ECLI:NL:RBOBR:2025:2697

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
25.1816
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie geen aanleiding heeft hoeven zien om aanvullende procedurele waarborgen te bieden aan eiser, en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije kan worden gehanteerd. Eiser had zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar de minister heeft deze niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de asielaanvraag onverplicht in behandeling had moeten worden genomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De uitspraak is gedaan op 8 mei 2025 en openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1816

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. H.M.M. van Dooren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen (NL25.1817), op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eiser heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening). Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. In dit geval heeft Nederland op 19 november 2024 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft dit verzoek op 28 november 2024 aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Dat betekent dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
Had de minister aanvullende procedurele waarborgen moeten bieden aan eiser?
5. Eiser voert aan dat de minister ook in een Dublinprocedure moet nagaan of de vreemdeling aanvullende procedurele waarborgen behoeft. Hij wijst daarbij op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 7 december 2023 [1] .
5.1.
Op grond van artikel 3.108b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt voorafgaand aan of tijdens het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft als bedoeld in artikel 24 van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).
5.2.
In artikel 3.109c van het Vb 2000 wordt een aantal bepalingen uit het Vb 2000 uitgezonderd als de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 van de Vw 2000. Artikel 3.108b van het Vb 2000 wordt daarin niet genoemd. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat dit artikel ook van toepassing is in een Dublinprocedure.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om aanvullende procedurele waarborgen te bieden aan eiser. Daarvoor is het volgende van belang. De minister heeft tijdens het aanmeldgehoor op 26 november 2024 aan eiser gevraagd of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt om het gehoor te laten plaatsvinden. Eiser heeft daarop bevestigend geantwoord. Vervolgens heeft de minister aan eiser voorgehouden dat het kan zijn dat er bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn waar rekening mee moet worden gehouden en dat als dat zo is, eiser dit zelf of via zijn advocaat kan aangeven, zodat daarmee rekening kan worden gehouden. De rechtbank is niet gebleken dat eiser of zijn gemachtigde heeft aangegeven dat van bijzondere persoonlijke omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin sprake is en welke omstandigheden dat dan zijn. De verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt in Bulgarije maken, wat er ook van zij, niet noodzakelijkerwijs dat hij ook aanvullende procedurele waarborgen behoeft. In de gronden van beroep heeft eiser weliswaar aangevoerd dat hij last heeft van concentratieproblemen en dat hij moeite heeft om over zijn problemen te praten, maar uit de vragen die zijn gesteld en de antwoorden die eiser daarop heeft gegeven blijkt niet dat eiser niet in staat was om de vragen te beantwoorden.
Heeft de minister het bestreden besluit voldoende zorgvuldig voorbereid door gebruik te maken van een standaard voornemen?
6. Eiser voert aan dat in het voornemen op geen enkele wijze op zijn persoonlijke omstandigheden is ingegaan.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak een standaard voornemen is uitgebracht. De omstandigheid dat sprake is van een standaard voornemen maakt echter nog niet dat sprake is van een onzorgvuldig besluit. Zij wijst daarbij op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023 en 11 april 2025 [2] . In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Ook heeft de minister zich daarin op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die aan overdracht in de weg staan. Dat betekent dat in het voornemen alle voor het standpunt van de minister dragende overwegingen zijn opgenomen. De persoonlijke omstandigheden van eiser heeft de minister kenbaar betrokken bij het bestreden besluit, waardoor eiser zijn standpunt hierover in beroep naar behoren en effectief naar voren heeft kunnen brengen.
Kan ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
7. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet (langer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan dan wel dat de minister nader onderzoek had moeten doen naar de situatie in Bulgarije. Volgens hem is in Bulgarije sprake van aan de asielprocedure en opvangvoorzieningen gerelateerde tekortkomingen, waarover hij niet kan klagen bij de (hogere) autoriteiten van Bulgarije. Hij heeft deze tekortkomingen persoonlijk ondervonden. Zo heeft hij 19 dagen onder erbarmelijke omstandigheden in detentie verbleven. Hij werd opgesloten in een ruimte met 240 mannen, waarvan 40 criminelen. Hij kreeg geen eten dan wel eten dat nog niet geschikt was om aan dieren te voeren en hij moest slapen in toiletruimtes en douchewater drinken. Door de onhygiënische situatie heeft hij huidklachten ontwikkeld en medische zorg werd hem geweigerd. Bovendien heeft eiser onder dwang die gepaard ging met mishandeling zijn vingerafdrukken moeten afgeven. Nu deze mishandelingen werden verricht door de Bulgaarse politie bestond voor eiser geen mogelijkheid om hierover te klagen. Hij heeft ook nooit iemand van het Bulgarian Helsinki Committee in het detentiecentrum gezien, waardoor hij zich ook niet tot deze organisatie heeft kunnen wenden. Eiser wijst nog op een tweetal video’s op ‘X’ en ‘Youtube’, waarin de inhumane omstandigheden in Bulgarije zichtbaar zijn.
