Beoordeling door de voorzieningenrechter
13. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
14. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Het gaat namelijk om een woningsluiting die een verregaande impact heeft op verzoeker en zijn dochter.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan?
15. Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
16. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, kan de burgemeester artikel 13b van de Opiumwet toepassen als er in of vanuit een woning in drugs wordt gehandeld (verkopen, afleveren, verstrekken) of als drugs met het oog op die handel in de woning aanwezig is. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs en/of 5 gram softdrugs op vijf (hennep)planten (het door het OM gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering en verstrekking.
17. Als het om een geringe overschrijding van de grens van 5,0 g softdrugs of vijf (hennep)planten gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden noemt die erop duiden dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik gaat, is er in beginsel geen overtreding en dus geen bevoegdheid om handhavend op te treden. Deze situatie doet zich voor als de rechthebbende een helder, consistent en overtuigend betoog heeft waarom hier sprake is van eigen gebruik en er geen andere voorwerpen in de woning zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden die daarop wijzen.
18. De burgemeester heeft een bestuurlijke rapportage aan de sluiting ten grondslag gelegd. De daarin opgenomen aangetroffen hoeveelheden softdrugs worden door verzoeker niet betwist. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt immers dat de in de woning aangetroffen softdrugs de toegestane hoeveelheid van 5 gram ruim overschrijdt. Daarbij zijn er andere zaken in de woning aangetroffen die duiden op drugshandel, zoals de weegschaal, drugs verpakt in gripzakjes en ongebruikte gripzakjes. Gelet hierop acht de rechtbank de stelling van verzoeker dat de drugs voor eigen gebruik waren bestemd – in het kader van de vraag of de burgemeester bevoegd is en het daarmee samenhangende kader omtrent eigen gebruik – vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Mocht de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheid?
De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe het Damoclesbeleid De Markiezaten, Gemeente Tholen 2020 vastgesteld (de beleidsregels).
19. In de beleidsregels wordt voor woningen in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van twee maanden bij een eerste overtreding en een handelshoeveelheid softdrugs. Op grond van de beleidsregels kan sprake zijn van verzwarende omstandigheden, waardoor een langere sluitingstermijn kan worden gehanteerd. De burgemeester stelt dat in dit geval sprake is van verzwarende omstandigheden in de zin van de beleidsregels, gezien de aangetroffen grote hoeveelheden softdrugs en attributen (weegschaal en gripzakjes) die duiden op drugshandel in of vanuit de woning. Die omstandigheden maken dat de burgemeester zich op grond van de beleidsregels bevoegd acht om de woning te sluiten voor een periode van drie maanden.
20. Dat de sluiting in overeenstemming is met de beleidsregels betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen overgaan. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
21. Bij die beoordeling dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. De evenredigheidsbeoordeling bestaat uit een beoordeling van geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid van het besluit.
22. Naar oordeel van de voorzieningenrechter is de sluiting van de woning een geschikt middel om de doelen te bereiken die de burgemeester voor ogen heeft, namelijk
het beëindigen van de overtreding van de Opiumwet, het beëindigen van de negatieve effecten van de overtreding en het voorkomen van herhaling van de overtreding. De geschiktheid is door verzoeker ook niet betwist.
23. Dit laat onverlet dat de woningsluiting een zeer ingrijpende maatregel is en dat niet tot sluiting mag worden overgegaan als dat gelet op de omstandigheden niet noodzakelijk en evenwichtig is. In dat geval zou de burgemeester in redelijkheid moeten afwijken van zijn beleid en met een minder ingrijpende maatregel, zoals een last onder dwangsom of een waarschuwing, moeten volstaan.
Is de sluiting noodzakelijk?
24. Bij beoordeling of sluiting van een woning noodzakelijk is, is de vraag aan de orde of de burgemeester, gegeven zijn bevoegdheid om bestuursdwang uit te oefenen, met een minder ingrijpend middel had kunnen en dus ook moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Een minder ingrijpend middel dan woningsluiting is het opleggen van een last onder dwangsom of het geven van een waarschuwing.
25. Bij de beoordeling of het noodzakelijk is om tot sluiting van de woning over te gaan en zo ja, voor hoe lang, zijn verschillende omstandigheden van belang. Bijvoorbeeld de aard en de hoeveelheid aangetroffen drugs en de daarmee mogelijk gepaard gaande risico’s op verdere criminaliteit, wat gevolgen heeft voor de veiligheid en de openbare orde in de omgeving. De burgemeester mag daarbij een onderscheid maken tussen hard- en softdrugs. Ook is relevant of de drugs feitelijk in of vanuit de woning worden verhandeld en of de woning feitelijke bekendheid heeft als drugspand. Dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij of onderzoek van de politie over mogelijke handel vanuit de woning, verklaringen van buurtbewoners daarover of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit de woning zoals gripzakjes, ponypacks, een (grammen)weegschaal en grote hoeveelheden contant geld en/of wapens. Wanneer sprake is van toeloop, overlast of (gevoelens van) onveiligheid in de omgeving, kan het noodzakelijk zijn om die met sluiting van de woning ongedaan te maken. Hierbij kan mede van belang zijn of in de nabije omgeving van de woning in het recente verleden al vaker sprake is geweest van drugsovertredingen of drugsgerelateerde criminaliteit. Verder kan sluiting van de woning noodzakelijk zijn als op grond van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel als professionele teeltlocatie, handelslocatie, opslaglocatie voor handel elders of omdat toegang tot de woning wordt verschaft aan derden om er te gebruiken. Met de sluiting wordt de woning aan de keten van drugshandel onttrokken.
