ECLI:NL:RBOVE:2025:620

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
AWB_24_801
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet na arbeidsongeval op de werkplaats

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 5 februari 2025, wordt het beroep van Power-Packer Europa B.V. tegen een opgelegde bestuurlijke boete van € 8.400,- behandeld. De boete is opgelegd vanwege een overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet in verbinding met artikel 3.2, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De rechtbank oordeelt dat er sprake was van een arbeidsongeval op 1 juni 2021, waarbij een medewerker gewond raakte door een onveilige werksituatie. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende maatregelen heeft genomen om een veilige werkplek te waarborgen, en dat de overtreding niet kan worden afgedaan met een beroep op verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, en bevestigt de boete, omdat de risico's van de werkzaamheden onvoldoende waren geïnventariseerd en er geen adequate instructies waren gegeven. De rechtbank benadrukt dat de aanwezigheid van een stoplicht niet volstaat als er geen veilige werkwijze is ontwikkeld en dat de verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving bij de werkgever ligt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/801

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Power-Packer Europa B.V., uit Oldenzaal, eiseres

(gemachtigde: mr. B.J. Bloemendal),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigden: mr. F.O.A. Korf, H. Anik en D.T. de Lizer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boeteoplegging vanwege overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet in verbinding met artikel 3.2, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit).
1.1
Verweerder heeft bij besluit van 25 mei 2022 (het primaire besluit) eiseres een boete van € 8.400,- opgelegd. Met het bestreden besluit van 24 november 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2]), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de boeteoplegging. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Feiten
3.1
Op 1 juni 2021 wordt medewerker [slachtoffer] slachtoffer van een arbeidsongeval op de werkplaats van eiseres. Die dag verricht het slachtoffer werkzaamheden die bestaan uit het laden van goederen in een (vrachtwagen)trailer middels een elektrische pallettruck (EPT). Aan de achterkant van de EPT zit een plateau waarop het slachtoffer staat. Aan de voorkant van de EPT zitten twee vorken waarop goederen zijn geplaatst. De trailer is vanaf het laaddock (het laadplatform) door middel van een ‘dockleveller’ toegankelijk. Met die dockleveller wordt het hoogteverschil tussen het laaddock en de trailer overbrugd door de helling in te stellen (het ‘level’), zodat er een ononderbroken werkvloerverbinding wordt gemaakt. De hoogte van het laaddock gemeten vanaf de grond is 120 cm.
3.2
De vrachtwagenchauffeur van het [bedrijf] B.V. koppelt op een gegeven moment de trailer aan zijn vrachtwagen. Na verwijdering van de wielkeg van het vrachtwagenwiel, rijdt hij de vrachtwagen met de trailer naar voren, weg van het laaddock. Tijdens het wegrijden van de vrachtwagen met de trailer, staat de dockleveller nog niet op zijn beginpositie, staat het veiligheidsgordijn (dat het laaddock scheidt van de trailer) nog open en staat het stoplicht nog op rood.
3.3
Op het moment dat de vrachtwagen met de trailer naar voren rijdt, wordt de werkvloerverbinding tussen het laaddock, de dockleveller en de trailer verbroken. Net op dat moment rijdt het slachtoffer met de EPT over het laaddock en de dockleveller naar de trailer en wordt de verbinding met de werkvloer verbroken. Daardoor kantelt de EPT naar voren op het moment dat de lading voorbij de rand van de dockleveller komt en wordt het slachtoffer gelanceerd. Tijdens zijn val raakt het slachtoffer met zijn hoofd de metalen ondergrond van het laaddock en komt hij terecht op de dockleveller. Als gevolg van dit arbeidsongeval verblijft het slachtoffer een vijftal nachten in het ziekenhuis. Het letsel bestaat uit een zware hersenschudding en twee schedelbasisfracturen.
