ECLI:NL:GHSHE:2025:1448

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
20-000003-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met vier slachtoffers door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 10 maart 2023 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats op de A59 ter hoogte van Sprang-Capelle, waarbij vier leden van een gezin om het leven kwamen. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, bestuurde zijn auto met een snelheid van minimaal 225 km/u, terwijl de maximumsnelheid op dat moment 130 km/u was. Tijdens het rijden filmde hij zijn snelheid met zijn telefoon, wat leidde tot afleiding. De verdachte botste achterop de auto van het gezin, die op dat moment een inhaalmanoeuvre uitvoerde. Door de botsing raakte de auto van het gezin in brand, wat resulteerde in de dood van de inzittenden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd, maar het gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigde dit vonnis en legde een gevangenisstraf van 16 jaar op, met een bijkomende maatregel van gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. De verdachte werd schuldig bevonden aan doodslag, meermalen gepleegd, en overtreding van de Wegenverkeerswet. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel door zijn roekeloze rijgedrag en dat hij deze kans had aanvaard. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000003-24
Uitspraak : 23 mei 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 december 2023, in de strafzaak met parketnummer
02-079985-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans verblijvende in [PI] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de aan de verdachte onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard, die feiten strafbaar verklaard en gekwalificeerd als de eendaadse samenloop van ‘doodslag, meermalen gepleegd’ (het onder 1 primair tenlastegelegde) en ‘overtreding van artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994’ (het onder 2 tenlastegelegde), de verdachte met betrekking tot die feiten strafbaar verklaard en aan hem opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft de rechtbank aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd dat de verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd, opgelegd. Tot slot heeft de rechtbank de inbeslaggenomen personenauto verbeurd verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen en het hof in overweging gegeven tevens een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Indien het hof de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zal opleggen heeft de advocaat-generaal subsidiair gevorderd dat het hof de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich, indien het hof geen aanleiding ziet om de causaliteit in twijfel te trekken, gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en tevens primair bepleit dat het hof geen maatregel van terbeschikkingstelling zal opleggen, maar zal volstaan met oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht en subsidiair dat het hof zal volstaan met de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Tot slot heeft de verdediging zich ten aanzien van de inbeslaggenomen auto gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2023 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, althans in Nederland, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet toen aldaar een personenauto bestuurd, rijdende over de Rijksweg A59, terwijl hij, verdachte, onder invloed als bedoeld in artikel 8 eerste lid en/of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 verkeerde (te weten 1,77 milligram ethanol per milliliter bloed), en heeft hij gereden met een hogere snelheid dan de aldaar op dat moment voor personenauto’s toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur (te weten met een uiteindelijke snelheid van 253 kilometer per uur), in elk geval met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan was en/of al snelheid verhogend/accelererend een mobiele telefoon vastgehouden en/of daarbij, met die voornoemde mobiele telefoon zijn snelheidsmeter en de weg gefilmd en/of aldus niet met beide handen zijn stuur vastgehouden en/of daarbij niet voortdurend, althans onvoldoende, zijn aandacht op de weg en zijn medeweggebruikers gericht en/of zijn snelheid daarop aangepast en/of niet, althans niet tijdig en/of niet voldoende afgeremd en/of onvoldoende afstand gehouden, waardoor hij, verdachte, met zijn, verdachtes, personenauto, met een enorm snelheidsverschil achterop een voor hem rijdende personenauto met daarin voornoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] . [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is aangereden, (mede) ten gevolge waarvan die voornoemde vier personen zijn overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2023 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, onder invloed als bedoeld in artikel 8 eerste lid en/of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 (te weten 1,77 milligram ethanol per milliliter bloed), met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur te rijden, (te weten minimaal 253 kilometer per uur) in elk geval te rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan was en/of al snelheid verhogend/accelererend een mobiele telefoon vast te houden en/of met die voornoemde mobiele telefoon zijn snelheidsmeter en de weg te filmen en/of aldus niet met beide handen zijn stuur vast te houden en/of daarbij niet voortdurend, althans onvoldoende, zijn aandacht op de weg en zijn medeweggebruikers gericht te houden en/of zijn snelheid daarop aan te passen, waardoor hij, verdachte, (van achteren) in aanrijding/botsing is gekomen met een voertuig, (mede) waardoor die voornoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] werden gedood, zulks terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid en/of tweede lid, Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2023 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,77 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 10 maart 2023 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet toen aldaar
een personenauto bestuurd, rijdende over de Rijksweg A59, terwijl hij, verdachte, onder invloed als bedoeld in artikel 8 eerste lid en/of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 verkeerde (te weten 1,77 milligram ethanol per milliliter bloed), en
gereden met een hogere snelheid dan de aldaar op dat moment voor personenauto's toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur (te weten met een uiteindelijke snelheid van 225 kilometer per uur), en
al snelheid verhogend/accelererend een mobiele telefoon vastgehouden, en
daarbij, met die voornoemde mobiele telefoon zijn snelheidsmeter en de weg gefilmd en aldus niet met beide handen zijn stuur vastgehouden, en
daarbij niet voortdurend zijn aandacht op de weg en zijn medeweggebruikers gericht en zijn snelheid daarop aangepast, en
niet tijdig en niet voldoende afgeremd en onvoldoende afstand gehouden,
waardoor hij, verdachte, met zijn, verdachtes, personenauto, met een enorm snelheidsverschil achterop een voor hem rijdende personenauto met daarin voornoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] . [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is aangereden, (mede) ten gevolge waarvan die voornoemde vier personen zijn overleden;
2.
