ECLI:NL:GHAMS:2025:1306

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
200.035.594/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en aansprakelijkheid van Dexia voor schade door niet-gecertificeerde advisering

In deze zaak gaat het om een effectenleaseovereenkomst die is afgesloten tussen Dexia en een afnemer via een tussenpersoon die niet over de vereiste vergunning beschikte. De centrale vraag is of Dexia wist of had moeten weten dat de tussenpersoon onrechtmatig advies gaf. De afnemer stelt dat Dexia aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door het afsluiten van de leaseovereenkomst. Het hof oordeelt dat Dexia de schade volledig moet vergoeden, omdat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven en Dexia dit had moeten weten. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de kantonrechter, waarin de afnemer als eiser en Dexia als gedaagde was aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter niet in geschil zijn en heeft de relevante jurisprudentie in overweging genomen. Het hof concludeert dat Dexia niet heeft voldaan aan haar zorgplicht en dat de afnemer recht heeft op schadevergoeding. De kosten van het geding worden toegewezen aan de afnemer, en Dexia wordt veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.035.594/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 777204 DX EXPL 06-909
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 mei 2025
inzake
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep, appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.
Partijen worden hierna Dexia en afnemer genoemd.

1.De zaak in het kort

De zaak gaat over een effectenleaseovereenkomst die via een tussenpersoon tot stand is gekomen tussen Dexia en afnemer. Centraal staat de vraag of afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd, terwijl deze niet over de daarvoor vereiste vergunning beschikte en of Dexia dat wist dan wel behoorde te weten. Indien dat het geval is, is Dexia gehouden de door afnemer geleden schade volledig te vergoeden.

2.Het geding in hoger beroep

Dexia is bij dagvaarding van 8 december 2008 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 17 september 2008 onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen afnemer als eiser en Dexia als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel / memorie van grieven in incidenteel appel tevens akte wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met productie.
Bij tussenarrest van 4 oktober 2016 is een regiecomparitie gelast voor 188 Dexia-zaken, waaronder de onderhavige zaak. Deze comparitie heeft op 12 december 2016 plaatsgevonden en daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.
Bij rolbeslissing van 29 oktober 2019 zijn partijen onder meer in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1935). Naar aanleiding hiervan heeft Dexia een akte uitlaten voortprocederen, met producties, overgelegd en Vervoort een antwoordakte uitlating voortprocederen, met producties.
Ten slotte hebben partijen nog de volgende stukken ingediend:
- akte uitlaten jurisprudentie, met productie;
- antwoordakte, met productie.
Partijen hebben geconcludeerd zoals verwoord in de processtukken.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1. vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Afnemer heeft door tussenkomst van NBG Finance (hierna: de tussenpersoon) met (een rechtsvoorgangster van) Dexia onderstaande effectenleaseovereenkomst gesloten (hierna: de leaseovereenkomst). De leaseovereenkomst is op enig moment geëindigd, waarna Dexia de eindafrekening heeft opgesteld. De relevante gegevens van de leaseovereenkomst zijn als volgt:
Contractnummer
Datum
Naam
Looptijd
Eindafrekening
Resultaat
[nummer]
8-10-1999
[bedrijf]
240 maanden
21-10-2004
-/- € 12.521,55
3.2.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een WCAM-overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van die WCAM-overeenkomst. Afnemer heeft tijdig een opt out-verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.

4.Beoordeling

4.1.