Het boeterapport
4.1
In het door de arbeidsinspecteur opgemaakt boeterapport wordt geconcludeerd dat er sprake was van een niet veilig toegankelijke arbeidsplaats. Reden hiervoor was – kort gezegd – dat bij het wegnemen van de wielkeg, de werkvloerverbinding tussen het laaddock en de trailer niet geborgd was op het moment van het ongeval. Het ‘stoplichtsysteem’ was daartoe – gelet op het ontbreken van duidelijke (op schrift gestelde) werkafspraken met het transportbedrijf – niet voldoende.
4.2
Voorts zijn door eiseres onvoldoende inspanningen verricht om een ongeval zoals hier heeft plaatsgevonden te voorkomen, nu de specifieke risico’s verbonden aan het werken met een EPT en laaddock niet in de RI&E [1] zijn beschreven en de werkinstructie de functie van het stoplicht en het verloop van de communicatie tussen de logistiek medewerker (van eiseres) en de chauffeur niet beschrijft.
Standpunten partijen
5.1
Eiseres voert ten eerste als formele beroepsgrond aan dat het boeterapport onjuist en onvolledig is. Nu van het ongeval geen getuigen zijn geweest is de weergave van de gebeurtenissen enkel gebaseerd op aannames (van de chauffeur en het slachtoffer), waardoor het rapport niet op een werkelijke weergave van feiten berust.
5.2
Met betrekking tot de vastgestelde overtreding zelf heeft eiseres zich primair op het standpunt gesteld dat daarvan geen sprake was omdat – kort gezegd – het (rode) stoplicht voor een voldoende borging van de werkvloerverbinding (laaddock - dockleveller - trailer) zorgt. Immers, wanneer enkel de wielkeg wordt verwijderd zonder dat de dockleveller en veiligheidsnet in een veilige beginpositie staan, blijft het licht op rood staan, zodat de chauffeur niet weg mag rijden.
5.3
Indien het veiligheidssysteem van eiseres desalniettemin toch aanleiding geeft om een overtreding van artikel 3.2, eerste lid, Arbobesluit aan te nemen, dan kan haar hiervoor geen verwijt worden gemaakt en is onterecht een boete opgelegd. Het op zichzelf veilige systeem is doorkruist omdat de betreffende chauffeur opzettelijk het rode stoplicht heeft genegeerd.
5.4
Meer subsidiair moet het voldoen aan de vier matigingsgronden uit artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving tot een matiging van de opgelegde boete van vier maal 25% leiden.
6.1
Met betrekking tot de gestelde gebreken in het boeterapport stelt verweerder zich op het standpunt dat de daarin weergegeven bevindingen volgens bestendige rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag mogen worden gelegd.
6.2
Verweerder heeft zich wat betreft de vraag of sprake was van een onveilige arbeidsplaats en daarmee van een overtreding van artikel 3.2, eerste lid, Arbobesluit, achter de bevindingen in het boeterapport geschaard in die zin dat de verbinding tussen het laaddock, de dockleveller en de trailer (dus: de werkvloer), niet was geborgd als daar laders/lossers over heen reden met een EPT. Hierdoor bestond het (zich aldus ook verwezenlijkte) gevaar dat de verbinding van de werkvloer plotseling werd verbroken terwijl een werknemer zich daarop bevond. Dit wordt niet anders door de aanwezigheid van het (rode) stoplicht, omdat het veiligheidssysteem volgens verweerder dusdanig had dienen te functioneren dat het bestand is tegen (menselijke) fouten zoals bijvoorbeeld het wegrijden terwijl het stoplicht nog rood licht uitstraalt.
6.3
Om die reden kan van het (volledig) ontbreken van verwijtbaarheid ook geen sprake zijn.