hij op 10 maart 2023 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,77 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage. De bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van vol opzet op de dood van de slachtoffers, maar dat voorwaardelijk opzet wel bewezen kan worden verklaard en dat de gevolgen redelijkerwijs aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Uit de wijze van rijden van de verdachte kan bezwaarlijk anders volgen dan dat hij zich niet heeft bekommerd om de mogelijke gevolgen daarvan voor andere verkeersdeelnemers, waarbij een – overigens niet doorslaggevende – rol speelt dat de verdachte dit verkeersgedrag structureel vertoonde, dat hij eerder was gewaarschuwd en dat het vanwege dat structurele karakter in de ogen van het Openbaar Ministerie – bij wijze van spreken – wachten was op een aanrijding met dodelijke afloop. Een dergelijke vaststelling draagt zelfstandig het oordeel dat sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers. Onder die omstandigheden kan in het midden blijven of de verdachte door zijn gedrag ook willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook hijzelf zou komen te overlijden door de aanrijding, aldus de advocaat-generaal. De verdachte heeft met zijn rijgedrag derhalve blijk gegeven van een zodanige onverschilligheid ten aanzien van de mogelijke gevolgen dat hij kennelijk bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers heeft aanvaard, aldus de advocaat-generaal.

Het standpunt van de verdediging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde. Hiertoe heeft de verdediging – kort weergegeven – met betrekking tot de tenlastegelegde gedragingen bepleit dat de tenlastegelegde gereden snelheid van 253 kilometer per uur niet bewezen kan worden verklaard, nu deze snelheid is gebaseerd op de boordsnelheidsmeter en de daadwerkelijk gereden snelheid volgens het forensisch onderzoek een stuk lager heeft gelegen. Daarnaast heeft de verdediging – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – bepleit dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte niet voortdurend, althans onvoldoende, zijn aandacht op de weg en zijn medeweggebruikers gericht heeft gehouden. De verdediging heeft tevens de vraag naar de causaliteit opgeworpen, waarbij de vraag dient te worden beantwoord of de dood van de slachtoffers redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de aanrijding door de verdachte, nu ná de aanrijding door de verdachte nog een andere auto op de auto van de slachtoffers is gebotst en niet valt uit te sluiten dat dát de oorzaak van het in brand gaan van de auto van de slachtoffers is geweest. Indien dit het geval is en de conclusie moet zijn dat andere oorzaken hoogstwaarschijnlijk een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de brand, is de causale keten verstoord en staat dat volgens de verdediging een bewezenverklaring van doodslag in de weg. Indien het hof oordeelt dat redelijkerwijs alle gevolgen aan de verdachte zijn toe te rekenen, heeft de verdediging bepleit dat bij de verdachte geen sprake is van vol opzet op het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval en tevens bepleit – kort weergegeven, op gronden zoals verwoord in de pleitnota – dat evenmin sprake is van voorwaardelijk opzet, nu de verdachte de aanmerkelijke kans dat een dodelijk ongeval zou plaatsvinden niet bewust heeft aanvaard. In dat kader heeft de verdediging bovendien gewezen op meerdere contra-indicaties voor het aannemen van voorwaardelijk opzet. Zo is gewezen op de omstandigheid dat uit het forensisch onderzoek blijkt dat de verdachte heeft geremd om een ongeval te voorkomen en dat twee stuurbewegingen naar rechts van 8º (graden) zijn vastgesteld, te weten vóór het ongeval en tijdens het botsmoment. Tot slot heeft de verdediging bepleit dat de contra-indicatie zoals die in het Porsche-arrest is geformuleerd aan de orde is, inhoudende dat het – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een botsing zou plaatsvinden waarbij hij als gevolg van zijn gedraging
zelfhet leven zou verliezen, eveneens op de koop toe heeft genomen.

