ECLI:NL:RBROT:2021:9391

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 20/4903 e.a.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen om bijzondere bijstand in verband met griffierecht en misbruik van recht door veelprocedeerder

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2021, met zaaknummers ROT 20/4903 e.a., is de rechtbank geconfronteerd met een cluster van zaken waarin eiser, een veelprocedeerder, aanvragen heeft ingediend voor bijzondere bijstand in verband met griffierechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de meeste gevallen geen bijzondere bijstand is toegekend, omdat er sprake is van misbruik van recht. Eiser heeft herhaaldelijk aanvragen gedaan en rechtsmiddelen ingesteld wegens niet-tijdig beslissen en tegen reële besluiten, waarbij de rechtbank oordeelt dat eiser misbruik maakt van zijn procesrecht. De rechtbank heeft in verschillende zaken geoordeeld dat de aanvragen om bijzondere bijstand ongegrond zijn, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij rechtens te respecteren belangen heeft en omdat hij in zijn procesgedrag kwade trouw vertoont.

In de zaak ROT 20/4903 heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigering van verweerder om een dwangsom toe te kennen wegens niet-tijdig beslissen, terecht is gehandhaafd. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. In de zaak ROT 20/6922 oordeelt de rechtbank dat eiser een rechtens te respecteren belang heeft en dat het beroep gegrond is, omdat verweerder ten onrechte de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en bepaalt dat er een nieuwe beslissing op bezwaar moet worden genomen.

De overige zaken worden niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht, omdat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen met betrekking tot het griffierecht. De rechtbank benadrukt dat het instellen van beroep tegen de geweigerde aanvragen zinloos was, gezien de eerdere uitspraken en het procesgedrag van eiser. De rechtbank wijst erop dat eiser niet onbeperkt gebruik kan maken van publieke middelen om zijn procedures te financieren. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/4903, ROT 20/5128, ROT 20/6918, ROT 20/6919, ROT 20/6920, ROT 20/6921, ROT 20/6922, ROT 21/603, ROT 21/449, ROT 21/2151, ROT 21/2351, ROT 21/3043, ROT 21/3809, ROT 21/3858
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaken tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

en

het Drechtstedenbestuur, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2020, waarbij is beslist dat geen dwangsom is verschuldigd wegens niet-tijdig beslissen op een aanvraag van 24 maart 2020 om leenbijstand in verband met het starten als zelfstandige, ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 20/4903.
Bij besluit van 22 september 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 12 augustus 2020, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht in het kader van een klachtprocedure bij de Raad voor Discipline van de Orde van Advocaten is afgewezen, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 20/5128.
Bij besluit van 4 december 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 10 augustus 2020, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht in een tweetal zaken bij de rechtbank is afgewezen, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 20/6918.
Bij besluit van 4 december 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 10 augustus 2020, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht in een tweetal zaken bij de rechtbank is afgewezen en in een drietal andere zaken bij de rechtbank buiten behandeling is gesteld, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 20/6919.
Bij besluit van 3 december 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2020, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht in een tweetal zaken bij de rechtbank buiten behandeling is gesteld, niet-ontvankelijk verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 20/6920.
Bij besluit van 3 december 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2020, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht in een zaak bij de rechtbank buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 20/6921.
Bij besluit van 9 december 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 9 oktober 2020, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht in een verzoekschriftprocedure tot een (voorlopig) getuigenverhoor bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 20/6922.
Bij besluit van 26 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 9 oktober 2020, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten rechtsbijstand en deurwaarderskosten is afgewezen, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 21/603.
Bij besluit van 20 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2020, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht ten behoeve van een drietal procedures bij de rechtbank Den Haag buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 21/449.
Bij besluit van 2 april 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 28 december 2020, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht in een zaak bij de rechtbank buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 21/2151.
Bij besluit van 23 april 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2021, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht in een verzoekschriftprocedure tot een (voorlopig) getuigenverhoor bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 21/2351.
Bij besluit van 4 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2021, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht in een verzoekschriftprocedure tot een (voorlopig) getuigenverhoor bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 21/3043.
Bij besluit van 1 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2021, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kopieerkosten in een tweetal zaken buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 21/3809.