6.4
Die verwijtbaarheid ontbreekt evenmin doordat zou zijn voldaan aan de vier matigingsgronden uit de Beleidsregel, nu – kort gezegd – de specifieke situatie van het arbeidsongeval niet was geïnventariseerd in de RI&E, de koppeling tussen de wielkeg, het stoplicht en het veiligheidsgordijn niet doeltreffend genoeg was om te voorkomen dat de werkvloerverbinding onverwachts werd verbroken, er geen adequate instructies werden gegeven om wel veilig te kunnen werken [2] en er wegens het aldus ontbreken van een veilige werkwijze ook onvoldoende toezicht is geweest op het hebben van een veilige werkwijze. Nu geen van de matigingsgronden zich voordoet, behoeft de boete ook niet te worden gematigd, aldus verweerder.
Juridisch kader
7.1
Ingevolge artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet in verbinding met artikel 3.2, eerste lid, van het Arbobesluit zijn arbeidsplaatsen veilig toegankelijk en kunnen ze veilig worden verlaten. Ze worden zodanig ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen.
7.2
In beginsel mag bij bewezenverklaring van de gedraging waarvoor de boete is opgelegd van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. [3]
In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen. [4]
7.3
De Minister moet bij het opleggen van een boete de hoogte van die boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet hij rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Dit is geregeld in artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. De Minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid toepassen over het wel of niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook als de rechter het beleid niet onredelijk heeft bevonden, moet de staatssecretaris bij de toepassing daarvan in een individueel geval beoordelen of die toepassing in overeenstemming is met de hiervoor bedoelde wettelijke eisen aan de uitoefening van de boetebevoegdheid. Steeds moet de boete, zo nodig in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zo worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst het besluit van het bestuursorgaan zonder terughoudendheid.
7.4
Ingevolge artikel 9.9b, eerste lid, aanhef en onder c, Arbobesluit, wordt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 3.2 Arbobesluit als beboetbaar feit aangemerkt, ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd van de eerste categorie. Ter uitvoering van de bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet gestelde regels heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving vastgesteld, waarin (o.m.) de normbedragen voor de (hoogte van) de op te leggen boetes zijn vastgelegd.
7.5
Volgens artikel 1, elfde lid, Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving, kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn die achtereenvolgens leiden tot verlaging (van 25% per onderdeel) van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag (de matigingsgronden):
ls de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
als er adequate instructies zijn gegeven;
als er adequaat toezicht is gehouden.
Bij het beoordelen of is voldaan aan de andere matigingsgronden [5] , kan in aanmerking worden genomen dat geen veilige werkwijze was ontwikkeld. Er kan namelijk sprake zijn van een samenhang tussen de verschillende matigingsgronden.
Bij het beoordelen of de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd, kan mede in aanmerking worden genomen dat geen veilige werkwijze was ontwikkeld. [6] Ook bij het beoordelen of adequate instructies zijn gegeven kan een rol spelen dat geen veilige werkwijze was ontwikkeld.
Ook bij het beoordelen of adequaat toezicht is gehouden speelt een rol dat geen veilige werkwijze was ontwikkeld, omdat zonder een vastgestelde veilige werkwijze het voor de toezichthouder in beginsel niet duidelijk is waar hij toezicht op moet houden. Het antwoord op de vraag wanneer sprake is van voldoende feitelijk toezicht hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de werkzaamheden, de ervaring van de werknemer en zijn positie in het bedrijf. Van een werkgever kan in beginsel niet worden gevergd dat hij voortdurend een toezichthouder naast een - ervaren - werknemer plaatst. De enkele omstandigheid dat er geen toezichthouder aanwezig is op het moment van een ongeval, is op zichzelf niet voldoende om te komen tot het oordeel dat de werkgever niet voldoende feitelijk toezicht op de werkzaamheden heeft gehouden. Wel dient het feitelijke toezicht van dusdanige aard te zijn dat de werknemers hierdoor worden gestimuleerd om zich aan de veiligheidseisen te houden. [7]
7.6
Overigens kan ook het gedeeltelijk voldoen aan een matigingsgrond op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb leiden tot matiging van de boete.
