ECLI:NL:RBOVE:2025:3027

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
11233461 EL EXPL 24-20
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak met Dexia Nederland B.V. en [partij A] over onrechtmatig handelen en schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van effectenleaseovereenkomsten, heeft [partij A] een vordering ingesteld tegen Dexia Nederland B.V. De procedure betreft een geschil over de onrechtmatige daad van Dexia, die [partij A] als cliënt heeft geaccepteerd terwijl zij wist dat de tussenpersoon, AFAB B.V., geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank heeft vastgesteld dat [partij A] schade heeft geleden door de onrechtmatige handelingen van Dexia, die haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia aansprakelijk is voor de schade die [partij A] heeft geleden, en heeft Dexia veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 3.463,39, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van [partij A] toegewezen. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door de kantonrechter op 22 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 11233461 EL EXPL 24-20
Vonnis van 22 april 2025
in de zaak van
[partij A],
handelend ten behoeve van de gemeenschap,wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij A],
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen Dexia,
gemachtigde: USG Legal Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele vordering ex artikel 843a tevens houdende conclusie van antwoord
en tevens houdende eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij A] heeft samen met zijn toenmalige echtgenote [naam 1] de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij en [naam 1] als lessee stonden vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr. Contractnummer Datum Naam overeenkomst
1 [nummer 1] 13-07-2001 Capital Effect.
2.2.
[partij A] procedeert ten behoeve van de (inmiddels ontbonden) gemeenschap als bedoeld in 3:171 BW.
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst(en) een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr. Datum Eindafrekening Resultaat Betaald
1 15-05-2007 -€ 1.764,08 Nee (afgeboekt door Dexia).
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomst -al dan niet bij wijze van vooruitbetaling- in totaal een bedrag van € 4.329,36 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij A] € 646,12 aan dividenden ontvangen en € 219,85 aan fiscaal voordeel genoten.
2.5.
De gemachtigde van [partij A], Leaseproces, heeft bij brief van 12 oktober 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst(en) ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.Het geschil in conventie, in reconventie en in de incidenten

3.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in de hoofdzaak:
- voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
- voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
- Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
- Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A], met rente;
- Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- [partij A] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waaraan de door Leaseproces namens [partij A] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend;
in de hoofdzaak:
- te verklaren voor recht dat Dexia niets meer aan [partij A] is verschuldigd;
- [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie, in reconventie en in de incidenten

