In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 25 mei 2022, staat de bevoegdheid van de heffingsambtenaar centraal. De belanghebbende, een staatsburger van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië, betwist de aanslagen gemeentelijke heffingen die aan hem zijn opgelegd. Hij stelt dat hij geen ingezetene is van het Koninkrijk der Nederlanden en dat de heffingsambtenaar daarom niet bevoegd is om deze aanslagen op te leggen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar op grond van de Gemeentewet en de Wet Milieubeheer bevoegd is om de aanslagen op te leggen, ongeacht de ingezetenschap van de belanghebbende. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing terecht heeft opgelegd, omdat de belanghebbende gebruik maakt van een perceel in de gemeente en daar huishoudelijke afvalstoffen aanbiedt. De rechtbank concludeert dat er geen wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen zijn die de heffing van gemeentelijke belastingen aan de belanghebbende zouden ontzeggen. De beroepen van de belanghebbende worden ongegrond verklaard, en het verzoek van de heffingsambtenaar om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten wordt afgewezen.