7.7
Inspanningen die zijn verricht na de overtreding, ter voorkoming van verdere overtredingen, kunnen van betekenis zijn voor de beoordeling of de opgelegde boete evenredig is. Inspanningen achteraf kunnen alleen tot matiging leiden als deze adequaat zijn en uit eigen beweging en zo snel mogelijk zijn verricht. Inspanningen zijn adequaat als ze gericht zijn op het voorkomen van de concrete overtreding. [8] In dit kader wordt door de Minister beleid gevoerd, welk beleid is vastgelegd en openbaar gemaakt in de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving. In artikel 1, twaalfde lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving is – kortgezegd – bepaald dat als de werkgever ná de overtreding zo snel mogelijk adequate maatregelen neemt, de boete met 12,5% kan worden gematigd. Dit lid kent een inhoudelijk vereiste (adequate maatregelen) en een vormvereiste (zo snel mogelijk).
7.8
De eisen waaraan een boeterapport dient te voldoen volgen uit de functie die een boeterapport heeft, namelijk aan de overtreder duidelijk maken wat het bestuursorgaan hem verwijt, zodat hij weet tegen welke beschuldiging hij zich moet verweren. [9]
7.9
Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [10]
Oordeel rechtbank
Is het boeterapport ontoereikend wegens gebrekkige feitenvaststelling?
8. Met betrekking tot de grond dat in het boeterapport de feiten niet zijn vastgesteld overweegt de rechtbank allereerst het volgende. In het boeterapport is vooral de constatering van (in dit geval) de arbeidsinspecteur of de tegenover hem afgelegde getuigenverklaring van belang. Zoals hierboven reeds werd vermeld mag de bestuursrechter in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt boeterapport. Nu blijkens dat boeterapport de arbeidsinspecteur zelf de toestand en werking van het betreffende veiligheidssysteem heeft waargenomen, het slachtoffer (lader/losser) [slachtoffer] en chauffeur [naam 3] zijn gehoord en hebben verklaard over feiten en omstandigheden die zij zelf hebben waargenomen en de juistheid van deze waarnemingen door eiseres niet zijn betwist, zijn de feiten op juiste wijze en in voldoende mate vastgesteld. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat over de wijze waarop het ongeval heeft kunnen plaatsvinden geen verschil van mening bestaat. Of daarmee ook is bewezen dat sprake is van een overtreding van artikel 3.2, eerste lid, van het Arbobesluit zal de rechtbank hierna bespreken. Het boeterapport bevat aldus een voldoende feitelijke basis voor een juridische beoordeling van de vraag of sprake was van voornoemde overtreding.
Was de arbeidsplaats veilig in de zin van artikel 3.2 Arbobesluit?
9.1
Volgens de ‘werkinstructie laaddock’ [11] opent de lader/losser het veiligheidsnet op het moment dat de chauffeur de trailer in het laaddock heeft geparkeerd. De chauffeur plaatst vervolgens de wielkeg en de lader/losser controleert of de wielkeg inderdaad is geplaatst. Wanneer vervolgens de laadklep in de juiste positie is gebracht (middels de dockleveller) kan het laden/lossen beginnen. Wat betreft het afronden van de werkzaamheden en het vertrekken van de chauffeur bevat de instructie het volgende:
“De medewerker controleert of de chauffeur de wielkeg verwijderd heeft. De medeweker doet de laadklep omhoog zodat deze in de originele positie terugvalt. De medewerker plaats het veiligheidsnet terug voor het laaddock.”
Feitelijk werkt het systeem van eiseres (indien het op juiste wijze wordt gehanteerd) als volgt. De trailer rijdt achterwaarts tegen het laaddock aan. De trailer wordt ontkoppeld van de vrachtwagen. De wielkeg wordt door de chauffeur om het wiel van de trailer geplaatst.
