geleden schade van
€ 9.113,31, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf de dag der door [A] gedane betalingen tot aan de dag van volledige betaling, te voldoen binnen drie weken na betekening van dit vonnis,
7.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.161,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.5.
veroordeelt Dexia tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
7.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen in 7.3, 7.4 en 7.5;
7.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.8.
wijst de vorderingen af;
7.9.
veroordeelt Dexia in de proceskosten in reconventie aan de zijde van [A] tot op heden vastgesteld op € 542,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.
429/ah

Voetnoten

1.vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3925 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2023:19