26. De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat de burgemeester niet voldoende heeft onderbouwd dat de aangetroffen drugs feitelijk vanuit de woning werden verhandeld. Er zijn weliswaar een handelshoeveelheid softdrugs en attributen aangetroffen die kunnen duiden op drugshandel, maar er zijn geen politiewaarnemingen of meldingen van buurtbewoners bij de politie over drugshandel vanuit de woning of toeloop naar de woning bekend. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de (zeer algemene) melding van 20 mei 2025 die tot het onderzoek heeft geleid hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van een medewerker van Stadlander, nu medewerkers van Stadlander één dag voor die melding in de woning zijn geweest om de deur van de slaapkamer van de zoon van verzoeker te vervangen. Het is aannemelijk dat zij tijdens die werkzaamheden softdrugs hebben gezien en/of geroken en hier melding van hebben gemaakt. De bestuurlijke rapportage bevat nog één andere (relevante) melding, van 19 oktober 2024. Deze melding betreft (eenmalige) overlast van muziek en een sterke weedlucht tijdens een feestje in de woning. Beide meldingen duiden naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer op gebruik van softdrugs dan op handel. Er is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende gebleken dat de openbare orde in de omgeving van het pand is verstoord.
27. De voorzieningenrechter betrekt bij zijn oordeel over de noodzaak ook de verklaringen die de zoon van verzoeker ter zitting heeft gegeven voor de aangetroffen hoeveelheid softdrugs en de aanwezige attributen. De zoon van verzoeker verklaarde ter zitting dat hij één keer per maand 200 gram wiet kocht en een voorraad aanhield voor zijn eigen gebruik en dat van zijn vriendin (die joints rookt). De zoon van verzoeker heeft toegelicht dat hij wiet gebruikt middels een vaporisor (die ook te zien is op de foto’s achter de bestuurlijke rapportage). Daarbij wordt per keer ongeveer 4 gram wiet in een bakje in de vaporisor verwarmd. De weegschaal gebruikt de zoon van verzoeker naar eigen zeggen om deze hoeveelheid van 4 gram af te wegen. Soms blijft een kleine hoeveelheid wiet achter in het zakje. Die zakjes heeft hij niet weggegooid. Het gaat volgens hem dus deels om resthoeveelheden die niet meer werden gebruikt. De ongebruikte gripzakjes die zijn aangetroffen, gebruikt hij naar eigen zeggen voor allerlei dingen, bijvoorbeeld ook het bewaren van kleine materialen die hij gebruikt voor zijn werk. Ook in het licht van deze verklaringen heeft de burgemeester niet voldoende onderbouwd dat de aangetroffen softdrugs feitelijk vanuit de woning werden verhandeld.
28. Met betrekking tot de briefjes met handgeschreven aantekeningen die zijn aangetroffen in de slaapkamer van de zoon van verzoeker is ter zitting gebleken dat dit grotendeels gaat om werkgerelateerde aantekeningen van afmetingen/diameters en namen van games en niet om een administratie van drugsverkopen, zoals de burgemeester heeft aangenomen. Slechts één van de aangetroffen briefjes (op de laatste foto achter de bestuurlijke rapportage) bevat volgens de zoon van verzoeker drugsgerelateerde aantekeningen. Dit is volgens de zoon van verzoeker een soort lijstje van de drugs die hij een paar dagen voor het onderzoek in de woning had gekocht, met daarop de prijs die hij daarvoor heeft betaald. Dat een administratie van drugsverkopen in de woning is aangetroffen, met soorten verdovende middelen, hoeveelheden en geldbedragen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus niet gebleken.
29. De voorzieningenrechter overweegt verder dat niet is gebleken van recidive of een vermoeden van betrokkenheid van een georganiseerd verband of een keten van drugshandel. Gelet op al deze omstandigheden plaatst de voorzieningenrechter vraagtekens bij de noodzaak tot sluiting. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat, waarom de openbare orde zou moeten worden hersteld en waarom niet kon worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals een last onder dwangsom of een waarschuwing. In de beslissing op bezwaar dient de burgemeester dit – indien hij na een volledige heroverweging wil vasthouden aan zijn besluit tot sluiting – nader te onderbouwen.
Is de sluiting evenwichtig?
30. Als de conclusie is dat de burgemeester zijn beoogde doelen niet met een minder ingrijpend middel dan sluiting van de woning voor een bepaalde duur kan bereiken en een woningsluiting dus het aangewezen middel is, betekent dit nog niet dat hij hiertoe steeds mag overgaan. Daarvoor moet hij zich ervan vergewissen dat de sluiting in de gegeven omstandigheden ook evenwichtig is.
31. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid moeten de voor bewoners nadelige gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de doelen die de burgemeester met de sluiting wil bereiken. Deze laatste houden doorgaans verband met de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk acht. Een sluiting met zware nadelige gevolgen voor de bewoners is niet per definitie onevenwichtig. Wel dient de burgemeester aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning - die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht kan vormen - een zwaar gewicht toe te kennen bij beantwoording van de vraag of hij van zijn bevoegdheid gebruikmaakt.
32. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn. De burgemeester moet bijvoorbeeld de mate van verwijtbaarheid van de degenen die door de sluiting worden getroffen beoordelen en beoordelen in hoeverre aan hen kan worden tegengeworpen dat zij zelf het risico op ingrijpende gevolgen van hun handelen of nalaten hebben genomen. Daarnaast is van belang of de bewoners een bijzondere binding met de woning hebben en wat de gevolgen voor hen zijn van het voor de duur van de sluiting elders moeten verblijven. Verder moet de burgemeester de aanwezigheid van minderjarige kinderen en de impact van de sluiting op hun welzijn in zijn besluitvorming betrekken. Ook is van belang hoelang de woning gesloten blijft en of de bewoners na de sluiting weer van de woning gebruik kunnen maken. Bij dat laatste dient de burgemeester zich er rekenschap van te geven dat de sluiting van een huurwoning de verhuurder de wettelijke grondslag biedt om de huurovereenkomst buitengerechtelijk, dus zonder tussenkomst van de kantonrechter, te ontbinden. En ook dat de huurder door sluiting van de woning veelal op een zogenoemde zwarte lijst bij een woningcorporatie komt te staan, als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio.
33. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS geldt dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij een overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden met zich brengen kan dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
34. De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat verzoeker als huurder, (hoofd)bewoner en tevens ouder verantwoordelijk is voor wat er zich in de woning afspeelt en dat hij daarop toezicht had moeten houden. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat verzoeker heeft verklaard dat hij wist dat zijn zoon wiet gebruikte op zijn kamer en dat zijn zoon al jaren softdrugs gebruikt. Bovendien lag de aangetroffen drugs deels gewoon in het zicht in de slaapkamer van zijn zoon. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij nooit op de kamer van zijn zoon kwam en dat hij ook nooit met zijn zoon heeft gesproken over de aanwezigheid van softdrugs in de woning. Gelet op deze omstandigheden heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende toezicht gehouden. Verzoeker had redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van het feit dat er grote hoeveelheden softdrugs aanwezig waren in de woning en had meer maatregelen kunnen en moeten nemen om dit te voorkomen. Van het ontbreken van verwijtbaarheid is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dus geen sprake.
Bijzondere binding met de woning
35. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker zich op het standpunt stelt dat hij een bijzondere binding met de woning heeft. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij de woning al 20 jaar huurt, dat hij in de woning woonde samen met zijn echtgenote, die in 2018 is overleden en dat hij gehecht is aan de woning. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij 63 jaar oud is en twee jaar geleden door een knieprothese in de ziektewet terecht is gekomen. Vorig jaar is hij van zijn fiets gevallen op deze knieprothese en heeft daarbij ook twaalf rib breuken opgelopen. Zijn gezondheid is hierdoor nog meer achteruit gegaan. Verzoeker is honderd procent afgekeurd en stelt dat hij slecht ter been en aan huis gekluisterd is.
36. De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat uit voormelde omstandigheden niet blijkt van een bijzondere binding met de woning. De voorzieningenrechter neemt aan dat verzoeker gehecht is aan de woning nu hij hier al 20 jaar woont, maar dat is niet voldoende.Niet gebleken is dat verzoeker gebonden is aan juist deze woning gelet op zijn fysieke en/of mentale problemen of dat zijn klachten zouden verergeren als hij (tijdelijk) in een andere woning zou moeten verblijven.
37. Hoewel van een bijzondere binding met de woning geen sprake is, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wel duidelijk dat verzoeker kampt met gezondheidsproblemen, die een verhuizing voor hem heel belastend maken. Dit heeft hij met stukken onderbouwd. Daarbij is het risico dat Stadlander zal overgaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst als de woning zal worden gesloten en dat verzoeker op een zwarte lijst terecht zal komen naar het oordeel van de voorzieningenrechter reëel. Verzoeker zal na opheffing van de sluiting dus mogelijk niet kunnen terugkeren in de woning en voorlopig ook niet in aanmerking komen voor een andere sociale huurwoning. Uit het bestreden besluit blijkt onvoldoende dat de burgemeester deze bijzonder ingrijpende gevolgen voor verzoeker en zijn dochter in de besluitvorming heeft betrokken.
38. Gelet op voormelde omstandigheden, tezamen bezien met het feit dat verzoeker zijn zoon inmiddels uit huis heeft gezet en de beperkte noodzaak om tot sluiting over te gaan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd dat sluiting van de woning voor een periode van 3 maanden evenwichtig is, ofwel dat deze sluiting niet onevenredig is in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In de beslissing op bezwaar dient de burgmeester dit nader te motiveren.