De onderhavige zaak betreft een effectenleasezaak. Deze zaak staat niet op zichzelf; er zijn inmiddels vele procedures gevoerd over effectenlease. De veelheid aan procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder een aantal richtinggevende arresten waarin algemene maatstaven en beoordelingskaders zijn aanvaard. Uit deze jurisprudentie kunnen de volgende algemene conclusies worden afgeleid:
leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) (Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837);
er is bij het aangaan van leaseovereenkomsten geen sprake geweest van dwaling en/of misbruik van omstandigheden vanwege een onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door Dexia of het bij een afnemer ontbreken van kennis en ervaring met betrekking tot beleggingen (onder meer Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815);
er is bij het aangaan van leaseovereenkomsten ook geen sprake geweest van dwaling of bedrog op de grond dat Dexia een afnemer niet heeft gewezen op de door een afnemer aangevoerde ‘beleggingstechnische gebreken’ van de leaseovereenkomsten (onder meer het arrest van dit hof van 1 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1135);
evenmin is sprake van nietigheid of vernietigbaarheid van de leaseovereenkomsten op grond van de Wet op het consumentenkrediet (onder meer Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815) of de Wet op de kansspelen (onder meer dit hof bij arrest van 8 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3609);
r is onvoldoende reden om de feitelijke verwerving en het daarop volgende behoud door Dexia van de effecten, die onderwerp zijn van de door Dexia gesloten leaseovereenkomsten, in twijfel te trekken (dit hof bij beschikking van 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033 en herhaald in de arresten van 29 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1523 en ECLI:NL:GHAMS:2014:1533).
4.2.
Indien en voor zover Dexia en/of afnemer omtrent de hierboven genoemde onderwerpen andersluidende stellingen heeft/hebben ingenomen, ziet het hof daarin geen aanleiding om anders te oordelen. De daarop gebaseerde vorderingen van Dexia en/of afnemer zullen daarom worden afgewezen.
4.3.
In deze zaak komt in het incidenteel hoger beroep aan de orde de vraag of afnemer is geadviseerd door de tussenpersoon, die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist dan wel behoorde te weten. Het hof ziet aanleiding dit onderwerp als eerste te behandelen.
Verjaring
4.4.
Het hof stelt voorop dat het beroep van Dexia op verjaring van de rechtsvordering tot vergoeding van schade niet opgaat. De vordering van afnemer is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop afnemer daadwerkelijk bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon (artikel 3:310 lid 1 BW). Afnemer was, zoals ook Dexia stelt, uiterlijk bij de beëindiging van de leaseovereenkomst op 21 oktober 2004 op de hoogte van de schade die hij door het aangaan van de leaseovereenkomst had geleden, zodat op dat moment de verjaringstermijn is gaan lopen. De inleidende dagvaarding is uitgebracht op 8 maart 2006, dus bijna anderhalf jaar nadat afnemer bekend is geworden met de schade. In de inleidende dagvaarding wordt onder meer gevorderd een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens afnemer heeft gehandeld. Ook de rol van de tussenpersoon komt aan bod. In ieder geval op grond van de inleidende dagvaarding moet het voor Dexia duidelijk zijn geweest dat afnemer Dexia aansprakelijk hield voor haar handelwijze bij de totstandkoming van de leaseovereenkomst en dat de rechtmatigheid van de manier waarop Dexia de tussenpersoon had ingezet ter discussie werd gesteld. De vordering tot schadevergoeding heeft hierop betrekking. Dat betekent dat van verjaring van deze vordering geen sprake is.
4.5.
Voor zover Dexia aanvoert dat een zelfstandig beroep op schending van artikel 41 NR 1999 is verjaard, geldt dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de gestelde schending van artikel 41 NR 1999 slechts een rol speelt bij de billijkheidsafweging van artikel 6:101 BW (Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, rov. 3.6.5), dus alleen in het kader van de schadebegroting. Dit reeds staat in de weg aan het honoreren van het beroep op verjaring van Dexia. Feiten en omstandigheden die leiden tot een ander oordeel zijn niet gesteld.
Juridisch kader
4.6.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zoals onder meer uiteengezet in Hoge Raad 9 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:885), brengt de enkele omstandigheid dat Dexia in strijd met artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (oud) – dan wel het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1995 (oud) – een leaseovereenkomst heeft gesloten met een afnemer terwijl Dexia wist of behoorde te weten dat de afnemer tot het aangaan van die overeenkomst advies had gekregen van een tussenpersoon die niet beschikte over de daarvoor vereiste vergunning, mee dat de billijkheid in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat betreft de door de afnemer reeds betaalde rente, aflossing en kosten (Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, en Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935).