Het oordeel van het hof

Op basis van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – stelt het hof allereerst de navolgende feiten en omstandigheden vast. Bij de beoordeling van de hiervoor vermelde verweren van de verdediging zal het hof van die feiten en omstandigheden uit gaan.
Op 10 maart 2023, omstreeks 21.16 uur, reed de verdachte op de A59 ter hoogte van Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, als bestuurder in een [merk auto] met kenteken [kenteken 1] . Op deze A59 heeft vervolgens een aanrijding plaatsgevonden, waarbij onder andere de verdachte, als bestuurder van de [merk auto] , en de [auto slachtoffers] , met het kenteken [kenteken 2] , met daarin het gezin [slachtoffers] , waren betrokken. De verdachte is rijdende op de linker rijstrook van genoemde snelweg met de voorzijde van zijn auto achterop de auto van het gezin [slachtoffers] gereden. In die auto zaten moeder [slachtoffer 1] , vader [slachtoffer 2] , zoon [slachtoffer 3] en dochter [slachtoffer 4] . De verdachte heeft voorafgaande aan de botsing naar eigen zeggen thuis zeven of acht flesjes bier genuttigd, waarop hij in de auto is gestapt en bij een vriend ook nog twee flesjes bier heeft genuttigd. Circa tweeëneenhalf uur na het ongeval, te weten om 23.45 uur, is bloed afgenomen van de verdachte en op dat moment is een alcoholpercentage gemeten van 1,77 milligram ethanol per milliliter bloed, terwijl de grenswaarde 0,5 milligram ethanol per milliliter bloed bedraagt. Op de telefoon van de verdachte is een om 19.49.24 aangemaakte afbeelding aangetroffen met in de bekerhouder van zijn auto een geopend blik Hertog Jan met schuim op de rand. Na vertrek bij de woning van zijn vriend heeft de verdachte op enig moment de cruise control van de auto ingesteld op 169 kilometer per uur, terwijl op de A59 op dat moment een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur gold. Voorafgaand aan de botsing is door de verdachte met zijn telefoon een filmopname gemaakt van 26 seconden waaruit volgt dat de verdachte op de linker rijstrook van de A59 rijdt, de afrit naar en de oprit vanaf een tankstation met hoge snelheid nadert en passeert en daarbij zijn auto laat accelereren en blijft accelereren als de vrachtwagen met daarachter twee personenauto’s, en daarnaast een personenauto die de vrachtwagen nog aan het inhalen is, zichtbaar worden. Ook op het moment dat de [auto slachtoffers] van het gezin [slachtoffers] middels de richtingaanwijzer tweemaal richting aangeeft naar links teneinde ook de op de rechter rijstrook rijdende vrachtauto in te halen, neemt de verdachte geen snelheid terug. Uit de Event Data Recorder volgt dat de [auto verdachte] vanaf 5,0 seconden tot 1,0 seconde voor de botsing heeft gereden met een geregistreerde snelheid van 254 kilometer per uur en tot dat moment het rempedaal niet werd bediend. Pas 1,0 seconde voor de frontale botsing werd het rempedaal bediend, op welk moment de verdachte reed met een geregistreerde snelheid van 254 kilometer per uur. De botsing heeft ongeveer 0,8 seconde na het einde van de filmopname plaatsgevonden. Na deze botsing is de [auto slachtoffers] nog in botsing gekomen met twee andere voertuigen, te weten met de rechtervoorkant op de achterkant van de oplegger gekoppeld aan de vrachtauto op de rechter rijstrook die werd ingehaald en daarna – op het moment dat de [auto slachtoffers] 180 graden was gedraaid – met de voorkant op de voorkant van een achteropkomende personenauto die de gecrashte [auto slachtoffers] niet meer wist te ontwijken. De [auto slachtoffers] is ten slotte op de linkerrijstrook tot stilstand gekomen, waarna brand is uitgebroken in de [auto slachtoffers] terwijl het gezin zich nog in de auto bevond. Het gehele gezin [slachtoffers] is hierbij om het leven gekomen.
