ECLI:NL:RBZWB:2021:3339

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9600 en 20_10309 en 21_48
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van bijzondere bijstand voor kosten van inrichting, verhuizing en scholing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2021, wordt de zaak behandeld van eiseres die bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor verschillende kosten. Eiseres, die slechtziend is en een bijstandsuitkering ontvangt, heeft in totaal drie aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand: voor de inrichting van haar woning, voor de kosten van het ophalen van haar beeldschermloep uit Hongarije, en voor scholingskosten voor een opleiding tot toezichthouder. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft deze aanvragen afgewezen, wat heeft geleid tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht het bezwaar van eiseres tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres niet binnen de gestelde termijn bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat eiseres op de hoogte was van het besluit, maar niet tijdig heeft gereageerd. Daarnaast wordt het territorialiteitsbeginsel besproken, waarbij de rechtbank concludeert dat de kosten voor het ophalen van de beeldschermloep niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, omdat deze kosten buiten Nederland zijn gemaakt. Eiseres heeft niet aangetoond dat er zeer dringende redenen zijn die een uitzondering op dit beginsel rechtvaardigen.

Ten slotte wordt de aanvraag voor scholingskosten afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat de opleiding noodzakelijk is voor haar arbeidsinschakeling. De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanvragen van eiseres ongegrond zijn en verklaart de beroepen ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9600 PW, 20/10309 PW en 21/48 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 mei 2020 (primair besluit I) heeft het college aan eiseres bijzondere bijstand in de vorm van een lening toegekend voor de inrichting van haar woning.
In het besluit van 24 september 2020 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard. (zaaknummer 20/9600)
In het besluit van 9 september 2020 (primair besluit II) heeft het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van het ophalen van haar beeldschermloep (waarde € 5.000,-) in Hongarije afgewezen.
In het besluit van 12 november 2020 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard. (zaaknummer 20/10309)
In het besluit van 9 september 2020 (primair besluit III) heeft het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor scholingskosten afgewezen.
In het besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit III) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III ongegrond verklaard. (zaaknummer 21/48)
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 16 juni 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. J. Jansen en D.L.M. Claessen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is in 2018 samen gaan wonen met haar (inmiddels ex-)partner in Hongarije. Half januari 2020 is zij, na scheiding, teruggekeerd naar Nederland. Met ingang van 7 mei 2020 huurt zij van WonenBreburg een woning aan de [adres] . Eiseres is slechtziend en maakt gebruik van een beeldschermloep. Zij heeft economie gestudeerd en
25 jaar een eigen bedrijf gehad. Na verlies van haar zicht is haar bedrijf failliet gegaan en heeft zij zich verdiept in EHealth. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering van het college.
Zaaknummer 20/9600
Op 24 april 2020 heeft eiseres bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van inrichting van haar woning.
Met primair besluit I heeft het college aan eiseres bijzondere bijstand toegekend voor de inrichting van haar woning ten bedrage van € 976,29. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een lening verstrekt omdat er sprake is van een niet-noodzakelijke verhuizing.
Op 3 september 2020 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met bestreden besluit I heeft het college het bezwaar tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard. Het college erkent primair besluit I niet aangetekend te hebben verzonden. Ook is er geen andere manier van postregistratie bijgehouden. Hierdoor kan de daadwerkelijke verzending van primair besluit I niet worden aangetoond. Op 18 augustus 2020 zijn er door de gemachtigde van eiseres verschillende stukken opgevraagd. Er zijn aan haar in reactie daarop verschillende stukken verzonden, waaronder primair besluit I. Eiseres was dus op
18 augustus 2020 op de hoogte van primair besluit I. Zij heeft echter niet zo spoedig als mogelijk – niet binnen twee weken – daartegen bezwaar gemaakt.
Zaaknummer 20/10309
Op 17 augustus 2020 heeft eiseres bij het college een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 450,-. voor de kosten van het ophalen van haar beeldschermloep (waarde € 5.000,-) in Hongarije.
Met primair besluit II heeft het college deze aanvraag afgewezen. Volgens het college is sprake van niet noodzakelijke kosten. Als de beeldschermloep noodzakelijk is om in het bestaan te voorzien, had eiseres die loep niet in Hongarije moeten achterlaten.