4.7.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) nader uiteengezet wanneer sprake is van een niet-toegestane advisering door een tussenpersoon. Dit is het geval indien de tussenpersoon, zonder over een vergunning te beschikken, in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke leaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product heeft gedaan. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden, is van belang of de tussenpersoon al dan niet (i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer, (ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product, (iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd. Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten.
4.8.
Indien de tussenpersoon zonder vergunning advies in de hiervoor bedoelde zin heeft gegeven aan een afnemer en Dexia dit wist of behoorde te begrijpen, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. Daarbij is de inhoud van het advies of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct niet meer van belang. Ook niet van belang zijn daarbij de wijze waarop de tussenpersoon zijn advies heeft verstrekt, al dan niet in de vorm van een persoonlijk financieel plan, en de omstandigheid dat (i) de afnemer had kunnen begrijpen dat de tussenpersoon met name een bepaald effectenleaseproduct wenste te verkopen, (ii) de tussenpersoon zich presenteert als deskundige op het gebied van financiële advisering, (iii) de tussenpersoon ongevraagd contact heeft gezocht met de afnemer, dan wel dat de afnemer uit eigen beweging contact heeft gezocht met de tussenpersoon, (iv) er voordien geen contact was geweest tussen de afnemer en de tussenpersoon, dan wel dat tussen hen al een relatie bestond, (v) de tussenpersoon de afnemer thuis heeft bezocht voor een gesprek, dan wel alleen telefonisch of schriftelijk contact met de afnemer heeft gehad.
Advies
4.9.
In deze zaak is niet (voldoende) betwist dat de tussenpersoon optrad als cliëntenremisier en niet over een vergunning beschikte om tevens als adviseur op te treden. Dexia stelt in dit kader dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten onder de toenmalige wet- en regelgeving geen vergunningplichtige activiteit was. Het hof overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, rov. 4.7 deze stelling van Dexia heeft verworpen met de overweging – kort gezegd – dat Nederland in de Wet toezicht effectenverkeer 1995 gebruik heeft gemaakt van de in de Richtlijn Beleggingsdiensten voor lidstaten geboden mogelijkheid om voor wat betreft de vergunningvoorwaarden strengere regels van toepassing te verklaren dan in de Richtlijn zijn vastgesteld. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat de Wet toezicht effectenverkeer 1995 aldus moet worden uitgelegd dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. In de hiervoor reeds genoemde arresten van 12 oktober 2018 en 9 juni 2023 heeft de Hoge Raad dit oordeel gehandhaafd. Het hof ziet in hetgeen Dexia in de onderhavige procedure heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen.
Toepassing van genoemde jurisprudentie in deze zaak leidt tot het volgende.
4.10.
Afnemer heeft een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop de tussenpersoon in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de leaseovereenkomst. De stellingen van afnemer komen, samengevat, op het volgende neer. Afnemer is via kennissen in contact gekomen met de tussenpersoon. Een medewerker van de tussenpersoon (hierna: de medewerker) is bij afnemer thuis geweest. De medewerker heeft bij afnemer geïnformeerd naar zijn vermogenspositie en wensen. De medewerker heeft voorts afnemer ervan overtuigd dat hij de overwaarde van zijn huis moest aanwenden om te sparen. De medewerker heeft afnemer geadviseerd een effectenleaseproduct af te sluiten, omdat dit volgens de medewerker een betere vorm van sparen was vanwege een hoger rendement en uitermate geschikt was om te sparen voor onder andere de studie van de kinderen. In het bijzonder adviseerde de medewerker het product [bedrijf] als een geschikt product. Daarnaast adviseerde de medewerker afnemer om een hypothecaire lening af te sluiten, waaruit een andere lening werd gefinancierd. Ook heeft de medewerker voor afnemer een Financieel Totaal Plan opgesteld. Dit bevat een inventarisatie van de financiële situatie van afnemer voor en na het afsluiten van de leaseovereenkomst.