De lader/losser ontkoppelt het veiligheidsgordijngordijn van zijn startpunt. [12] Het (zich aan de buitenkant bevindende en enkel voor de chauffeur zichtbare) stoplicht blijft dan nog op 'rood'. De lader/losser plaatst de dockleveller op de juiste positie in de trailer. Nog steeds blijft het stoplicht op rood staan. Na het laden/lossen plaatst de lader/losser vervolgens de dockleveller en het veiligheidsgordijn in hun beginpositie. [13] Daarna verwijdert de chauffeur de wielkeg en springt het stoplicht op groen. Deze hele cyclus moet dus doorlopen worden wil het stoplicht op ‘groen’ springen en het de chauffeur toegestaan is weg te rijden. [14] Wanneer dus enkel de wielkeg wordt verwijderd door de chauffeur, blijft het stoplicht op rood staan. Hoewel het dus technisch en feitelijk wel mogelijk is voor de chauffeur om weg te rijden terwijl het veiligheidsgordijn nog ontkoppeld is en de dockleveller niet in zijn beginpositie staat, is dit niet geoorloofd zolang het stoplicht nog op rood staat.
9.2
Bovenstaande maakt duidelijk dat het systeem wat het wegrijden betreft gebaseerd is op vertrouwen. Zonder wielkeg kon de vrachtwagen met de trailer direct wegrijden waardoor de werkvloerverbinding meteen werd verbroken, óók wanneer het stoplicht op rood stond. De vrachtwagen werd (in fysiek opzicht) dus niet tegengehouden door een rood stoplicht, maar alleen door een wielkeg. Verder bleef het veiligheidsgordijn openstaan als de wielkeg werd verwijderd. Wanneer de chauffeur toch wegrijdt voordat de dockleveller weer in zijn beginpositie is en het veiligheidsgordijn dicht zit, is er geen veiligheidscomponent meer in de keten om een ongeval te voorkomen.
9.3
Ten tijde van het bewuste ongeval functioneerde het systeem (in technische zin) zoals het zou moeten functioneren: het stoplicht stond op rood omdat de voorgaande veiligheidsstappen (het sluiten van het veiligheidsgordijn en het terugbrengen van de dockleveller in zijn beginpositie) nog niet waren genomen.
9.4
Het vorenstaande maakt duidelijk dat – zoals door verweerder ook wordt gesteld – de werkverbinding tussen het laaddock, de dockleveller en de trailer niet is ‘geborgd’ wanneer de chauffeur niet de vereiste volgorde van te nemen stappen in het veiligheidssysteem in acht neemt. Dat maakt echter nog niet zonder meer dat een werkvloer/werksituatie als onveilig in de zin van artikel 3.2 Arbobesluit moet worden aangemerkt. Dat hoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer op zichzelf voor iedereen duidelijk kenbare en in de praktijk ook steevast gehanteerde veiligheidsregels (opzettelijk) worden genegeerd door personen. Zo staat in de onderhavige zaak niet ter discussie dat chauffeur [naam 3] is weggereden terwijl het stoplicht nog op rood stond en hij niet tevoren heeft geverifieerd of het stoplicht rood of groen licht uitstraalde. [15] Het hangt af van de aard, ernst en omstandigheden waaronder die veiligheidsregels zijn genegeerd in relatie tot het belang en de duidelijkheid van de betreffende regels.
9.5
De rechtbank stelt in dat verband in de eerste plaats vast dat het specifieke risico zoals zich dat hier heeft verwezenlijkt niet in de RI&E is beschreven [16] en dat er rond het wegrijden van de vrachtwagens geen afspraken op schrift zijn gesteld [17] . Een en ander gaat aldus ‘mondeling’. Daarbij stelt de rechtbank voorts vast dat er een relevant onderscheid bestond wat betreft die (mondelinge) afspraken en werkwijze tussen eiseres en chauffeurs van [bedrijf] B.V. en tussen eiseres en chauffeurs van andere bedrijven. Zo is de – kennelijk volgens mondelinge afspraken – gevolgde werkwijze met de andere (niet-[bedrijf]) chauffeurs zo wanneer de lader/losser is klaar is met laden, hij dat eerst meldt bij de betreffende chauffeur en deze eerst dan kan vertrekken. Bij chauffeurs van [bedrijf] verloopt dat anders. In dat verband heeft slachtoffer [slachtoffer] met betrekking tot de vraag wanneer een chauffeur van [bedrijf] weet dat hij mag vertrekken o.m. het volgende verklaard:
“Ja dat is eh, ik denk bij [bedrijf] omdat die elke dag meerdere keren komen, als je gebeld hebt, dan gaan ze automatisch van uit dat je ook gelijk weg kan. Dus als ze komen, dan zetten ze de vrachtwagen er voor, dan halen ze het weg en rijden weg. En er zijn wel chauffeurs die wel eerst kijken moet er nog iets bij in, maar niet iedereen doet dat.”