Eiseres heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met bestreden besluit II heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II, onder wijziging van de grondslag en aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard. Het college stelt dat in zijn algemeenheid geldt dat de kosten van een verhuizing moeten worden betaald uit het eigen inkomen door reservering of gespreide betaling achteraf. Daarnaast is in het beleid van het college over bijzondere bijstand voor de kosten van een verhuizing bepaald dat dat slechts kan worden toegekend bij een noodzakelijke verhuizing. Voorts wordt volgens vaste rechtspraak op grond van het territorialiteitsbeginsel geen bijstand verstrekt voor kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. Het college stelt dat op grond van dit beginsel bijstandsverlening niet mogelijk is. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt, tenzij sprake is van zeer dringende redenen. Daarvan is in dit geval volgens het college geen sprake. Het college acht de beeldschermloep van belang voor eiseres maar hij ziet daarin geen dringende redenen. Daarnaast stelt het college dat er geen aantoonbare noodzaak is voor de verhuizing van eiseres van Hongarije naar Nederland. Zij verhuist vrijwillig. Het college erkent dat de kosten zich voordoen maar die zijn niet noodzakelijk.
Zaaknummer 21/48
Op 12 juli 2020 heeft eiseres bij het college een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een opleiding voor aankomend leden van de Raad van Toezicht bij de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in Zorg en Welzijn (NVTZ) ten bedrage van
€ 795,-.
Met primair besluit III heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college stelt dat de kosten niet noodzakelijk zijn. Er is geen omscholing nodig om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten en er zijn geen dringende redenen om hiervan af te wijken.
Ook tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met bestreden besluit III heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III ongegrond verklaard. Het college stelt dat bijzondere bijstand in de kosten van scholing of studie kan worden verstrekt als die scholing of studie noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling of past binnen een uitgezet activeringstraject. Hiervan is in dit geval geen sprake. Daarnaast beschikt eiseres over een opleidingsniveau dat voldoende basis vormt voor de (her)inschakeling in arbeid, waardoor de kosten voor een nieuwe opleiding niet zijn aan te merken als noodzakelijke kosten.
2.
Beroepsgronden
Zaaknummer 20/9600
Eiseres heeft aangevoerd dat in haar geval sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat een ruimere periode dan twee weken moet worden aangehouden voor het indienen van bezwaar. Eiseres heeft een visuele handicap en zij maakt normaliter gebruik van een beeldschermloep om te kunnen lezen. Deze beeldschermloep was nog bij haar ex-partner in Hongarije en is pas in het weekend van 29 en 30 augustus 2020 opgehaald in Hongarije. Pas daarna kon zij primair besluit I lezen en haar gemachtigde opdracht geven om bezwaar te maken. Ter onderbouwing heeft eiseres een verklaring van [naam derde persoon] van 30 oktober 2010 overgelegd. Daarnaast heeft eiseres in september 2020 een gesprek gehad met de wethouder. Dat gesprek was prettig en coöperatief en eiseres ging er van uit dat er een oplossing zou komen. De wethouder heeft echter daarna aangegeven dat zij zich niet op het juridisch vlak zou gaan begeven. Eiseres stelt dat zij, gelet hierop, ontvankelijk is in haar bezwaar.
Zaaknummer 20/10309
Eiseres stelt dat zijn voor haar partner naar Hongarije is verhuisd. Door haar visuele handicap had zij bij alles wat zij wilde ondernemen hulp nodig van haar ex-partner. De relatie is inmiddels beëindigd en eiseres kon niet in Hongarije blijven. Daarom is zij terug naar Nederland gevlogen. De beeldschermloep moest zij in Hongarije achterlaten omdat die, vanwege het gewicht, niet mee het vliegtuig in kon. Die loep is echter wel noodzakelijk voor eiseres. Zonder dat hulpmiddel kan zij geen post lezen en ondervindt zij enorme beperkingen in het dagelijks leven. Eiseres heeft kosten gemaakt om haar loep en andere eigendommen van Hongarije naar Nederland te halen. Een vriendin is naar Hongarije gereden om de spullen op te halen en heeft daarvoor kosten gemaakt. Eiseres stelt dan ook dat het college aan haar bijzondere bijstand toe had moeten kennen.
