ECLI:NL:RBROT:2024:10288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 24/3279
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenverhaal en bestuurlijke boete wegens hennepkwekerij en overtreding Huisvestingswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.N. de Jager, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. J.C. Avedissian. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder, waarbij kosten van spoedeisende bestuursdwang voor de ontmanteling van een hennepkwekerij op haar zijn verhaald en een bestuurlijke boete van € 8000,- is opgelegd wegens overtreding van de Huisvestingswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 14 maart 2023 en 11 april 2023 besluiten zijn genomen door verweerder, die op 19 februari 2024 zijn gehandhaafd in het bestreden besluit. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak op 9 september 2024 heeft behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van de bestuursdwang terecht op eiseres zijn verhaald, omdat zij als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de bestuurlijke boete terecht is opgelegd, omdat eiseres de woning zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning heeft onttrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van verweerder in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. S.N. de Jager),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian).

Inleiding

1. Met het besluit van 14 maart 2023 (het primaire besluit 1) heeft verweerder besloten om de kosten van het toepassen van spoedeisende bestuursdwang door de ontmanteling van een hennepkwekerij op eiseres te verhalen.
1.1.
Met het besluit van 11 april 2023 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete van € 8000,- opgelegd en die boete ingevorderd.
1.2.
Met de beslissing op bezwaar van 19 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Namens eiseres heeft ook [naam] aan de zitting deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 19 januari 2023 is door een inspecteur van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Rotterdam een hennepkwekerij aangetroffen in de slaapkamer van de door eiseres gehuurde woning aan [adres] (de woning). Daarbij heeft een fraudespecialist van de netbeheerder geconstateerd dat in de periode van 14 april 2022 tot en met 19 januari 2023 ten behoeve van de hennepkwekerij diefstal van energie is gepleegd en dat door de elektrische installatie van de hennepkwekerij een ernstig gevaar op brand en elektrocutie aanwezig was. Vanwege de ernstige gevaren voor de omgeving en omwonenden heeft verweerder spoedeisende bestuursdwang toegepast en is de hennepkwekerij in zijn opdracht direct ontmanteld.
2.2.
Met het primaire besluit 1, gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft verweerder besloten de kosten van het toepassen van spoedeisende bestuursdwang door de ontmanteling van een hennepkwekerij te verhalen op eiseres. Verweerder merkt eiseres namelijk aan als overtreder van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet (oud). De kosten bedragen € 1.430,60. Verweerder vindt het niet onredelijk om deze kosten bij eiseres in rekening te brengen.
2.3.
Met het primaire besluit 2, gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete van € 8000,- opgelegd en eveneens besloten tot invordering van die boete, omdat de door haar gehuurde woning in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014, in samenhang met artikel 3.1.1 van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021 (de Huisvestingsverordening), zonder een onttrekkingsvergunning aan de bestemming tot woonruimte is onttrokken ten behoeve van hennepteelt, eiseres als overtreder kan worden aangemerkt en de overtreding haar ook kan worden verweten. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de hoogte van de boete gematigd dient te worden, is volgens verweerder niet gebleken.

Toepasselijke wet- en regelgeving

3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beantwoordt de vraag of verweerder terecht de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op eiseres heeft verhaald. Daarnaast beantwoordt de rechtbank of verweerder de boete van € 8.000,- terecht heeft opgelegd en mocht invorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
Het binnentreden in de woning
5. Eiseres voert aan dat verweerder onrechtmatig in de woning is binnengetreden. Dit leidt ertoe dat verweerder af moet zien van het kostenverhaal van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang.
5.1.
Uit de brief van eiseres van 1 juni 2023, en de verklaringen van [naam] op zitting, blijkt dat eiseres zich op het standpunt stelt dat verweerder zich zonder machtiging toegang heeft verschaft tot de meterkast die zich in de gezamenlijke portiek van het appartementencomplex bevindt, waartoe verweerder met toestemming van een andere bewoner toegang had verkregen. Eiseres betoogt dat de meterkast tot de woning behoort en dat eerst haar toestemming dan wel een schriftelijke machtiging verkregen had moeten worden voordat toegang tot de meterkast verkregen kon worden. Niet in geschil is dat voor het binnentreden in de woning zelf, op een later tijdstip naar aanleiding van de bevindingen in de meterkast, in dit geval een schriftelijke machtiging was vereist en ook was verkregen. De vraag over het binnentreden zonder toestemming beperkt zich tot de meterkast in de portiek.