8. In aanvullende gronden van beroep heeft eiser gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 18 maart 2025 [3] en op het meest recente rapport van Asylum Information Database (AIDA) (update 2024).
8.1.
De rechtbank overweegt dat gelet op het claimakkoord de autoriteiten van Bulgarije in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser. Dit is slechts anders als moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in Bulgarije systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De tekortkomingen vallen pas onder artikel 4 van het Handvest als deze een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019 in de zaak Abubacarr Jawo tegen Duitsland [4] , het arrest Jawo. Als dat niet het geval is, geldt dat over deze tekortkomingen moet worden geklaagd in de betreffende lidstaat. De rechtbank wijst daarbij op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 december 2008 in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk [5] .
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij heeft geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen. De rechtbank wijst daarbij op een uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2024 [6] en van 27 juni 2024 [7] . Laatstgenoemde uitspraak is nadien meerdere malen door de Afdeling bevestigd. Uit deze uitspraken volgt dat er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat een vreemdeling als Dublinclaimant bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Bij dit oordeel heeft de Afdeling het rapport van AIDA van maart 2023 (update 2022) en het AIDA-rapport van april 2024 (update 2023) betrokken, waarin de omstandigheden in de opvangcentra en detentiecentra, de toegang tot rechtsbijstand en ook de mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen tegen uitsluiting van opvang en voorzieningen staan beschreven. De minister kan worden gevolgd in het tijdens de zitting ingenomen standpunt dat uit het AIDA-rapport van maart 2025 (update 2024), meer specifiek uit de door eiser aangehaalde pagina’s 14, 16 en 17, geen wezenlijk andere informatie volgt dan uit de eerdere AIDA-rapporten (update 2022 en update 2023), zodat dat rapport geen aanleiding geeft voor een ander oordeel.
8.3.
De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 18 maart 2025 leidt niet tot een ander oordeel. In deze uitspraak waardeert de rechtbank de informatie op pagina 79 van het AIDA-rapport (update 2023) anders dan de Afdeling in voornoemde uitspraak van 27 juni 2024 heeft gedaan. De minister kan echter worden gevolgd in het tijdens de zitting ingenomen standpunt dat de Afdeling uit pagina 79 van voornoemd AIDA-rapport terecht heeft geconcludeerd dat tegen de uitsluiting van opvang en voorzieningen bij Dublinclaimanten een rechtsmiddel openstaat en op voorhand niet kan worden aangenomen dat de Bulgaarse autoriteiten de betreffende vreemdeling niet zouden willen of kunnen helpen.
8.4.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd en overgelegd over wat hij en andere vreemdelingen in Bulgarije hebben meegemaakt, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Daarvoor is van belang dat het Hof in het arrest van 29 februari 2024 in de zaak X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid [8] , het arrest X, heeft overwogen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is en dat bij de beoordeling of sprake is van systeemfouten die vallen onder artikel 4 van het Handvest en daarmee de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het arrest Jawo bereiken, de situatie waarin de betrokken verzoeker zich bij of na de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat zou kunnen bevinden bepalend is en niet die waarin hij zich bevond toen hij het grondgebied van die lidstaat aanvankelijk betrad. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat eiser na zijn terugkeer als Dublinclaimant in een situatie terechtkomt die strijdig is met artikel 4 van het Handvest.
8.5.
De minister heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat eiser over de omstandigheden in detentie en de manier waarop hij is behandeld niet heeft geprobeerd te klagen bij de Bulgaarse (hogere) autoriteiten, terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht. Zij heeft daarbij terecht gewezen op het AIDA-rapport van maart 2023 (update 2022), waarin wordt vermeld dat in elk geval het Bulgarian Helsinki Committee wekelijks op bezoek komt in de detentiecentra. Dit wordt bovendien ook (nog altijd) vermeld in het meest recente AIDA-rapport (update 2024). Uit de verklaring van eiser dat hij nooit iemand van het Bulgarian Helsinki Committee heeft gezien kan niet worden afgeleid dat dit committee, in strijd met wat in het AIDA-rapport staat vermeld, niet in het detentiecentrum aanwezig is.
Is sprake van een reëel risico op indirect refoulement?
