ECLI:NL:RVS:2002:AE3582

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201257/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 februari 2002. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, voor zover dit was gericht tegen de weigering om de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling te verlenen. De Staatssecretaris had op 8 november 2001 een aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel afgewezen. De rechtbank had het beroepschrift in zoverre doorgestuurd aan de Staatssecretaris om als bezwaarschrift te behandelen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 april 2002 ter zitting behandeld. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. Venekamp, heeft zijn grief ingediend, waarin hij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 8 november 2001 een weigering bevatte om de vreemdeling een verblijfsvergunning te verlenen. De Afdeling oordeelt dat de grief slaagt, omdat uit het besluit niet kan worden afgeleid dat er sprake is van een weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De enkele vermelding van de meerderjarigheid van de vreemdeling in de motivering van het besluit kan niet worden opgevat als een weigering onder het beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de onbevoegdheid en bevestigt de uitspraak voor het overige. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 april 2002.

Uitspraak

Raad
van State 200201257/1.
Datum uitspraak: 18 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 februari 2002 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2001 heeft appellant een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, voorzover dat is gericht tegen de weigering de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling te verlenen, het beroepschrift in zoverre doorgezonden aan appellant om als bezwaarschrift te behandelen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Venekamp, ambtenaar ten departemente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De enige door appellant voorgedragen grief klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 8 november 2001 geen weigering bevat de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling te verlenen. Volgens appellant heeft de rechtbank zich derhalve ten onrechte onbevoegd verklaard tot kennisneming van het beroep in zoverre dit zich richt tegen een zodanige weigering en evenzeer ten onrechte bepaald dat het beroepschrift in zoverre aan appellant zal worden doorgestuurd om als bezwaarschrift te worden behandeld.
2.2. De grief slaagt. Uit het besluit van 8 november 2001 kan niet worden afgeleid dat dit mede strekt tot weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. De rubrieken 1 en 2 onder het kopje ‘Onderwerp van de beschikking’ onderscheidenlijk ‘Besluit’, noch de rubriek 5 onder het kopje ‘Rechtsgevolgen van deze beschikking’ behelst enige aanwijzing daarvoor. Hetgeen gesteld is onder deze rubrieken ziet uitsluitend op de aanvraag om een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). De enkele vermelding in de motivering van de beslissing dat uit het resultaat van het verrichte leeftijdsonderzoek is gebleken dat de vreemdeling meerderjarig is en dat hij om die reden niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers, kan niet tot de conclusie leiden dat de aanvraag aan dat beleid is getoetst en dat het besluit derhalve mede strekt tot weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Die passage moet worden verstaan als een feitelijke mededeling die er de aandacht op wil vestigen dat de bij het besluit vastgestelde meerderjarigheid tevens consequenties heeft voor eventuele aanspraken op grond van voormeld beleid.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarin is bepaald dat het beroepschrift wegens onbevoegdheid van de rechtbank aan appellant zal worden doorgezonden om als bezwaarschrift te worden behandeld.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch van 22 februari 2002 in zaak nr. AWB 01/61155 voor zover de rechtbank daarbij heeft beslist dat het beroep wegens haar onbevoegdheid als bezwaarschrift wordt doorgezonden aan appellant;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Frenkel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2002
206-346.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,