In deze zaak heeft Dexia Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen een eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, waarin de kantonrechter oordeelde dat de effectenleaseovereenkomst tussen Dexia en de afnemer tijdig was vernietigd. De afnemer had een beroep gedaan op de vernietiging van de overeenkomst op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW, omdat zijn echtgenote geen schriftelijke toestemming had gegeven voor het sluiten van de overeenkomst. Het hof heeft de ontvankelijkheid van Dexia in het hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat Dexia tijdig een herstelexploot had uitgebracht, waardoor het hoger beroep ontvankelijk was. Vervolgens heeft het hof de grieven van Dexia beoordeeld, waarbij het hof zich richtte op de vraag of het vernietigingsrecht van de echtgenote van de afnemer was verjaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de rechtsvordering tot vernietiging drie jaar bedraagt en dat deze termijn was gestuit door een collectieve actie. Het hof concludeert dat de afnemer niet in staat is geweest om het bewijsvermoeden te ontzenuwen dat zijn echtgenote vóór 13 maart 2000 met de overeenkomst bekend was. Hierdoor is het hof van oordeel dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is vernietigd. Het hof vernietigt het bestreden vonnis en verklaart voor recht dat Dexia aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan de afnemer verschuldigd is. De afnemer wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen Dexia ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de afnemer heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt de afnemer veroordeeld tot betaling van de proceskosten.