Zaaknummer 21/48
Eiseres heeft gesteld dat zij graag weer wil werken, als lid van een raad van toezicht in de medische wereld. Ter compensatie van het gebrek aan werkervaring op dit gebied en haar visuele handicap en om makkelijker aan een geschikte baan te komen, wilde zij een opleiding volgen. Die heeft zij inmiddels afgerond. Zij kan die kosten echter niet zelf dragen. Eiseres meent dan ook dat zij recht heeft op bijzondere bijstand voor scholingskosten.
3.
Wettelijk kader
Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
Zaaknummer 20/9600
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Primair besluit I is gedateerd, en volgens het college verzonden, op 12 mei 2020. Het college kan verzending op die datum evenwel niet aantonen. Volgens het college is eiseres echter op
18 augustus 2020 alsnog bekend geworden met dit besluit. Zij heeft vervolgens niet zo spoedig mogelijk, binnen twee weken, daartegen bezwaar gemaakt. Daarom is van een ontvankelijk bezwaar geen sprake en heeft het college dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat als een belanghebbende als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid een besluit pas later onder ogen heeft gekregen hem niet meer de gehele bezwaar- of beroepstermijn wordt gegund maar een termijn van twee weken. In een zeer uitzonderlijk geval kan een langere termijn worden gegund. [1]
De rechtbank leidt uit de stukken af dat eiseres en haar gemachtigde op 18 augustus 2020 op de hoogte zijn geraakt van primair besluit I. Eiseres heeft vervolgens niet binnen twee weken daartegen bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft gesteld dat in haar bijzondere geval een langere termijn van twee weken aangehouden had moeten worden, omdat zij door haar visuele beperking en het nog niet kunnen beschikken over haar beeldschermloep niet eerder kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van primair besluit I. Na lezing daarvan heeft eiseres haar gemachtigde zo spoedig mogelijk gevraagd om bezwaar te maken. Voorts wijst eiseres op het constructieve gesprek dat zij in september 2020 heeft gehad met de wethouder, op basis waarvan zij er van uit ging dat er een oplossing zou komen. Daarnaast heeft eiseres er ter zitting op gewezen dat het college voor de verzending van haar stukken, waaronder primair besluit I, ervoor heeft gekozen de [naam postbedrijf] in te schakelen, een niet betrouwbare postbezorger. Dat eiseres pas later kennis heeft kunnen nemen van primair besluit I en pas later daartegen bezwaar heeft gemaakt is in eerste instantie het gevolg van de handelwijze van het college. Ook om die reden zou in dit geval een langere termijn dan twee weken aangehouden moeten worden.
De rechtbank acht voormelde omstandigheden niet zodanig bijzonder dat eiseres een langere termijn gegund had moeten worden. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat uit de stukken is gebleken dat eiseres ook de beschikking heeft over een handloep. Alhoewel niet ideaal en meer problematisch dan een beeldschermloep vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat het voor eiseres onmogelijk was primair besluit I te bekijken met die handloep. Bovendien had zij aan haar gemachtigde of aan iemand anders kunnen vragen om dat besluit voor te lezen. [2] Dat zij dat heeft nagelaten en pas bezwaar heeft gemaakt nadat zij primair I zelf met de beeldschermloep heeft gelezen, dient voor haar rekening en risico te blijven. Ten aanzien van het door eiseres aangehaalde gesprek met de wethouder overweegt de rechtbank dat eiseres aangeeft dat dat gesprek in september 2020 was. De rechtbank gaat er van uit dat op het moment dat dat gesprek plaatsvond de termijn van twee weken al verstreken was. Het gesprek met de wethouder kan daarom evenmin als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Met betrekking tot de inschakeling van de [naam postbedrijf] voor de postbezorging overweegt de rechtbank dat het college wellicht voor een andere postbezorger had moeten kiezen, maar dat laat onverlet dat eiseres op 18 augustus 2020 alsnog kennis heeft genomen van primair besluit I. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank van een zeer uitzonderlijk geval geen sprake en een langere termijn dan twee weken niet aan de orde.