5.2.
Uit artikel 5:15, eerste lid, van de Awb volgt dat een toezichthouder bevoegd is, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) is alleen een schriftelijke machtiging vereist bij het binnentreden in een woning. Uit de memorie van toelichting op dit artikel volgt dat voor een woning kenmerkend is dat dit een van de buitenwereld afgesloten plaats is waar iemand zijn privaat huiselijk leven leidt of pleegt te leiden. Tot de woning behoren alle ter beschikking en ten gebruike van de bewoner(s) staande besloten ruimten die binnenshuis gemeenschap hebben met de woning. [1] Er dient gewoond te worden. [2] De woning omvat daarmee iets meer dan de feitelijke bebouwing. De invulling is in de jurisprudentie casuïstisch en hangt af van de omstandigheden van het geval. Zoals volgt uit bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2018 valt het betreden van een balkon om vervolgens vanaf het balkon naar binnen te kijken niet onder het begrip binnentreden van een woning. [3] In een losstaande schuur of een hondenhok vindt geen privé-huiselijk leven plaats. [4] Een kelderbox die apart van de woning was en betreden kon worden via een gemeenschappelijke ruimte viel evenmin onder het begrip woning. [5]
Naar het oordeel van de rechtbank geldt voor het onderliggende geval, waarin met toestemming van een andere bewoner toegang is verleend tot het portaal en verweerder de meterkast in het portaal heeft bekeken, dat geen sprake is van binnentreden in een woning. De meterkast behoort naar het oordeel van de rechtbank niet tot de “besloten ruimten die binnenshuis gemeenschap hebben met de woning”. Met andere woorden: in de meterkast die zich buiten de woning bevindt, is geen sprake van een huiselijke setting. Het betreft in dit geval ‘slechts’ een kast met daarin een meter die in eigendom toebehoort aan Stedin. Gelet op het voorgaande was geen sprake van binnentreden in een woning waarvoor een schriftelijke machtiging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Awbi was vereist. Nu geen machtiging tot binnentreden was vereist, was de toezichthouder bevoegd, nadat hij in het kader van de controle had geconstateerd dat de verzegelingen van de meter verbroken en verwijderd waren, nader onderzoek te doen aan de meterkast. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontmantelingskosten
6. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast, omdat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat sprake was van een acute noodzaak of een concrete gevaarzetting voor mens en dier.
Is sprake van een hennepkwekerij?
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat zich in de woning materialen bevonden die gebruikt kunnen worden om hennep te kweken. In samenhang bezien met de stukken in het dossier, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er zich een hennepkwekerij in de woning bevond. Daarmee is artikel 1a van de Woningwet (oud) overtreden. Daarin stond, voor zover hier van belang, dat een ieder die een bouwwerk gebruikt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor draagt dat als gevolg van dat gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. [6] Verweerder kon eiseres als overtreder van de voornoemde bepaling aanmerken. Eiseres was de huurder van de woning, het energiecontract stond op haar naam en zij stond zelf op dat adres ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp). Eiseres kon er als huurder over beschikken dat de overtreding al dan niet zou plaatsvinden en zij heeft de overtreding aanvaard door niet de nodige zorg te betrachten die redelijkerwijs van een huurder kan worden gevergd. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd om een last onder bestuursdwang aan eiseres op te leggen.
Was de situatie spoedeisend?