Bij besluit van 30 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2021, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht ten behoeve van een drietal getuigenverhoren bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. De zaak is aangelegd onder zaaknummer ROT 21/3858.

Overwegingen

Vooraf
1. De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. In alle zaken heeft eiser verzocht om te worden ontheven van de verplichting griffierecht te voldoen wegens betalingsonmacht. De griffier heeft in de voorliggende zaken (vooralsnog) afgezien van het heffen van griffierecht omdat sprake is van betalingsonmacht.
3. Vaststaat dat eiser geregeld aanvragen doet en rechtsmiddelen instelt wegens niet tijdig beslissen en tegen reële besluiten en dat eiser bij zijn beroepsprocedures met een beroep op betalingsonmacht verzoekt om ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen (zie bijv. ECLI:NL:RVS:2018:3558; ECLI:NL:RVS:2019:1655; ECLI:NL:CRVB:2018:2246 en ECLI:NL:CRVB:2020:590). De Afdeling bestuursrechterspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de Centrale Raad van Beroep hebben geoordeeld dat de bestuursrechter bij dergelijke beroepen op betalingsonmacht dient te beoordelen of de belanghebbende in kwestie misbruik maakt van recht en om die reden geen ontheffing van het griffierecht toekomt (ECLI:NL:RVS:2016:2730 en ECLI:NL:CRVB:2016:3978).
4. Verder heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat gelet op de grote hoeveelheid aanvragen en procedures van eiser tegen verweerder en andere instanties en de eerder gegeven oordelen van bestuursrechters over het procedeergedrag van eiser, het punt is bereikt dat de rechtbank voorshands uitgaat van misbruik van recht door eiser, tenzij aanknopingspunten bestaan voor het tegendeel. Daarbij is overwogen dat eiser bij het aanbrengen van nieuwe zaken in beginsel niet langer bij griffiersbrief een voorlopige ontheffing van het griffierecht zal worden verleend (ECLI:NL:RBROT:2019:4060). De rechtbank zal daarom beoordelen of ook in de voorliggende zaken ontheffing van griffierecht achterwege moet blijven wegens misbruik van recht.
Geen misbruik van recht
5. Met betrekking tot de zaak ROT 20/4903 lijkt eiser gelet op de stukken een rechtens te respecteren belang te hebben, zodat de rechtbank deze zaak inhoudelijk beoordeelt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich bij het besluit van 11 september 2020, waarbij de weigering eiser een dwangsom wegens niet tijdig beslissen toe te kennen is gehandhaafd, ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet duidelijk is op welke aanvraag de brief van 20 mei 2020 betrekking heeft. De in de ingebrekestelling van 20 mei 2020 genoemde aanvraag van 24 maart 2020 is door eiser, net als de brief van 20 mei 2020, aan de receptie van het gemeentekantoor van Zwijndrecht aangeboden. Dit blijkt uit de stukken met daarop het stempel van de gemeente Zwijndrecht, terwijl voorts een ontvangstbevestiging tussen de stukken zit. Niettemin is verweerder naar het ambtshalve oordeel van de rechtbank geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen verschuldigd. De aanvraag van eiser is een aanvraag om leenbijstand om als zelfstandige te starten. Het gaat gelet op de duidelijke strekking van die aanvraag om bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Uit artikel 35 van het Bbz 2004 volgt dat verweerder behoudens verlenging binnen dertien weken op de aanvraag dient te beslissen. Ten tijde van de ontvangst van de ingebrekestelling van 20 mei 2020 was de beslistermijn nog niet verstreken, zodat de ingebrekestelling prematuur was. Dat verweerder nadien de aanvraag op 31 augustus 2020 heeft doorgezonden naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen doet hier niet aan af. Omdat verweerder in gebreke is gesteld voordat de beslistermijn was vestreken, is verweerder gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Awb geen dwangsom verschuldigd. Hoewel het besluit van 11 september 2020 dus lijdt onder een motiveringsgebrek is daarmee terecht de weigering eiser een dwangsom toe te kennen gehandhaafd. De rechtbank zal dit motiveringsgebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet aannemelijk is dat eiser hierdoor is benadeeld. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
6. De zaak ROT 20/6922 ziet op de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht voor de behandeling van een verzoekschrift tot een (voorlopig) getuigenverhoor bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. In die zaak wil eiser personen als getuigen laten horen in verband met een door hem gestelde onterechte aanhouding waarbij hij zou zijn mishandeld. Ten aanzien van deze zaak lijkt eiser een rechtens te respecteren belang te hebben, zodat de rechtbank deze zaak inhoudelijk beoordeelt. Het beroep is kennelijk gegrond, want verweerder heeft ten onrechte de buitenbehandelingstelling van de aanvraag in bezwaar in stand gelaten. De door eiser aangevulde aanvraag is namelijk naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd om daar inhoudelijk op te kunnen beslissen. Zo heeft eiser een verzoekschrift tot het houden van een (voorlopig) getuigenverhoor overgelegd en heeft eiser met de letselrapportage van een forensische arts van 4 mei 2020 aannemelijk gemaakt dat hij letsel heeft opgelopen tijdens zijn aanhouding. Voor de toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bestaat dan ook geen grondslag. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.