De rechtbank komt tot de slotsom dat eiseres na bekendwording met primair besluit I niet zo spoedig mogelijk bezwaar daartegen heeft gemaakt. Het college heeft het bezwaar tegen primair besluit I dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Zaaknummer 20/10309
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden bijzondere bijstand voor de kosten van de verhuizing van de beeldschermloep naar Nederland heeft afgewezen.
Territorialiteitsbeginsel
Volgens vaste rechtspraak sluit het aan de Participatiewet ten grondslag liggende territorialiteitsbeginsel de mogelijkheid tot bijstandsverlening uit ten aanzien van kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten van verhuizing van de beeldschermloep van eiseres vanuit Hongarije naar Nederland, kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of niet aan Nederland zijn verbonden. Het territorialiteitsbeginsel staat daarom in de weg aan het verlenen van bijzondere bijstand.
Zeer dringende redenen
Volgens vaste rechtspraak doen zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
Eiseres heeft gesteld dat er van zeer dringende redenen sprake is en daarbij gewezen op haar visuele handicap, bipolaire stoornis en haar depressie die door de stress is toegenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden onvoldoende om zeer dringende redenen aan te nemen. Behalve dat deze niet zijn onderbouwd met medische stukken, is niet gebleken van een acute noodsituatie.
De rechtbank komt tot de slotsom dat eiseres, vanwege het territorialiteitsbeginsel, geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand voor de kosten van verhuizing van haar beeldschermloep van Hongarije naar Nederland. Er is daarnaast niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan wel recht op bijzondere bijstand zou kunnen bestaan. Het college heeft bijzondere bijstand om deze redenen terecht afgewezen. De vraag of de verhuizing en daarmee samenhangende kosten noodzakelijk waren behoeft daarom geen bespreking meer.
Zaaknummer 21/48
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden geweigerd heeft bijzondere bijstand voor scholingskosten - de kosten van opleiding voor aankomend leden van de Raad van Toezicht bij de NVTZ - toe te kennen.
De CRvB heeft in de uitspraak van 9 december 2014 [4] geoordeeld:
‘Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag om bijstand. Nu appellant geen objectieve gegevens heeft overgelegd waaruit de noodzaak tot het volgen of afronden van de opleiding blijkt, ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opleiding een bijdrage levert aan zijn arbeidsmarktperspectief. De enkele stelling van appellant dat hem de kans moet worden geboden om uit de bijstand te komen, is onvoldoende om de noodzaak tot het volgen van de opleiding aan te nemen. Dat appellant, naar hij stelt, genoodzaakt is de opleiding te volgen, omdat hij dan als zelfstandige aan de slag kan gaan, heeft hij niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt. De opleidingskosten zijn dan ook geen noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.’
Eiseres heeft gesteld dat alleen een baan als toezichthouder bij een zorginstelling voor haar haalbaar is, gelet op haar beperkingen. De opleiding tot toezichthouder is volgens eiseres dan ook noodzakelijk voor haar.
De rechtbank stelt vast dat eiseres een studie Economie op universitair niveau heeft afgerond. Gelet op vaste rechtspraak biedt zo’n opleiding in beginsel voldoende basis voor (her)inschakeling in de arbeid. [5] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet (middels objectieve gegevens) aannemelijk gemaakt dat de opleiding tot toezichthouder desondanks voor haar noodzakelijk is; dat dat leidt tot vergroting van haar kans op arbeidsinschakeling. Zo heeft zij bijvoorbeeld geen verklaring overgelegd van een (potentieel) toekomstig werkgever - een zorginstelling - dat zij kans maakt op een baan als toezichthouder na afronding van de opleiding. Nu de scholingskosten niet noodzakelijk zijn, houdt het besluit van het college tot afwijzing van bijzondere bijstand daarvoor naar het oordeel van de rechtbank stand.
5.
Conclusie
De beroepen zijn ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 1 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

PARTICIPATIEWET
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 16
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Op grond van de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Op grond van artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking daarvan aan een belanghebbende.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 21 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:208) en 23 februari 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AS9420)
2.Zie in dit verband een uitspraak van de CRvB van 23 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3532
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 16 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1486), 10 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:363) en 2 januari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ5967)
4.ECLI:NL:CRVB:2014:4114, zie ook de uitspraken van de CRvB van 14 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2372) en 5 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3)
5.CRvB 12 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1115