Uitspraak
21 december 2021, 21/1842 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
R.D. van den Heuvel.
OVERWEGINGEN
30 november 2020 met ingang van 20 november 2020 een IVA-uitkering toegekend, omdat hij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en er geen of een geringe kans op herstel bestaat. Omdat het voor appellant vastgestelde maandloon van € 5.149,53 het maximum
WIA-maandloon van € 4.845,47 overstijgt, is de hoogte van de IVA-uitkering gebaseerd op het maximum WIA-maandloon. De bruto uitkering per maand bedraagt 75% daarvan, zijnde
€ 4.845,47 x 75% = € 3.634,10, inclusief vakantiegeld. Exclusief vakantiegeld bedraagt de uitkering € 3.364,94 bruto per maand.
IVA-uitkering blijft echter ongewijzigd € 3.364,94 bruto per maand, exclusief vakantiegeld, omdat het verhoogde WIA-maandloon boven het maximum WIA-maandloon ligt, zodat de uitkering gebaseerd blijft op het maximum WIA-maandloon. Aldus is geen sprake van een ander materieel besluit. Omdat geen sprake is van herroeping van het primaire besluit, heeft het Uwv de kosten van bezwaar niet vergoed.
15 januari 2014 [1] en van 29 oktober 2014 [2] . Deze uitspraken bevestigen volgens appellant dat onder wijziging van de rechtspositie in de zin van artikel 7:15 van de Awb eveneens vallen de gevallen dat na wijziging van het primaire besluit andere rechtsgevolgen kunnen intreden dan bij handhaving van het primaire besluit. In zijn geval zal door de verhoging in bezwaar van het ongemaximeerde WIA-maandloon, een inkomenskorting op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet WIA lager uitvallen. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij bezwaar moest maken tegen de vaststelling van het ongemaximeerde maandloon, omdat het ABP uitgaat van de juistheid van het door het Uwv vastgestelde maandloon. Het ongemaximeerde maandloon is van invloed op de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen van appellant gelet op artikel 7.3 van het ABP-Pensioenreglement. Een hoger maandloon leidt tot een hoger arbeidsongeschiktheidspensioen. Appellant heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van 9 januari 2015 [3] , waarin procesbelang wordt aangenomen als het bestreden besluit een rechtstreeks feitelijk gevolg heeft waarvan hij in een andere rechtsverhouding nadeel zal ondervinden en de in de voorliggende zaak op bestuursrechtelijke gronden te nemen beslissing voor het al dan niet intreden van dit gevolg beslissend is. Ook dit is volgens appellant reden voor herroeping en vergoeding van de kosten van het bezwaar als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb.
ABP-arbeidsongeschiktheidspensioen van een WIA-gerechtigde (mede) afhankelijk van het ongemaximeerde dagloon, voor zover dat hoger is dan het maximum dagloon, waarbij het ABP uitgaat van de door het Uwv berekende bedragen. Gelet hierop heeft de vaststelling van het dagloon in het kader van de WIA een rechtstreeks gevolg voor de hoogte van het
ABP-pensioen, zoals bedoeld in de uitspraak van 9 januari 2015. Dit neemt niet weg dat het beoogde rechtsgevolg van het primaire besluit uitsluitend de toekenning van een
IVA-uitkering aan appellant is. De Wet WIA regelt geen rechtsgevolgen voor het
ABP-pensioen. Dat gebeurt in de daarvoor geldende wettelijke regelingen en reglementen. Daarom leidt de verhoging van het ongemaximeerde dagloon in bezwaar ook in dit opzicht niet tot een gewijzigde rechtspositie van appellant.