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er in dit geval een situatie was die zo spoedeisend was, dat een besluit niet kon worden afgewacht. Verweerder heeft er onder meer op gewezen dat de fraudespecialist van de netbeheerder heeft geconstateerd dat door de elektrische installatie van de hennepkwekerij een ernstig gevaar op brand en elektrocutie aanwezig was. Zoals verweerder terecht stelt, blijkt uit de stukken voldoende dat de hennepkwekerij een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van bewoners en omwonenden opleverde. Zo blijkt uit de ‘checklist ontmanteling hennepkwekerij’ en de overgelegde foto’s dat er een groot aantal transformatoren op hout waren bevestigd en dat er open aansluitingen waren. De omstandigheid dat de hennepkwekerij op het moment van het toepassen van de bestuursdwang niet in bedrijf was, doet niet af aan het gevaar op brand en elektrocutie. De hennepkwekerij kon immers op ieder moment weer in werking worden gesteld. Anders dan Van Leeuwen ter zitting heeft gesteld, kon verweerder niet als alternatief alleen de stroom van de woning afsluiten. Dan zou immers de gebruikelijke procedure van bestuursdwang moeten worden toegepast en dan zou de woning wekenlang zonder stroom komen te zitten. Verweerder mocht zich gelet op het voorgaande op het standpunt stellen dat onmiddellijk optreden was vereist. [7]
6.3.
Anders dan eiseres stelt, is een belangenafweging niet vereist. Verder hoefde eiseres niet eerst zelf de tijd te krijgen om een hennepkwekerij te ontmantelen. De spoedeisendheid bij ontmanteling van de hennepkwekerij verzet zich daar tegen. Het ontruimen van hennepkwekerijen is bovendien specialistisch werk dat door daartoe bekwame medewerkers moet worden uitgevoerd.
6.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht onmiddellijk opgetreden en spoedeisende bestuursdwang toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
De kosten van de spoedeisende bestuursdwang
7. Eiseres voert aan dat verweerder de gemaakte kosten onvoldoende heeft onderbouwd. Bovendien kunnen de beheerskosten niet op haar worden verhaald, omdat dit geen kosten zijn voor de ontmanteling van de hennepkwekerij.
7.1.
Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Volgens verweerder bedragen de kosten van de spoedeisende bestuursdwang € 1.430,60. Deze kosten bestaan uit de kosten van de ontmanteling (€ 1.244,00) en de beheerskosten van 15% (€ 186,60) die de gemeente heeft gemaakt vanwege de uitvoering. Onder de kosten van de ontmanteling zijn begrepen: onmiddellijke beschikbaarheid ontmanteldienst, aanrijtijd, ruimen van de kwekerij, rijtijd naar de afvalverwerking, afvoeren bij de afvalverwerking, het opstellen van een rapport van ruiming en vernietiging, en terugrijdtijd. De beheerskosten bestaan uit kosten van de salarissen van ambtenaren die waren belast met de voorbereiding, feitelijke uitvoering en begeleiding van de toegepaste bestuursdwang, aldus verweerder.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd welke kosten hij heeft gemaakt en kon hij het genoemde bedrag, inclusief de beheerskosten, op eiseres verhalen. Eiseres is immers de overtreder waarvoor de bestuursdwang is toegepast. De kosten van de ontmanteling zelf zijn redelijk en niet disproportioneel hoog. Anders dan eiseres betoogt, zijn ook de beheerskosten, kosten die (weliswaar indirect) voor de ontmanteling van de hennepkwekerij zijn gemaakt. De medewerkers die waren belast met de voorbereiding, feitelijke uitvoering en begeleiding van de toegepaste bestuursdwang, konden tijdens het verrichten van deze werkzaamheden geen andere werkzaamheden voor de gemeente verrichten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in rekening gebrachte bedrag in geen verhouding staat tot de daadwerkelijk met de toepassing van de bestuursdwang gemoeide kosten. [8]
7.3.
Gelet op het voorgaande mocht verweerder het bedrag van € 1.244,00, verhoogd met 15% beheerskosten, in rekening brengen bij eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
De bestuurlijke boete
8. Eiseres voert in beroep aan dat artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 niet is overtreden, nu er geen sprake is geweest van onttrekking aan bestemming tot woonruimte.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een overtreding van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet. Verweerder heeft daartoe aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen dat er een gevaarlijke elektrische installatie in de woning aanwezig was waardoor het in redelijkheid niet meer mogelijk was om daar een normaal huishouden te voeren. De gehele woning is brandgevaarlijk en daardoor niet langer geschikt voor bewoning. Bovendien is ook het gedeeltelijk onttrekken van een woning niet toegestaan. Uit de stukken blijkt dat één kamer feitelijk werd gebruikt als hennepplantage. Gelet op de indeling en wijze van gebruik en inrichting van de kamer, en de daar aanwezige elektrische installatie, is de slaapkamer aan de bestemming tot woning onttrokken. [9]
8.2.