7. De zaak ROT 21/2151 ziet op een aanvraag om bijzondere bijstand in verband met de kosten van griffierecht in een procedure bij de rechtbank waarin de rechtbank op 2 september 2021 (ROT 20/5258) een inhoudelijke uitspraak heeft gedaan nadat eiser ontheffing is verleend van het griffierecht. Daarmee is het procesbelang bij het beroep in de zaak ROT 21/2151 komen te vervallen. Omdat het beroep eerder was ingesteld dan de uitspraak van 2 september 2021 zal de rechtbank hier niet uitgaan van misbruik van recht. Niettemin is dit beroep niet-ontvankelijk, maar dan bij gebrek aan procesbelang.
Wel misbruik van recht
8. De zaak ROT 21/3043 ziet op een tweede aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht voor de behandeling van een verzoekschrift tot een (voorlopig) getuigenverhoor bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. In die zaak wil eiser een bestuursrechter horen in verband met door eiser gestelde onrechtmatige uitspraken en procedurele beslissingen. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser niet tijdig voldoende gegevens, waaronder bewijs van betaling van het griffierecht, heeft verstrekt om de noodzaak van deze procedure te kunnen vaststellen. Nog daargelaten dat eiser onvoldoende gegevens aan verweerder heeft verstrekt om de aanvraag te kunnen beoordelen, vormt een dergelijke verzoekschriftprocedure naar het oordeel van de rechtbank niet het geëigende middel om onherroepelijke rechterlijke uitspraken en onherroepelijke processuele beslissingen ter discussie te stellen. Naar alle verwachting zal een dergelijk verzoek dan ook worden afgewezen omdat sprake is van misbruik van recht (vgl. ECLI:NL:HR:2017:3250, onder 4.2.3). De rechtbank wijst er op dat wrakingsverzoeken van eiser die zagen op procesbeslissingen van deze en andere bestuursrechters zijn afgewezen of niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat meermalen is geoordeeld hij bij zijn wrakingsverzoeken misbruik van recht maakt (bijv. ECLI:NL:RBROT:2020:2692; ECLI:NL:RBROT:2020:3159 en ECLI:NL:RBROT:2020:3160). Eiser getuigt met het indienen van deze aanvraag en het instellen van beroep dan ook van kwade trouw.
9. De zaak ROT 21/2351 ziet op een derde aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht voor de behandeling van een verzoekschrift tot een (voorlopig) getuigenverhoor bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. Ditmaal wil eiser dat een bestuurder van de Stichting Jeugdzorg Rotterdam Rijnmond (JRR) wordt gehoord wegens door eiser gesteld schadeveroorzakend handelen door haar. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser niet tijdig voldoende gegevens, waaronder bewijs van betaling van het griffierecht, heeft verstrekt om de noodzaak van deze procedure te kunnen vaststellen. Nog daargelaten dat eiser onvoldoende gegevens aan verweerder heeft verstrekt om de aanvraag te kunnen beoordelen, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak onmiskenbaar sprake is van kwader trouw van eiser. De rechtbank stelt vast dat eiser een jarenlange strijd tegen JRR en haar bestuurders voert, waarbij het hem – zo is door de Afdeling vastgesteld (ECLI:NL:RVS:2017:331 en ECLI:NL:RVS:2018:3558) – niet meer te doen is om het contact met zijn minderjarige zoon te herstellen, maar om JRR zoveel mogelijk dwars te zitten, zodat dit procedeergedrag misbruik van recht oplevert. Voorts heeft de rechtbank in het voetspoor van die rechtspraak al eerder in een identieke zaak als deze geoordeeld dat eiser misbruik maakt van recht (ECLI:NL:RBROT:2019:6987). En inmiddels heeft ook de burgerlijke rechter geoordeeld dat eiser met dergelijke verzoeken om getuigenverhoor misbruik maakt van recht (ECLI:NL:GHDHA:2021:1080, onder 4.18).