Voordat het hof toekomt aan de vraag welk strafrechtelijk verwijt dat aan de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden, dient de vraag te worden beantwoord of de dood van de slachtoffers redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de gedraging(en) van de verdachte.
Causaliteit
Het hof stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedraging(en) en het tenlastegelegde gevolg dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedraging(en) aan de verdachte kan worden toegerekend. Doorgaans is bij de beantwoording van de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat, niet aan twijfel onderhevig dat in de keten van gebeurtenissen de gedraging(en) van de verdachte een noodzakelijke factor is/zijn geweest voor het ingetreden gevolg – en staat dat gevolg dus in conditio sine qua non-verband tot de gedraging, welk verband in beginsel als ondergrens van het causaal verband fungeert –, maar gaat het daarbij vooral erom of het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan (de gedraging(en) van) de verdachte kan worden toegerekend, Daarbij is ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat de gedraging(en) van de verdachte een onmisbare schakel kan/kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging(en) van de verdachte is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362 en HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:585). Daarbij weegt het hof op grond van bestendige rechtspraak onder meer mee in hoeverre de verdachte met zijn gedraging(en) de kans op het intreden van het gevolg heeft verhoogd, alsmede dat aan het aannemen van het causaal verband niet in de weg behoeft te staan dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot het gevolg (vgl. HR 30 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9666/NJ 2005, 69 en HR 28 november 2006, ECLI:NL:HR:AZ0247/NJ 2007, 49).
Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het niet aan twijfel onderhevig is dat in de keten van gebeurtenissen de gedragingen van de verdachte een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg en dat deze ten minste een onmisbare schakel hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van de verdachte is veroorzaakt. De verdachte is met zijn voertuig, rijdend onder invloed, handelingen verrichtend waardoor zijn aandacht niet voortdurend, althans onvoldoende, op de weg en zijn medeweggebruikers was gericht, met een zeer hoge snelheid in botsing gekomen met de [auto slachtoffers] van de slachtoffers. Daardoor is de [auto slachtoffers] vervolgens in botsing gekomen met twee andere voertuigen en zijn de inzittenden van de [auto slachtoffers] overleden, mede als gevolg van de brand die in de [auto slachtoffers] is uitgebroken. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het ingetreden gevolg, te weten de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag welk strafrechtelijk verwijt dat aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Juridisch kader
De verdachte wordt onder feit 1 primair doodslag, meermalen gepleegd, tenlastegelegd. Voor een bewezenverklaring van doodslag moet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden dat de verdachte met zijn rijgedrag het gezin [slachtoffers] opzettelijk heeft gedood. De verdachte wordt onder feit 1 subsidiair tenlastegelegd, indien doodslag niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dood door schuld meermalen gepleegd, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, onder strafverzwarende omstandigheden.
Voor de primair tenlastegelegde doodslag, meermalen gepleegd, moet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden dat de verdachte met zijn rijgedrag het gezin [slachtoffers] opzettelijk heeft gedood. Opzettelijk iemand doden impliceert dat de verdachte door zijn rijgedrag gewild en geweten heeft dat daardoor iemand om het leven zou komen, dan wel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden dan wel bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen (zogenoemd ‘voorwaardelijk opzet’). Dat de verdachte niet specifiek de bedoeling had in de betekenis van motief bij zijn handelen of wat hij uiteindelijk heeft willen bereiken, staat aan de bewezenverklaring van het opzet niet in de weg (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1769, rov. 3.3.).
Voor het subsidiair tenlastegelegde dood door schuld in het verkeer, meermalen gepleegd, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, onder strafverzwarende omstandigheden, moet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte met zijn roekeloze dan wel zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag het gezin [slachtoffers] heeft gedood.
Op grond van bestendige rechtspraak ligt de ondergrens van het begrip ‘schuld’ in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bij een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid en/of onoplettendheid, ook wel omschreven als ‘aanmerkelijke schuld’. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Eveneens kan uit deze rechtspraak worden afgeleid dat voor de beoordeling of de schuld van de verdachte aan het verkeersongeval uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, de afweging gebaseerd dient te zijn op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat heeft tot gevolg dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat daarvoor ook andere factoren van belang zijn, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Echter, duidelijk is dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. onder meer HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822/NJ 2005, 252; HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2208/NJ 2011, 172; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3105; HR 2 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:128 en HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398, rov. 2.6.1 en 2.6.2).