Op de vraag hoe de communicatie tussen hem en de chauffeur verloopt heeft [slachtoffer] het volgende verklaard:
“Op zich eigenlijk weinig. Als je zegt dat ze hem om kunnen wisselen, dan komen ze en dan wisselen ze hem om. En als je hem ziet, dan maak je wel een praatje, maar soms zie je ze ook gewoon niet.” En: “Ja, dat is ook een beetje een automatisme, omdat je gezegd hebt 'je kan hem omwisselen'. Eén kijkt beter als een anderen soms rijden ze gewoon weg. En als je dus andere vrachtauto's hebt, die geef je wel door aan de chauffeurs van ik ben klaar. Die andere chauffeurs van de normale andere vrachtwagens die weten gewoon dat ze niet eerder weg kunnen als dat ze een teken hebben.” [18]
Op de vraag of chauffeurs van [bedrijf] zich dus niet hoeven af te melden alvorens weg te rijden:
“Ja, dat is ook een beetje een automatisme, omdat je gezegd hebt ‘je kan hem omwisselen’. De één kijkt beter als een ander en soms rijden ze gewoon weg. En als je dus andere vrachtauto’s hebt, die geef je wel door aan de chauffeurs van ik ben klaar.”
Op de vraag of de chauffeurs altijd goed omgaan met de instructies:
“Ja, de andere chauffeurs van de normale andere vrachtwagens die weten gewoon dat ze niet eerder weg kunnen als dat ze een teken hebben.”
Deze gang van zaken wordt door [bedrijf] zelf bevestigd. In zijn tegenover de arbeidsinspecteur afgelegde verklaring antwoordt hij op de vraag wat de instructies en afspraken waren ten tijde van het ongeval namelijk als volgt:
“Dat was gewoon trailer wisselen en weg.” [19]
9.6
Ook is het zo dat deze specifiek voor [bedrijf] gevolgde procedure kennelijk al eerder tot onveilige situaties heeft geleid, nu slachtoffer [slachtoffer] in zijn verklaring tevens melding maakt van eerdere incidenten waarbij chauffeurs (van [bedrijf]) eerder wegrijden (d.w.z. op een moment dat de laadklep er nog in zit). Ook geeft [slachtoffer] aan dat hiervan melding is gemaakt bij toezichthouder [naam 4]. [20]
9.7
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat van een veilige arbeidsplaats in de zin van artikel 3.2 Arbobesluit geen sprake was, nu (in ieder geval) ten aanzien van de het belangrijkste [bedrijf] [21] het risico op ongevallen zoals het ongeval dat in casu heeft plaatsgevonden onvoldoende werd tegengegaan door het toen gehanteerde veiligheidssysteem. Immers, bij de hierboven geschetste werkwijze (“
dat was gewoon trailer wisselen en weg”) zorgt de aanwezigheid van het (rode) stoplicht enkel aan de buitenkant van het laaddock niet voor een afdoende borging van de werkvloerverbinding tussen laaddock en trailer. Daarbij komt dat met betrekking tot het in acht nemen van het stoplicht (werking en nut ervan) niets stond vermeld in de werkinstructie of de risico-inventarisatie. [22]
De verwijtbaarheid van de overtreding
10.1
Hierboven werd reeds vermeld dat in beginsel bij bewezenverklaring van de gedraging waarvoor de boete is opgelegd van de verwijtbaarheid van de overtreding mag worden uitgegaan en dat indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen geen grond voor boeteoplegging bestaat.