De door eiseres genoemde uitspraken van de rechtbank Den Haag [10] en van de rechtbank Amsterdam [11] maken het voorgaande niet anders. Die uitspraken gaan niet over hennepkwekerijen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat juist hennepkwekerijen veel lawaai, stank, en hoge temperaturen veroorzaken, waardoor de woonruimte in de directe nabijheid van een hennepkwekerij feitelijk onbewoonbaar is. De beroepsgrond slaagt niet.
Eiseres als overtreder
9. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres als overtreder van de onder 6.1 genoemde overtreding kan worden aangemerkt en dat haar deze overtreding ook kan worden verweten. Eiseres heeft niet betwist dat in een deel van de woning die zij huurde een hennepkwekerij was. Hierdoor heeft eiseres een deel van de woonruimte van de bestemming als woonruimte onttrokken, terwijl zij daarvoor geen vergunning had. Verweerder heeft dan ook aannemelijk gemaakt dat eiseres de haar verweten gedraging heeft verricht.
Hoogte boete
10. Eiseres voert verder aan dat de vastgestelde boete onevenredig hoog is, nu zij een WAO-uitkering en meerdere aflossingsverplichtingen heeft en op het sociaal bestaansminimum leeft.
10.1.
De hoogte van de bestuurlijke boete is in dit geval bij wettelijk voorschrift vastgesteld, namelijk in bijlage 4 ‘Bedragen bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.4’ bij de Huisvestingsverordening. Uit de relevante tabel volgt dat bij een eerste overtreding van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 een boete van € 8.000,- wordt opgelegd, zoals in dit geval ook is gebeurd. Omdat de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, moet de hoogte van de boete worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Hierin is bepaald dat het bestuursorgaan een lagere bestuurlijke boete oplegt als de wettelijk vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [12] kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven om een boete te matigen. Voor zover de overtreder stelt dat een of meer van deze omstandigheden in dit geval aan de orde zijn, moet hij dat aannemelijk maken.
10.2.
Eiseres voert met name aan dat zij een geringe financiële draagkracht heeft. Uit de genoemde cijfers en overgelegde stukken blijkt dat eiseres een uitkering krijgt. Dit betekent echter niet dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat haar financiële situatie zodanig is dat dit een bijzondere omstandigheid is waardoor de vastgestelde bestuurlijke boete van € 8.000,- te hoog is. Zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling, kan bij gebrek aan inzicht in het uit een overtreding genoten voordeel aanleiding bestaan om niet tot matiging van de daarvoor opgelegde boete over te gaan, omdat niet kan worden beoordeeld of deze onevenredig hoog is. [13] Het is aannemelijk dat eiseres door het onttrekken van de woning ten behoeve van het exploiteren van de hennepkwekerij niet onaanzienlijke inkomsten heeft verkregen. Eiseres heeft niet kenbaar gemaakt hoeveel die inkomsten bedragen. Nu eiseres geen inzicht in die inkomsten heeft gegeven, kan niet worden geoordeeld dat eiseres onvoldoende financiële draagkracht heeft om de boete te voldoen en dat zij hierdoor onevenredig wordt getroffen. Eiseres kan eventueel met verweerder een betalingsregeling treffen. [14] De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit om de kosten van het toepassen van spoedeisende bestuursdwang door de ontmanteling van een hennepkwekerij op eiseres te verhalen, en het besluit om aan eiseres een bestuurlijke boete van € 8000,- op te leggen en die boete in te vorderen, in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:86
De verplichting tot betaling van een geldsom wordt bij beschikking vastgesteld.
De beschikking vermeldt in ieder geval:
a. de te betalen geldsom;
b. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.
Artikel 5:15
1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:25
De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
Tot de kosten van bestuursdwang behoren de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.
De kosten van voorbereiding van bestuursdwang zijn ook verschuldigd, voor zover als gevolg van het alsnog uitvoeren van de last geen bestuursdwang is toegepast.