10. De zaak ROT 21/3858 ziet op drie nieuwe aanvragen om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht voor de behandeling van een verzoekschrift tot een (voorlopig) getuigenverhoor bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. In twee van die procedures wenst klager kinderrechters en gemeentebestuurders te horen inzake de volgens eiser onrechtmatige uithuisplaatsing van zijn minderjarige zoon. In de derde procedure wenst eiser leden van het openbaar ministerie te horen in verband met de eerder genoemde aanhouding van eiser op 30 april 2020. Naar het oordeel van de rechtbank getuigen deze aanvragen om bijzondere bijstand en het in deze zaken instellen van beroep van kwader trouw. De eerste twee verzoekschriftprocedures raken rechtstreeks aan wat de rechtbank hiervoor in de zaak ROT 21/2351 heeft overwogen. Voorts heeft de rechtbank in een vergelijkbare zaak eerder misbruik van recht aangenomen (ECLI:NL:RBROT:2020:1993). De derde verzoekschriftprocedure vormt een herhaling van zetten, omdat eiser reeds een aanvraag had ingediend voor de kosten van een verzoekschriftprocedure inzake de gebeurtenissen op 30 april 2020. Gelet hierop neemt de rechtbank ook hier misbruik van recht aan (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2021:1080, onder 4.17).
11. De zaak ROT 21/449 ziet op een aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht ten behoeve van een drietal procedures bij de rechtbank Den Haag. Niet beoordeeld kan worden of eiser ten aanzien van deze zaak daadwerkelijk een rechtens te respecteren belang heeft. Eiser heeft namelijk verzuimd om binnen de door verweerder gestelde termijn de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens over deze procedures te verstrekken. Voorts heeft eiser geen inhoudelijke gronden aangevoerd. De rechtbank ziet daarom voldoende aanknopingspunten om ook in deze zaak uit te gaan van misbruik van recht door eiser (vgl. ECLI:NL:RBROT:2018:3397, onder 6.2). Het beroep in de zaak ROT 21/3809 deelt in dit lot. Ook hier ontbreekt een onderbouwing van de noodzaak van de kosten en komt eiser in beroep niet met inhoudelijke gronden (vgl. ECLI:NL:RVS:2018:3553, onder 3.3).
12. De zaak ROT 20/5128 ziet op een aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht in het kader van een klachtprocedure bij de Raad voor Discipline van de Orde van Advocaten die vergelijkbaar is met een of meer aanvragen waarvan reeds door de rechtbank is geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht (ECLI:NL:RBROT:2019:4060). De rechtbank ziet geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen.
13. De zaak ROT 21/603 ziet op een aanvraag om bijzondere bijstand voor het betekenen van een exploot in België. De rechtbank stelt vast dat over een vrijwel identieke aanvraag van eiser reeds onherroepelijk in hoogste instantie is geoordeeld dat het in artikel 11 van de Participatiewet neergelegde territorialiteitsbeginsel in de weg staat aan het verlenen van bijstand voor deze kosten (ECLI:NL:CRVB:2018:2247). Daarbij is ook verwezen naar een eerdere uitspraak waaruit volgt dat kosten die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van een in Nederland gewezen vonnis dit niet anders maken (ECLI:NL:CRVB:2015:363). Gelet hierop had het eiser duidelijk kunnen zijn dat zijn aanvraag en beroep kansloos zouden zijn. Door niettemin deze procedure op te starten is eiser, mede in het licht van zijn verdere procedeergedrag, blijkbaar te kwader trouw (vgl. ECLI:NL:CRVB:2021:263).