4.11.
Dexia stelt dat zij bij de advisering door de tussenpersoon aan afnemer niet betrokken is geweest en betwist derhalve in algemene zin bij gebrek aan wetenschap de stellingen van afnemer omtrent hetgeen feitelijk tussen afnemer en de tussenpersoon is voorgevallen. Dexia merkt daarnaast op dat uit de stellingen van afnemer niet volgt dat sprake zou zijn geweest van vergunningplichtig advies, maar eerder van de verkoop van een kant-en-klaar product door een verkoper die niet de persoonlijke financiële situatie van afnemer in kaart heeft gebracht en enkel algemene, summiere informatie over het product heeft verstrekt.
4.12.
Het hof stelt het volgende voorop. Uit gepubliceerde, eerdere rechtspraak in zaken waarin Dexia partij was, komt het beeld naar voren dat het de bedrijfsopzet van Dexia was om voor (in ieder geval een deel van) de distributie van haar effectenleaseproducten tussenpersonen in te zetten die hun klanten zouden adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. In voldoende mate blijkt daaruit dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers regelmatig niet slechts in het algemeen over deze producten informeerden, maar de producten ook onderdeel lieten zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. In die zaken is in de regel verwezen naar (onder meer) het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia op 11 mei 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000. Uit deze stukken volgt dat Dexia bewust gebruik maakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Dexia is met deze rechtspraak en stukken genoegzaam bekend. Ook in deze procedure zijn (in hoger beroep) verklaringen en andere stukken overgelegd die dit bevestigen. Dexia heeft in deze procedure geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die het oordeel rechtvaardigen dat dit beeld niet overeenkomt met de werkelijke gang van zaken van destijds.
4.13.
In aanmerking genomen dat Dexia ervoor koos om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, was het ook aan Dexia om te waarborgen dat zij aan de eisen van onder meer artikel 41 NR 1999 zou voldoen, door na te gaan wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er geen sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon, op grond waarvan Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer zou moeten weigeren. Voor zover Dexia destijds niet heeft gecontroleerd of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon, komen de gevolgen van dit nalaten voor haar rekening en risico.
4.14.
De door afnemer geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de leaseovereenkomsten, indien deze vast komt te staan, moet in het licht van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Anders dan Dexia stelt, zijn de stellingen van afnemer voldoende concreet. Uit deze stellingen volgt immers dat (i) de wensen en/of financiële situatie van afnemer aan de orde zijn gekomen, (ii) afnemer zijn financiële doelen aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt, (iii) de tussenpersoon een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder ( [bedrijf] van (de rechtsvoorgangster van) Dexia) heeft besproken, (iv) met welk product volgens de tussenpersoon de financiële doelen van afnemer konden worden gerealiseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon het product [bedrijf] aan afnemer heeft voorgesteld als geschikt voor hem en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door afnemer overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken zoals beschreven door afnemer bevestigen. Zo staat op de leaseovereenkomst vermeld ‘Adviseur: ATP00344-Ned. Bem. Groep B.V.’ Het Financieel Totaal Plan ondersteunt eveneens de stellingen van afnemer. Hieruit kan immers worden opgemaakt dat de tussenpersoon bij afnemer informatie heeft ingewonnen over diens inkomen, lopende (hypothecaire) geldleningen en eventuele spaar- en pensioenregelingen. Uit de inhoud van het Financieel Totaal Plan blijkt dus dat het een weergave is van een gegeven persoonlijk financieel advies. Daarmee heeft afnemer zijn stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.15.
Het ligt op de weg van Dexia om concreet te stellen en toe te lichten dat in het onderhavige geval desondanks niet is geadviseerd. Gelet op de keus van Dexia om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, moest Dexia nagaan wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er geen sprake was van vergunningplichtig advies door de tussenpersoon. Voor zover Dexia destijds niet heeft gecontroleerd of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtig advies door de tussenpersoon, komen de gevolgen van dit nalaten voor rekening en risico van Dexia, waaronder het feit dat Dexia in deze zaak kennelijk niet in staat is om gemotiveerd te onderbouwen dat de tussenpersoon aan de afnemer geen beleggingsadvies heeft verstrekt.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan afnemer. Dexia komt niet toe aan het leveren van (nader) bewijs, omdat zij geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden te bewijzen heeft aangeboden die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Wetenschap Dexia
4.17.
