In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland. De zaak betreft de waardevaststelling van een horecagelegenheid, waarbij de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2020 heeft vastgesteld op € 876.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft de waarde gehandhaafd. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde verlaagd naar € 304.000. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal staat of de heffingsambtenaar de onroerende zaak correct heeft afgebakend en of de vastgestelde waarde juist is. Het Hof heeft vastgesteld dat de onroerende zaak bestaat uit een bedrijfsgedeelte en bovenwoningen, die door de heffingsambtenaar als zelfstandige objecten zijn aangemerkt. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de objectafbakening op juiste wijze heeft uitgevoerd en dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.