Uitspraak
1.Stichting GGNet, te Zutphen, hierna: GGNet (20/654 en 20/655);
2.Stichting Arkin, te Amsterdam, hierna: Arkin (20/656 en 20/657);
3.Stichting Emergis, te Goes, hierna: Emergis (20/658),
Vereniging Geestelijke Gezondheidszorg Nederland, te Amersfoort, hierna: GGZ Nederland,
4.bde
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, te Utrecht
(20/676),
Vereniging Meer GGZte Leidschendam,
5.deVereniging Gehandicaptenzorg Nederland, te Utrecht,
Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen e.a.(zie bijlage 1), te Amsterdam, hierna: de zorgverzekeraars (gemachtigden: mr. D. Hooft Graafland en
mr. J.M.Y. van Beijeren).
en 20/674.
Vervolgens wordt de kostprijsberekening voor de forensische zorg besproken (8).
Onder 10 wordt op de kwestie van eenmalige kosten ingegaan en onder 11 volgt een afrondende conclusie over het kostprijsonderzoek.
Onder 12 en 13 bespreekt het College twee overige beroepsgronden met betrekking tot de tarieven en onder 14 tot en met 16 beroepsgronden met betrekking tot de tarieven die door enkele appellanten zijn aangevoerd vanuit hun specifieke omstandigheden.
Op de tarieven voor gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (g-ggz), generalistische basis-ggz (gb-ggz) en forensische zorg (ook aangeduid als fz) is de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) van toepassing. Verweerster is op basis van de Wmg belast met tarief- en prestatieregulering op het terrein van de gezondheidszorg. Verweerster heeft in 2018-2019 door Sira Consulting en Capgemini Invent een kostprijsonderzoek laten uitvoeren onder zorgaanbieders in de ggz en de forensische zorg om nieuwe tarieven voor 2020 te kunnen vaststellen. Het onderzoek richtte zich op de kosten van zorgaanbieders in het jaar 2017 (het peiljaar). Bij de vaststelling van de uitgangspunten van het kostprijsonderzoek en de totstandkoming van beleid om te komen tot tarieven was een expertgroep betrokken. Hierin waren zorgverzekeraars en hun branchevereniging, de inkoper van forensische zorg (Dienst Forensische Zorg namens de minister van Justitie en Veiligheid) en zorgaanbieders en brancheverenigingen van zorgaanbieders vertegenwoordigd.
10 september 2019, ECLI:NL:CBB:2019:393 en 19 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:950) dienen de op grond van de Wmg vast te stellen tarieven dekking te geven aan redelijke kosten van zorg (“kostendekkendheid”). Verweerster mag daarbij het uitgangspunt van functionele bekostiging hanteren, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:55), onder 9.
4 september 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:468). Pas als gebleken is dat geen sprake is van dergelijke feiten en omstandigheden en de zorgprestaties toch niet kostendekkend aangeboden kunnen worden, is er aanleiding voor aanpassing van tarieven, zoals volgt uit de uitspraak van 9 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:148).
18 september 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:310).
(…)
Conclusie aantal waarnemingenDe fz kent een kleiner aantal zorgaanbieders dan de g-ggz. Omdat de kostprijzen zijn bepaald op basis van nagenoeg de hele populatie, is geconcludeerd dat voor de verschillende strata en beroepen voldoende waarnemingen en productie is meegenomen om betrouwbare kostprijzen te berekenen.”
1) de toerekening van kosten van vov-personeel aan zorgprestaties, 2) de toedeling van kosten van verblijf aan verschillende financieringsstromen en 3) de toerekening van overheadkosten. Verweerster stelt hier in algemene zin tegenover dat appellanten met deze beroepsgrond over de tarieven niet aantonen dat de tarieven daadwerkelijk te laag zijn. Het College begrijpt de argumentatie van appellanten zo dat zij in wezen stellen dat deze kostencomponenten niet correct, want te laag, zijn vastgesteld in het kostprijsonderzoek.
College:de p-waarde is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is dat het bestudeerde verschijnsel zich toevallig voordoet, gebruikt om de significantie van onderzoeksresultaten vast te stellen.)
21 juli 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:231) onderschrijft het niet de opvatting dat het kostprijsmodel op de langere termijn onvermijdelijk zal leiden tot een verschraling van de zorg. Het College merkt op dat de zorgverzekeraars uit hoofde van hun zorgplicht jegens hun verzekerden gehouden zijn genoeg zorg van voldoende kwaliteit in te kopen, waarbij de kwaliteit is vastgelegd in de geldende medische standaarden. Voor zover appellanten betogen dat zij geen reële inbreng hebben bij de contractonderhandelingen met de zorgverzekeraars gaat dit het bestek van deze procedure te buiten. Dit betoog ziet immers niet op de vaststelling van maximumtarieven door verweerster bij de hier in geding zijnde bestreden besluiten.
gezamenlijk: Zilveren Kruis;
gezamenlijk: CZ Groep Zorgverzekeraar;
gezamenlijk: VGZ;
gezamenlijk: ASR;
gezamenlijk: ONVZ;
gezamenlijk: Menzis;
gezamenlijk: DSW.
(…)
a.markttoezicht, marktontwikkeling en tarief- en prestatieregulering, op het terrein van de gezondheidszorg;
(…)
(…)
(…)