Voor bewezenverklaring van roekeloosheid bij het subsidiair tenlastegelegde dood door schuld dient te worden vastgesteld dat de verdachte zeer onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoond waarbij welbewust met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Het betreft handelen dat niet slechts aanmerkelijk onvoorzichtig is, maar blijk geeft van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid (zie Kamerstukken II 2001-02, 28 484, nr. 3, p. 10-12). Met de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeerdelicten (Stb. 2019, 413) is de reikwijdte van ‘roekeloosheid’ als vorm van schuld via artikel 175, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 (tevens) gekoppeld aan artikel 5a Wegenverkeerswet. De vaststelling dat sprake is van opzettelijk zeer gevaarlijk rijgedrag als bedoeld in artikel 5a Wegenverkeerswet 1994, dat heeft geleid tot een verkeersongeval met dodelijke afloop of letsel kan vervolgens dienen ter vaststelling dat sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 175, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent in essentie dat bepaald welbewust zeer gevaarlijk rijgedrag in elk geval de zwaarste vorm van schuld (roekeloosheid) oplevert als die gedragingen het gevolg hebben veroorzaakt, terwijl de verdachte zich bewust had moeten zijn van het ernstige gevaar dan wel zich bewust was van de mogelijkheid van het gevolg, maar ernstig verwijtbaar (en naar is gebleken ten onrechte) heeft geoordeeld dat het wel goed zou aflopen (zie Kamerstukken II 2018-19, 35 086, nr. 3, p. 8 en 14-15 en HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1405, rov. 2.7.1-2.7.4).
Het hof dient tegen deze juridische achtergrond te bepalen welk strafbaar feit het in casu bewezen acht. Het hof stelt daarbij het volgende voorop. De strafrechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren, behalve in bijzondere gevallen. Bij de beoordeling van het beschikbare bewijsmateriaal kan de feitenrechter volgens bestendige jurisprudentie betekenis toekennen aan onder meer de onderlinge samenhang van dit bewijsmateriaal en de mate waarin bewijsmateriaal steun vindt in ander bewijsmateriaal (vgl. o.a. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061 en meer recent HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:452 en 454 en HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:498). Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de verdachte willens en wetens en derhalve desbewust gehandeld heeft door met zijn rijgedrag iemand om het leven te brengen. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof derhalve van oordeel dat bij de verdachte geen sprake is van ‘vol opzet’ op de dood van de slachtoffers. De vraag is vervolgens of wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zogenoemd ‘voorwaardelijk opzet’ op de dood van de slachtoffers heeft gehad. Zoals hiervoor reeds aangegeven gaat het daarbij om de afweging of de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen. Deze afweging vergt dat wordt nagegaan of er door het rijgedrag van de verdachte en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond ten tijde van het incident; a) een aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers bestond, b) of de verdachte zich bewust was van deze aanmerkelijke kans en c) of hij die kans willens en wetens of bewust heeft aanvaard dan wel op de koop toe heeft genomen.
Ter zake van a) de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is volgens bestendige jurisprudentie afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging, al dan niet beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm, en aan de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak (vgl. HR 9 november 1954, ECLI:NL:HR:1954:1/NJ 1955, 55) gebruikte formulering ‘de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans’. Algemene regels over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, kunnen niet worden gegeven, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken (vgl. onder meer HR 25 maart 2003, ECLI:HR:2003:AE9049/NJ 2003, 552; HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718; HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1747; HR 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:982; HR 11 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1043; HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1407 en HR 11 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:141).
Voor de beantwoording van deze vraag gaat het hof uit van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en overweegt ten aanzien van de gedragingen van de verdachte aanvullend het navolgende.
De verdachte bestuurde die avond een auto, terwijl hij onder invloed was van alcohol. In zijn om 23.45 uur, en derhalve circa tweeëneenhalf uur na het ongeval, afgenomen bloed is een alcoholpercentage gemeten van 1,77 milligram alcohol per milliliter bloed, terwijl dienaangaande op grond van artikel 8, tweede lid, Wegenverkeerwet 1994 de wettelijke toegestane grenswaarde 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed bedraagt.
In de Event Data Recorder van de [auto verdachte] van de verdachte is geregistreerd dat de verdachte van 5,0 seconden tot 1,0 seconde voor de botsing 254 kilometer per uur reed. Naar het oordeel van het hof heeft de verdediging er echter terecht op gewezen dat dit snelheidssignaal wordt geregistreerd vanaf de snelheidsmeter van de auto. Die snelheidsmeter mag wettelijk niet een lagere snelheid weergeven dan de daadwerkelijk gereden snelheid, maar kan wel een hogere snelheid aangeven. Bij een weergegeven snelheid van 254 kilometer per uur op de snelheidsmeter, kan – volgens berekening van de politie – de snelheid van de [auto verdachte] maximaal 29,4 kilometer per uur te hoog zijn geweest. Het hof is daarom van oordeel dat bewezen kan worden dat kort voor de botsing de verdachte met een snelheid van minimaal 225 kilometer per uur heeft gereden. Op de A59 gold op dat tijdstip een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur.