4.1.
algemeen
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A].
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend¹. Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
verjaring
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring². Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
4.5.
tussenpersoon
[partij A] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon AFAB B.V. (hierna: AFAB). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022³ heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens - naar Dexia wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad
heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een
gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij A] is voor het eerst in contact gekomen met AFAB nadat hij naar aanleiding van
een advertentie in de krant AFAB telefonisch benaderde. Vervolgens hebben er meerdere telefonische adviesgesprekken plaatsgevonden. Tevens is de tussenpersoon, te weten [naam 2], meerdere keren op huisbezoek bij [partij A] geweest. Tijdens de adviesgesprekken heeft de tussenpersoon geïnformeerd naar de gehele financiële situatie van [partij A]. Zo is gesproken over het werk, het inkomen en de schulden van [partij A]. Verder gaf [partij A] aan de wens te hebben om een bestaande lening bij de SNS Bank ter hoogte van NLG 10.000,- af te lossen. Daarnaast gaf [partij A] aan dat hij een schuld had bij Neckerman die hij tevens wilde aflossen. De tussenpersoon gaf aan dat het mogelijk was om die doelstelling te bereiken en adviseerde om een krediet in combinatie met een Capital Effect overeenkomst af te sluiten. Met het nieuwe krediet zou [partij A] de bestaande lening en de schuld bij Neckerman kunnen aflossen. De tussenpersoon vertelde dat het Capital Effect voldoende zou opbrengen om op den duur dat nieuwe krediet af te lossen. Op deze wijze zou [partij A] het gewenste vermogen opbouwen.
De tussenpersoon heeft zijn advies tevens op schrift gesteld. Deze brief overlegt [partij A] als productie B. In deze brief valt te lezen dat de tussenpersoon verwijst naar de met [partij A] gevoerde gesprekken. Tevens valt te lezen dat de tussenpersoon als ‘zeer aantrekkelijk’ noemt het afsluiten van het Capital Effect naast het krediet. Voorts valt op de brief te lezen dat de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de financiële situatie van [partij A] door naar zijn loonstroken én overzicht van de lopende kredieten bij SNS Bank en Neckerman te vragen. De tussenpersoon heeft [partij A] op geen enkele wijze gewezen op de specifieke risico’s van het Capital Effect. Zo heeft de tussenpersoon niet verteld dat de inleg gebruikt zou worden voor het voldoen van de rentelasten van een lening (de effectenlease), dat de inleg geheel verloren kon gaan en dat er bovendien een restschuld uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst kon ontstaan. Als [partij A] wel op de hoogte zou zijn geweest van deze risico’s, zou hij de overeenkomst niet hebben afgesloten. [partij A] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [partij A] vertrouwde op de deskundigheid van de tussenpersoon en heeft diens advies dan ook opgevolgd. [partij A] heeft een Capital Effect overeenkomst voor een maandelijkse betaaltermijn van NLG 151,44 én, conform het advies van de tussenpersoon, een krediet ter hoogte van NLG 20.000,- bij AMEV (zie productie C) afgesloten.
4.8.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect voorzien van het adviseursnummer [nummer 2] Amsterdams Financieel Advies Bureau B.V.;
- een brief over een kredietregeling van 29 juni 2001 van Financieel Adviseur [naam 2] van AFAB, waarin onder meer staat dat zij naar aanleiding van de plezierige gesprekken [partij A] de unieke 5 jarige spaarkredietovereenkomst doen toekomen, en dat het zeer aantrekkelijk is dit krediet af te lossen met het Capital Effect van Bank Labouchere, waarvan brochure en prognose zijn bijgevoegd;
- de kredietovereenkomst met AMEV;
- algemene informatie van AFAB waaruit blijkt dat zij destijds financieel advies gaven.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [partij A] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon⁴. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [partij A] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.10.
wetenschap Dexia
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op
de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven⁵. Hoewel in dit geval niet is
gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon
aan [partij A], had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [partij A], actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [partij A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [partij A] door de tussenpersoon is geadviseerd.
4.11.
aansprakelijkheid DexiaNu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft⁶. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.12.
vorderingen van [partij A]De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade is door partijen besproken in de processtukken. [partij A] heeft de schade berekend op € 3.463,39 en Dexia heeft deze berekening niet betwist. Dit bedrag is toewijsbaar. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
4.14.
[partij A] procedeert ten behoeve van de (ontbonden) gemeenschap zodat de vordering zal worden toegewezen ten gunste van [partij A] en [naam 1]. Omdat sprake is van een gemeenschap zijn slechts de deelgenoten te zamen bevoegd tot het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties, met als achterliggende gedachte dat op die manier wordt voorkomen dat een deelgenoot een vordering zou kunnen innen zonder waarborg dat het aldus geinde aan de gezamenlijke deelgenoten ten goede zou komen (vgl. ECLI:NL:HR:1994:1994:ZC:1303 onder 3.3.3).
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
4.16.
d
e vorderingen in reconventie van Dexia
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
4.17.
de incidentele vordering van Dexia
Dexia vordert [partij A] op te dragen om een afschrift van het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben;
- het moet gaan om bepaalde bescheiden;
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.18.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter
dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [partij A] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [partij A], althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan zijn gemachtigde heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van de gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.19.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden begroot op
€ 82,00.
4.20.
proceskosten
Omdat [partij A] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in
het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief
nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.518,97.
4.21.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van Dexia
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [partij A] van € 82,00;
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] en [naam 1] heeft gehandeld door hen als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon hen niet alleen als klant aanbracht maar tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] en [naam 1] te betalen een schadevergoeding van € 3.463,39, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.13.;
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.518,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.6.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.9.
wijst de vordering in reconventie af;
5.10.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [partij A] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025.
¹ In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
² zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
³ Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
⁴ Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
⁵ Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
⁶ Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.