9. Eiser voert aan dat overdracht aan Bulgarije een reëel risico op indirect refoulement zal opleveren, omdat de asielprocedure in Bulgarije niet voldoende waarborgen biedt en daarom de reële mogelijkheid bestaat dat hij direct na overdracht door de Bulgaarse autoriteiten zal worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van een gesteld risico op indirect refoulement niet plaats kan vinden binnen de kaders van een Dublinprocedure. Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [9] Als eiser vreest voor refoulement door een risico op uitzetting door Bulgarije, dient hij deze vrees ofwel in Bulgarije aan te kaarten, ofwel dient hij aannemelijk te maken dat dit niet mogelijk is, omdat er in Bulgarije sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, in de zin van het arrest Jawo. Zoals hiervoor is overwogen is hij daarin niet geslaagd.
Is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat overdracht getuigt van onevenredige hardheid?
Medische omstandigheden
10. Eiser voert aan dat de minister de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken, aangezien eiser is getraumatiseerd door de mishandelingen in Bulgarije. Eiser heeft last van slaapklachten, stressklachten, is continu gespannen en drinkt alcohol en rookt overmatig om stress te verminderen. Daarnaast heeft hij last van concentratieproblemen en hij heeft moeite om over zijn problemen te praten. Hij heeft een patiëntdossier en afsprakenkaarten overgelegd, waaruit volgt dat hij onder behandeling staat bij GGZ. De minister had volgens eiser gelet op het arrest van het Hof van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië [10] , het arrest C.K., nader onderzoek moeten doen naar eisers medische situatie en advies moeten inwinnen bij het Bureau Medische Advisering (BMA). Volgens eiser hoeft hij niet
aan te tonendat hij onder behandeling staat van een medisch specialist om de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de gevolgen van een overdracht aan te tonen. [11] Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 8 december 2023 [12] en van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 25 januari 2023 [13] . Ook wijst eiser – net als in de zienswijze – op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 22 oktober 2024 [14] en van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 26 november 2024 [15] . Daarnaast wijst eiser op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 29 juli 2024 [16] en van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 11 november 2024 [17] .
10.1.
De Afdeling heeft in een uitspraak van 3 november 2017 [18] overwogen dat uit het arrest C.K. volgt dat bij de vraag of in de verantwoordelijke lidstaat passende medische zorg aanwezig is het interstatelijk vertrouwensbeginsel een belangrijke rol speelt. Volgens dat beginsel bestaat een sterk vermoeden dat asielzoekers in de lidstaten die gebonden zijn aan Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn) passende medische zorg ontvangen. Dit betekent dat het onder die omstandigheden aan de betrokken asielzoeker is om te staven dat de voor zijn ernstige fysieke of mentale aandoening benodigde medische zorg in de verantwoordelijke lidstaat niet aanwezig is.
10.2.
Uit het arrest C.K. volgt volgens de Afdeling verder dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou inhouden. Of dit het geval is moet volgens het Hof worden beoordeeld bij de beslissing over de overdracht van die asielzoeker of in het geval van een rechterlijke procedure, wanneer wordt geoordeeld over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit, omdat de tenuitvoerlegging daarvan tot een onmenselijke of vernederende behandeling van die asielzoeker zou kunnen leiden. Hieruit volgt volgens de Afdeling dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de minister het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
10.3.
De rechtbank is – gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak en gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling – van oordeel dat de minister in de gestelde medische situatie van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag inhoudelijk in behandeling te nemen. Zij heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat medische aspecten op zichzelf niet voldoende zijn om te spreken van een bijzondere omstandigheid en dat er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Bulgarije van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat deze ook ter beschikking staan van de Dublinclaimant.
10.4.
Bovendien heeft de minister geen aanleiding hoeven zien voor nader medisch onderzoek en om BMA om advies te vragen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat voor hem afspraken zijn of waren gepland bij GGZ. Dat wordt door de minister ook niet betwist. Uit het patiëntdossier blijkt echter niet de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht. De minister kan worden gevolgd in het tijdens de zitting ingenomen standpunt dat dat wel uit overgelegde medische stukken moet blijken voor een geslaagd beroep op het arrest C.K. De door eiser aangehaalde uitspraken van verschillende zittingsplaatsen geven geen aanleiding voor een ander oordeel.
Ervaringen in Bulgarije
10.5.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister zich over eisers beroep op de slechte en inhumane omstandigheden waaronder hij in Bulgarije in de opvang en detentie heeft gezeten in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat daarin (ook) geen aanleiding wordt gezien om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De minister heeft voor de motivering verwezen naar de overwegingen over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat heeft zij gelet op de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025 [19] ook kunnen doen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.O.Y. Elagab, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.M. Bankers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 08 mei 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.ECLI:EU:C:2019:218.
5.Nr. 32733/08.
8.ECLI:EU:C:2024:195.
10.ECLI:EU:C:2017:127.
11.Uitspraak van deze rechtbank van 20 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:23229.
13.NL22.24480, NL22.24484 en NL22.24486.
15.NL23.10543.