10.2
Reeds uit het feit dat de procedure bij aankomst van de vrachtwagen wel voor voldoende veiligheid zorgt (het veiligheidsgordijn kan eerst open wanneer de wielkeg is bevestigd) kan volgens de rechtbank worden afgeleid dat door eiseres niet al datgene is gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om voor een veilige arbeidsplaats te zorgen. Dit wordt geïllustreerd en versterkt door de maatregelen die sindsdien zijn genomen (dan wel ten aanzien waarvan het voornemen bestaat ze te gaan nemen) in de vorm van het plaatsen van ‘IBC’s’ [23] gevuld met water voor de vrachtwagens [24] , het tevens plaatsen van een stoplicht ook aan de binnenkant van het laaddock en (uiteindelijk) een systeem van automatische vergrendeling. [25] Om veilig te kunnen werken ten tijde van het ongeval had het veiligheidsgordijn dan ook automatisch moeten sluiten als de werkvloerverbinding was of zou worden verbroken, dan wel hadden ten minste de inmiddels genomen (of voorgenomen) maatregelen al moeten zijn genomen.
10.3
Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan weliswaar aanleiding geven de opgelegde boete te matigen, maar naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in deze zaak geen sprake. Hoewel chauffeur [naam 3] dus het rode licht heeft genegeerd, maakt dit niet dat het aan eiseres te maken verwijt wordt verminderd. Dit houdt verband met de aard van de overtreding, te weten het aldus in bedrijf hebben en gebruiken van een arbeidsplaats die onveilig is juist om de reden dat dit stoplicht bij het wegrijden niet voor afdoende veiligheid kan zorgen.
De aanwezigheid van matigingsgronden
11. De rechtbank heeft reeds overwogen dat het negeren van het rode stoplicht door de chauffeur geen aanleiding geeft de verwijtbaarheid (en daarmee de hoogte van de boete) te matigen. Ook het door verweerder gehanteerde beleid in de vorm van een viertal potentiële matigingsgronden leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een dergelijke matiging. Het feit dat hierboven door de rechtbank is vastgesteld dat van een veilige arbeidsplaats geen sprake was omdat geen veilige werkwijze was ontwikkeld en de specifieke concrete risico’s niet waren geïnventariseerd, vormt een belangrijke indicatie dat zich evenmin één van de andere drie matigingsgronden voordoet. Gelet op de sterke samenhang tussen de matigingsgronden in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat zich geen van de drie overige matigingsgronden voordoen. De aan betrokkenen gegeven instructies waren – zo volgt uit hetgeen hierboven is overwogen – duidelijk inadequaat en hoewel het zo is dat de enkele omstandigheid dat er geen toezichthouder aanwezig is op het moment van een ongeval, op zichzelf niet voldoende is om te oordelen dat de werkgever niet voldoende feitelijk toezicht op de werkzaamheden heeft gehouden, kan het toezicht houden op een onveilige werkwijze vanzelfsprekend niet leiden tot een veilige arbeidsplaats.
Evenredigheid boete
12.1
Voornoemde matigingsgronden laten onverlet dat dient te worden beoordeeld of de boete in het individuele geval evenredig is (artikel 5:46, tweede lid, Awb). In dit verband werd er reeds op gewezen dat ná een overtreding genomen maatregelen ter voorkoming van dezelfde of soortgelijke overtredingen van betekenis zijn voor de beoordeling van de evenredigheid van de boete en dat het op dit punt door verweerder gevoerde beleid is vastgelegd in artikel 1, twaalfde lid, van de Beleidsregel.