14. In de zaken ROT 20/570 en ROT 20/1728 – waarvoor eiser driemaal aanvragen om bijzondere bijstand heeft gedaan – heeft de rechtbank de beroepen bij twee uitspraken van 28 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet voldoen van het verschuldigde griffierecht. Het verzet tegen die uitspraken heeft de rechtbank bij uitspraak van 5 november 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:9821) niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht. In de zaak ROT 20/3215 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op 22 september 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:9079). Daarin is in het beroep van eiser geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht. Reeds om die reden is in deze twee zaken ook sprake van misbruik van recht.
15. De overige zaken zien op aanvragen om bijzondere bijstand in verband met de kosten van griffierecht in procedures bij de rechtbank. Het gaat daarbij om de volgende onderliggende procedures. In de zaken ROT 20/3045, ROT 20/3046, ROT 20/3224, ROT 20/3363 en ROT 20/2217 heeft de rechtbank de beroepen van eiser met toepassing van artikel 8:54 van de Awb telkens niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet voldoen van het verschuldigde griffierecht. De uitspraken als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb zijn gedaan voordat eiser de nu voorliggende beroepen heeft ingesteld, zodat de vraag is welk procesbelang nog is gemoeid met de voorliggende zaken (ECLI:NL:CRVB:2018:2246). De rechtbank is van oordeel dat het instellen van beroep tegen de gehandhaafde buitenbehandelingstelling of weigering van bijzondere bijstand zelfs nadat de rechtbank in de onderliggende zaken uitspraken heeft gedaan, getuigt van misbruik van recht. Dat deze uitspraken ten tijde van het instellen van de nu voorliggende beroepen niet reeds onherroepelijk waren doet hier niet aan af. Het niet voldoen van griffierecht in die zaken is immers niet-herstelbaar door alsnog het griffierecht te voldoen. De rechtsmiddelen tegen die uitspraken zien namelijk op de vraag of toch ontheffing aan eiser had moeten worden verleend. Dit betekent dat het instellen van beroep tegen de gehandhaafde buitenbehandelingstelling of weigering van de aanvragen zinloos was en dat eiser dit wist of had moeten weten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser zeer veelvuldig procedeert en dat hij door telkens in vrijwel iedere zaak zowel een beroep op betalingsonmacht te doen als een verzoek om bijstand voor griffiekosten in te dienen nodeloos veel procedeert. Daarbij geldt voorts dat eiser eerder door de rechtbank is voorgehouden dat hem niet (onbeperkt) gelden uit de publieke kas ter beschikking gesteld moeten worden om zijn procedures te financieren en ook dat hij niet in de gelegenheid moet worden gesteld om daarover gratis en onbeperkt te procederen bij de bestuursrechter (ECLI:NL:RBROT:2020:9821).
Slot
16. Uit het voorgaande volgt dat het beroep in de zaak ROT 20/6922 gegrond is, dat het beroep in de zaak ROT 20/4903 ongegrond is en het beroep in de zaak ROT 21/2151 niet-ontvankelijk is wegens gebrek aan procesbelang.
17. De overige zaken worden niet ontvankelijk verklaard omdat eiser wegens misbruik van recht geen ontheffing van griffierecht wordt verleend, zodat hij in verzuim is het in die zaken verschuldigde griffierecht te voldoen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank overweegt in dit verband ten eerste dat de gegrondverklaring van het beroep in de zaak ROT 20/6922 en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb in de zaak ROT 20/4903 niet kan leiden tot veroordeling van verweerder in de proceskosten waarom eiser heeft verzocht, omdat van dergelijke kosten geen sprake is. Eiser heeft zich immers niet laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener. Dat eiser in andere zaken optreedt als rechtsbijstandverlener, maakt niet dat eiser in deze procedure(s) kan worden beschouwd kosten te hebben gemaakt als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiser is immers geen derde als bedoeld in die bepaling. Ten tweede overweegt de rechtbank dat in de zaken waarin de rechtbank misbruik van (proces)recht aanneemt, gesteld noch gebleken is dat verweerder kosten heeft gemaakt als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep in de zaak ROT 20/6922 gegrond, vernietigt het besluit van 9 december 2020 en bepaalt dat verweerder in die zaak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
 verklaart het beroep in de zaak ROT 20/4903 ongegrond;
 verklaart de overige beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 oktober 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.