In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:902, wordt de zorgbehoefte van een appellant beoordeeld in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). De Raad oordeelt dat het CIZ ten onrechte heeft aangenomen dat de zorg voor de appellant, die tussen de vijf en zes jaar oud was, onder de gebruikelijke zorg viel. Het CIZ had in zijn beleidsregels uit 2019 een te beperkte uitleg gegeven aan het begrip gebruikelijke zorg, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag voor Wlz-zorg. De Raad concludeert dat de appellant recht heeft op zorg op grond van de Wlz voor de periode van 18 januari 2019 tot 2 november 2022. De uitspraak volgt op een hoger beroep tegen een besluit van het CIZ van 16 maart 2023, waarin het CIZ de zorgbehoefte van de appellant als gebruikelijke zorg kwalificeerde. De Raad heeft de beleidsregels van het CIZ buiten toepassing gelaten en zelf in de zaak voorzien, waarbij hij de appellant heeft geïndiceerd voor zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding en verzorging. Tevens is er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, waarbij de Staat der Nederlanden en het CIZ zijn veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de appellant.