Naast de voorwaarde dat er is geadviseerd door de tussenpersoon, is ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon zonder vergunning advies heeft gegeven.
4.18.
Afnemer heeft in dit kader onder meer het volgende aangevoerd. Dexia wist dat de tussenpersoon de leaseovereenkomst betrok in haar advisering, omdat het laten adviseren van deze producten onderdeel was van de bedrijfsopzet van de tussenpersoon. Dit maakte de tussenpersoon ook naar buiten kenbaar. Ter onderbouwing heeft afnemer een uitdraai van de website van de tussenpersoon overgelegd, zoals deze luidde op 23 oktober 1999:

Werkwijze
leder mens is uniek. Een goed doordacht financieel advies behoort daarom altijd persoonlijk maatwerk te zijn. Met die gedachte werd NBG Finance opgericht.
Persoonlijk contact
Een goed Financieel Plan begint al bij het maken van een afspraak voor een kennismakingsgesprek met uw persoonlijk financieel adviseur. Tijdens dit eerste gesprek brengen we zorgvuldig uw huidige financiële situatie in kaart. Ook voor ogenschijnlijk eenvoudige onderwerpen is dit belangrijk omdat bij financiële zaken doorgaans uiteenlopende belangen verstrengeld zijn. Goed luisteren is daarom erg belangrijk in onze werkwijze. Wat zijn uw wensen? Welk doel wilt u bereiken? En waarom? De antwoorden hierop inventariseren we volgens een zorgvuldige methode.
Advies op maat
Afhankelijk van uw doelstellingen stellen we een advies op maat samen Hierin slaat het door u gekozen product centraal. Of het nu een Hypotheekadvies, een Pensioenadvies of een ander Financieel advies betreft, ieder advies wordt gebaseerd op uw persoonlijke situatie en toekomstwensen. In ons advies nemen we ook de langere termijn gevolgen van uw keuzes mee zodat u altijd goed doordacht de juiste kunt nemen. Het leven is immers niet te voorspellen. Dan is het prettig om te weten dat u bent voorbereid op verschillende situaties. Dat is voor u een hele zorg minder. Uw financiële zekerheid staat in ons advies centraal en een realistisch advies is ons uitgangspunt.
Service en gemak
Zodra het advies tot in detail akkoord is, zorgen wij ervoor dat het ook tot in detail wordt uitgevoerd. Zelf heeft u er nauwelijks omkijken naar. Uw adviseur houdt – als uw vaste aanspreekpunt – de voortgang nauwlettend in de gaten.
Om u volledig van dienst te zijn, regelen wij eventuele afspraken met een makelaar, notaris en/of andere specialisten. Onze afdeling Relatiebeheer overlegt met u een afspraak, zodat u zich daar niet mee bezig hoeft te houden. We nemen al het werk voor u uit handen en zorgen voor een snelle behandeling van uw belangen.
Plan voor het leven
Ook nadat u klant van ons bent geworden, blijven we voor u de relevante ontwikkelingen volgen die van invloed kunnen zijn op uw financiële situatie. Wanneer het nodig blijkt uw financieel plan aan te passen, nemen we contact met u op voor een update of aanpassing van uw Persoonlijk Advies.
Wanneer er in uw persoonlijke situatie veranderingen plaatsvinden (denk bijvoorbeeld aan verhuizing of de geboorte van een kind) toetsen wij op uw verzoek of er iets gewijzigd moet worden in uw advies om alle wensen en doelstellingen ook onder deze gewijzigde omstandigheden te realiseren.