Tot de kosten van bestuursdwang behoren tevens de kosten van vergoeding van schade ingevolge artikel 5:27, zesde lid.
Het bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast binnen vijf jaar nadat de bestuursdwang is toegepast.
Artikel 5:27
Om bestuursdwang toe te passen, hebben door het bestuursorgaan aangewezen personen toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.
Een plaats die niet bij de overtreding is betrokken, wordt niet betreden dan nadat het bestuursorgaan dit de rechthebbende ten minste achtenveertig uren tevoren schriftelijk heeft aangezegd.
Het derde lid geldt niet, indien tijdige aanzegging wegens de vereiste spoed niet mogelijk is. De aanzegging geschiedt dan zo spoedig mogelijk.
De aanzegging omschrijft de wijze waarop het betreden zal plaatsvinden.
Het bestuursorgaan vergoedt de schade die door het betreden van een plaats als bedoeld in het derde lid wordt veroorzaakt, voor zover deze redelijkerwijs niet ten laste van de rechthebbende behoort te komen, onverminderd het recht tot verhaal van deze schade op de overtreder ingevolge artikel 5:25, vijfde lid.
Artikel 5:31
Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Artikel 5:40
1. Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
(…)
Artikel 5:46
De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Algemene wet op het binnentreden
Artikel 2
Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
Onze Minister van Justitie stelt het model van deze machtiging vast.
Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
Woningwet
Artikel 1a (geldend tot 1 januari 2024)
De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen onderzoekt, of laat onderzoek uitvoeren naar, de staat van dat bouwwerk, voor zover dat bouwwerk behoort tot bij ministeriële regeling vast te stellen categorieën bouwwerken waarvan is vast komen te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren.
Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven omtrent het onderzoek.
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
(…)
Artikel 35
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in (…) artikel 21, (…). Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
(…)
c. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in (…) artikel 21, (…)
(…)
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021
Artikel 3.1.1 Toepassingsgebied
Het verbod bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing op alle woonruimten gelegen in de gemeente Rotterdam.
Onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Huisvestingswet 2014, wordt niet verstaan het slopen of samenvoegen van woonruimten.
Artikel 4.4 Bestuurlijke boete
1. Het college kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van:
a. (…) artikel 21, eerste lid, onderdeel a, c en d, (…) van de Huisvestingswet 2014 en
(…)
2. De in het eerste lid bedoelde boete bedraagt:
a. voor de eerste overtreding van (…) de artikelen 21, eerste lid, onderdelen a, c en d, (…) van de Huisvestingswet 2014 de bedragen die in de tabellen 1 tot en met 11 en tabel 13 in bijlage 4 zijn opgenomen in de kolom ‘eerste overtreding’;
(…)
Bijlage 4. Bedragen bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.4
Tabel 2: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Huisvestingswet 2014.
Eerste overtreding
Tweede overtreding
Derde overtreding
Vierde overtreding en verder
Onvergund onttrekken van woonruimte
€ 8.000
€ 12.000
€ 18.500
€ 21.750

Voetnoten

1.Kamerstukken I 1993/94, 19073, 259b, p. 7
2.Kamerstukken I, 1997/98, 25 442, nr. 231b, p. 2.
3.Zie de arresten van de Hoge Raad van 16 december 1907, W 8633, en van 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:191.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 17 september 2014, ECLI:NL:CBB:2014:389.
5.Zie bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam 22 september 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:6640.
6.Artikel 1a van de Woningwet is per 1 januari 2024 vervallen. Volgens het overgangsrecht in artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingsrecht, is artikel 1a Woningwet (oud) echter nog op de bestuurlijke sanctie van toepassing.
7.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 oktober 2012, ECL:NL:RVS:2012:BY1691 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:RVS:2012:BY1691), onder 4.1.
8.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1397 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:RVS:2016:1397), van 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1283 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:RVS:2018:1283), en van 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3177 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:RVS:2019:3177), onder 6.1.
9.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:25 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:RVS:2017:25), onder 3.3.
10.Verwezen wordt naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10757.
11.Verwezen wordt naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3503.
12.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1266.
13.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2996.
14.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1754 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:RVS:2018:1754), onder 6.3.