12.2
Om ná de overtreding in aanmerking te komen voor boetematiging, zal eiseres maatregelen hebben moeten nemen die maken dat hij alsnog aan de vier onder 7.5 vermelde aspecten voldoet. [26] Nu reeds door de rechtbank is vastgesteld dat eiseres verwijtbaar heeft gehandeld wegens – kort gezegd – het niet hebben gevoerd van een veilige werkwijze en in het verlengde daarvan ook van de overige drie matigingsgronden geen sprake was, zal eiseres met stukken moeten aantonen dat zij ná de overtreding zo snel mogelijk en uit eigen beweging [27] aan alle vier de aspecten voldoet en daarmee soortgelijke overtredingen in toekomst kan voorkomen.
12.3
Uit de stukken en het onderzoek ter zitting is gebleken dat eiseres voor de boetekennisgeving aldus (ook) een stoplicht aan de binnenkant van het laaddock heeft laten plaatsen (‘contrasysteem’) en IBC’s voor de vrachtwagen. In dat verband zijn alle betrokkenen bij elkaar geroepen om deze nieuwe procedures uit te leggen. [28]
12.4
Een en ander is volgens de rechtbank echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat eiseres vóór de boetekennisgeving aan alle vier de betreffende aspecten heeft voldaan. Weliswaar zijn de hierboven vermelde maatregelen een stap in de goede richting, maar volgt de rechtbank verweerder in haar standpunt dat eiseres daarmee niet met stukken heeft onderbouwd dat bijvoorbeeld adequate instructies zijn gegeven aan haar werknemers en de chauffeurs, zij een deugdelijke RI&E heeft ontwikkeld, de noodzakelijke randvoorwaarden heeft gecreëerd en haar toezicht hierop heeft aangepast. Dit maakt dat er voor verweerder geen aanleiding was de boete op deze grond te matigen.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank is, alles samengenomen, van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat er sprake is van een overtreding van artikel 3.2, eerste lid, van het Arbobesluit en dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de hoogte van de boete te matigen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Risico Inventarisatie en Evaluatie.
2.D.w.z. teneinde te voorkomen dat het geheel aan de laders/lossers en de chauffeurs werd overgelaten wanneer resp. het veiligheidsgordijn werd gesloten dan wel de wielkeg werd verwijderd.
3.O.a. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) 26 mei 2021. ECLI:NL:RVS:2021:1112.
4.O.a. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:369.
5.D.w.z. b), c) en d).
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2277.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1759.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1114.
9.Centrale Raad van Beroep 19 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3806.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2309.
11.Bijlage 3 bij het boeterapport.
12.Wanneer de wielkeg niet wordt gebruikt, kan het veiligheidsgordijn niet worden geopend, omdat dan de pinnetjes niet naar binnen gaan en de laadklep niet kan worden bediend.
13.Dat betekent dat het veiligheidsgordijn er weer voor zit.
14.P. 6 boeterapport.
15.
16.P. 10 boeterapport.
17.P. 11 boeterapport (i.c.m. Bijlage 3).
18.Bijlage 10 bij het boeterapport (p. 4/8).
19.Bijlage 11 bij het boeterapport.
20.Bijlage 10 boeterapport (p. 6/8).
21.Want hij doet dit al 25 jaar voor eiseres en rijdt meerdere keren per dag.
22.Bijlage 15 boeterapport (p. 6/9).
23.Intermediate bulk containers.
24.Te verwijderen door de lader/losser zodat de chauffeur niet eerder kan vertrekken.
25.Bijlage 15 boeterapport (p. 7/9).
26.Toelichting op de Beleidsregel, p. 2 e.v. Die vier aspecten zijn aldus (a) het inventariseren van de risico’s van de concrete werkzaamheden en het ontwikkelen van een veilige werkwijze, (b) het creëren van de noodzakelijke randvoorwaarden voor het toepassen van de veilige werkwijze, (c) het geven van adequate instructies aan de werknemers en (d) het houden van adequaat toezicht op de werknemers.
27.Raad van State 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2831. De toelichting op de Beleidsregel spreekt in dat verband van na het boeterapport en voor de boetekennisgeving.
28.Bijlage 15 boeterapport (p. 8/9).