Voor iedereen
Denk niet dat u te jong of te oud bent voor een goed financieel advies. In elke levensfase is het belangrijk om uw zaken zo goed mogelijk te regelen. Bij het kopen van uw eerste huis moet de samenhang tussen financiering, verzekeringen en erfrecht al meteen in orde zijn. Het vervolgens opbouwen van een vermogen voor de oude dag vraagt om specifieke aandacht. Want weet u hoe uw pensioen er straks uit komt te zien? Een goede pensioenregeling vanuit de overheid en werkgever wordt in de toekomst steeds onzekerder.
En als u de latere leeftijd heeft bereikt, speelt de vraag op welke wijze het opgebouwde kapitaal, fiscaal gezien, het best kan worden gebruikt. Al deze verschillende situaties eisen een advies op maat. Advies dat onze adviseurs u op een begrijpelijke manier met persoonlijke aandacht geeft.
4.19.
Dexia betwist de stellingen van afnemer. Zij stelt zich onder meer op het standpunt dat zij geen aanwijzingen had dat de tussenpersoon op betekenisvolle wijze vergunningplichtig advies gaf. Ten tijde van het afsluiten van de leaseovereenkomsten had volgens Dexia niemand ooit beweerd dat de combinatie van beleggingsadvies met cliëntenremise vergunningplichtig had kunnen zijn. Meer in het bijzonder merkt Dexia op dat zij tot aan de beleidsbrief van de STE (nu AFM) van 5 februari 2002 niet heeft kunnen weten van vergunningplichtige advisering door enige tussenpersoon.
4.20.
Het hof verwijst naar hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de plicht van Dexia om na te gaan wat de aard en betrokkenheid van de tussenpersoon was en de gevolgen die zijn verbonden aan het niet-nakomen van die plicht. Er zijn geen of onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat Dexia niet heeft kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven, indien zij de aard en betrokkenheid van de tussenpersoon zou hebben onderzocht. Voor zover zij dit niet wist, komt dit voor haar rekening. Daar komt bij dat afnemer voldoende heeft onderbouwd dat het de bedrijfsopzet van de tussenpersoon was om klanten van advies te voorzien en dat dit in ieder geval door de website van de tussenpersoon kenbaar was dan wel had moeten zijn voor de buitenwereld, en dus ook voor Dexia. Aan de eis dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon zonder vergunning advies heeft gegeven, is in dit geval dus voldaan. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Conclusie
4.21.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van afnemer op de billijkheidscorrectie slaagt en dat Dexia de schade van afnemer volledig dient te vergoeden.
4.22.
Partijen zijn nu in staat zelf de door Dexia aan afnemer verschuldigde schadevergoeding te berekenen aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164, met name rov. 3.6.3 en verder en het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist.
Slotsom
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia in het principaal hoger beroep geen bespreking behoeven. Grief 2 in het incidenteel hoger beroep van afnemer slaagt. Grief 3 slaagt gedeeltelijk. De overige grieven in het incidenteel hoger beroep slagen niet. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Dexia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
4.24.
Het hof ziet in deze uitkomst in het licht van het partijdebat in eerste aanleg toereikende grond om de kosten in eerste aanleg tussen partijen te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. Dexia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep. Het vernietigen van het bestreden vonnis brengt mee dat afnemer aan Dexia moet terugbetalen wat Dexia uit hoofde van dat vonnis aan afnemer heeft betaald. De door Dexia ingestelde restitutievordering van € 25.736,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2008, is door afnemer niet (voldoende) bestreden, zodat deze zal worden toegewezen.

5.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep;
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende;
veroordeelt Dexia tot betaling aan afnemer van het bedrag dat volgt uit de berekening zoals bedoeld in 4.22, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf het moment dat alle voordelen zijn verrekend tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt afnemer om aan Dexia te betalen een bedrag van € 25.736,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2008;
veroordeelt Dexia in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van afnemer begroot op € 262,00 aan verschotten, € 1.214,00 voor salaris in het principaal hoger beroep en € 1.214,00 voor salaris in het incidenteel hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, J.W.M. Tromp en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.