Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding van 16 november 2022;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
“(…) [gedaagde] is eind 2000 schriftelijk benaderd door [bedrijf]. (…) In deze brief werd geschreven dat de zwager van [gedaagde] reeds een persoonlijk financieel advies had gekregen van [bedrijf] en dat hij hierover zeer tevreden was. [bedrijf] stelde voor om ook een adviseur van [bedrijf] bij [gedaagde] te laten langskomen. Deze adviseur zou [gedaagde] van een financieel advies kunnen voorzien. Met de brief werd ook een magazine van [bedrijf] meegestuurd. (…) Enige tijd later heeft de adviseur, de heer [naam], gebeld naar [gedaagde] met de vraag of hij geïnteresseerd was in een persoonlijk financieel advies. [naam] drong er op aan dat de constructie met overwaarde ook voor familie [gedaagde] aantrekkelijk was. [gedaagde] stond hier positief tegenover omdat meerdere mensen in zijn omgeving reeds advies hadden gekregen van [bedrijf]. Telefonisch is toen een afspraak gemaakt voor een gesprek met de adviseur bij [gedaagde] thuis. Er hebben vervolgens meerdere gesprekken plaatsgevonden. (…) Tijdens de gesprekken heeft de adviseur zich kort voorgesteld aan [gedaagde] en zijn echtgenote. [gedaagde] vertelde aan de adviseur hoeveel hypotheek hij op zijn huis had zitten. Vervolgens heeft de adviseur verteld dat er overwaarde beschikbaar was op het huis van [gedaagde]. Volgens de adviseur was het zonde om hier niets mee te doen omdat [gedaagde] hier immers wel belasting over betaalde. (…) [gedaagde], zelf niet deskundig op financieel gebied, had wel eens van de overwaarde gehoord maar had nooit enige intentie gehad om hier iets mee te gaan doen. (…) De adviseur adviseerde aan [gedaagde] de overwaarde op het huis (tijdelijk) te gebruiken voor de inleg van een spaarproduct dat [bedrijf] kon aanbieden. Met dit zogenaamde spaarproduct doelde de adviseur op de effectenleaseovereenkomst Overwaarde Effect bij Dexia. Volgens de adviseur zou er met het spaarproduct belegd worden in bedrijven die winst maakten en zou [gedaagde] zo veel rendement tegemoet kunnen zien. (…) Volgens de adviseur zou [gedaagde] de overwaarde op zijn huis kunnen opnemen middels het afsluiten van een tweede hypotheek. Het vrijgekomen bedrag kon vervolgens worden ingelegd in het "spaarproduct". Na vijf jaar kon het spaarproduct worden stopgezet en zou een bedrag vrijkomen dat vele malen groter was dan de vooruitbetaalde inleg. Met die opbrengst kon de tweede hypotheek worden afgelost. Het bedrag dat na aflossing zou overblijven was pure winst voor [gedaagde]. (…) De omvang van de hypotheekverhoging en de investering die [gedaagde] in het Overwaarde Effect moest doen werd door de adviseur voor [gedaagde] uitgedacht en aan hem geadviseerd. (…) Aan de hand van enkele voorbeeldberekeningen liet de adviseur zien hoe hoog de winst kon worden. Bij deze berekeningen werd echter geen rekening gehouden met mogelijk tegenvallende koersresultaten. Het risico dat [gedaagde] bij een tegenvallende beurs zijn investering geheel kon verliezen en zelfs een restschuld kon overhouden is hem niet verteld door de adviseur. Was dat wel gebeurd, dan zou [gedaagde] de overeenkomst niet afgesloten hebben. (…) [gedaagde] en zijn echtgenote waren enthousiast geraakt door de veelbelovende woorden van de adviseur. Dat de adviseur reeds bekende had geadviseerd bood hen ook vertrouwen in de adviseur. (…) Volgens de adviseur moest [gedaagde] snel beslissen om nog te kunnen profiteren van de fiscale voordelen van het product en het product binnenkort niet meer te verkrijgen zou zijn. [gedaagde] en zijn echtgenote hebben daarom in alle haast besloten het advies van de adviseur op te volgen. Zij gingen ervan uit dat zij konden vertrouwen op het advies van hun adviseur die zij als deskundig beschouwde. (…) De adviseur heeft toen alles geregeld dat nodig was voor het afsluiten van de tweede hypotheek. Volgens de adviseur kon de tweede hypotheek het beste bij de Postbank worden afgesloten. De enige handeling die [gedaagde] heeft verricht voor het afsluiten van de tweede hypotheek is het ondertekenen van de hypotheekakte bij de notaris. (…) Ook de aanvraag van het Overwaarde Effect werd door de adviseur geregeld. Voor het tekenen van de overeenkomst kwam hij [gedaagde] langs. Uit de overeenkomst (…) volgt dat de adviseur de getekende overeenkomst met zijn naam en stempel erop vervolgens heeft doorgestuurd naar Dexia. (…) Conform het advies van de adviseur werd door [gedaagde] een tweede hypotheek afgesloten ter hoogte van € 34.487,29. Hiervan werd € 28.301,40 gebruikt om de inleg van de effectenleaseovereenkomst vooruit te betalen. (…) Door het gebrekkige advies van de adviseur was [gedaagde] zich geenszins bewust dat deze inleg grotendeels rente betrof voor een lening die hij (onbewust) had afgesloten. (…)”.
- de brief van 20 oktober 2000 op het briefpapier van [bedrijf], gericht aan [gedaagde], waarin onder andere is opgenomen:
“Onlangs ben ik uw zwager de heer [gedaagde], langs geweest om een persoonlijk financieel advies te geven.
[nummer 2]-[bedrijf] B.V.en een stempel met de tekst:
“[bedrijf] [naam] (…)”,
conclusie4.15. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] niets meer aan Dexia is verschuldigd en dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde] is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
€ 132,00