Tot het moment zeer kort voor de botsing met de [auto slachtoffers] heeft de verdachte 26 seconden lang, terwijl hij zijn auto bestuurde beeld- en geluidsopnamen gemaakt van zijn rijgedrag met zijn telefoon. Op deze filmopname is te zien dat de verdachte over de A59 rijdt en gas bijgeeft tot zijn snelheidsmeter op een zeker moment ruim 250 kilometer per uur aangeeft. Omdat de verdachte zijn telefoon tijdens het filmen in zijn hand had, kan bewezen worden dat hij tijdens het besturen van de auto niet zijn beide handen aan het stuur heeft gehad. Anders dan de verdediging is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte niet voortdurend zijn aandacht op de weg en zijn medeweggebruikers gericht heeft gehad. Op het filmpje zijn de snelheidsmeter en toerenteller de gehele tijd op min of meer dezelfde manier in beeld. Gelet daarop kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte zijn aandacht ook op (het hanteren van) zijn telefoon gericht heeft gehad en niet voortdurend op de weg en zijn medeweggebruikers. Het voorgaande vindt bevestiging in het feit dat de verdachte heeft verklaard dat de weg voor hem vrij zou zijn geweest, terwijl uit het door hemzelf gemaakte filmpje blijkt dat zich recht voor hem, dus op dezelfde rijstrook links, ook een voertuig bevond dat kennelijk de vrachtwagen aan het inhalen was. Hetgeen de verdediging over de aandacht die de verdachte had voor de weg en zijn medeweggebruikers ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Dat de verdachte zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden op de weg en het (mogelijke) weggedrag van zijn medeweggebruikers en niet tijdig en bovendien onvoldoende heeft afgeremd en onvoldoende afstand heeft gehouden, is door de verdediging niet ter discussie gesteld en blijkt immers ook uit het feit dat de verdachte achterop de voor hem rijdende [auto slachtoffers] is gebotst. Vanaf het begin van de filmopname zijn in de verte al achterlichten van andere auto’s te zien. Ook als de achterlichten van andere weggebruikers steeds duidelijker zichtbaar worden, neemt de verdachte geen gas terug, maar houdt hij zijn extreem hoge snelheid vast en vermeerdert zelfs nog zijn snelheid. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat niet alleen direct achter de vrachtauto achterlichten waren te zien, maar ook links van de vrachtauto op dezelfde rijstrook waar de verdachte reed en dus direct voor de verdachte. Ruim één seconde voor het einde van de filmopname is de [auto slachtoffers] van het gezin [slachtoffers] te zien die op de rechterbaan achter een vrachtauto rijdt en middels de richtingaanwijzer richting aangeeft naar links. De afstand tussen de [auto slachtoffers] en de [auto verdachte] van de verdachte is op dat moment ongeveer 60 meter. De [auto slachtoffers] begint vervolgens een inhaalmanoeuvre door zich rustig naar de linker rijstrook te verplaatsten. De filmopname stopt vervolgens, waarbij al die tijd niet is geremd door de verdachte. Het rempedaal van de auto van de verdachte wordt pas een seconde voor de fatale botsing bediend.
Tot slot heeft niet ter discussie gestaan dat de verdachte met een enorm snelheidsverschil tegen de auto van het gezin [slachtoffers] is aangereden. Hun [auto slachtoffers] moet bij het inhalen van de vrachtauto een iets hogere snelheid hebben gehad dan de vrachtauto, die volgens onderzoek ten tijde van het ongeval met een geregistreerde constante snelheid van 85 kilometer per uur reed. De snelheid van de auto van de verdachte tijdens de botsing was volgens de Event Data Recorder 203 kilometer per uur. Hoewel het snelheidsverschil tussen de auto van de verdachte en die van het gezin [slachtoffers] niet exact kan worden vastgesteld, kan zonder meer worden geconcludeerd dat sprake was van een enorm snelheidsverschil ten tijde van de aanrijding en kort daarvoor.
De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg en hoger beroep verklaard dat hij gezien zijn rijgedrag ten tijde van het ongeluk een (groot) risico heeft genomen.
Het hof is van oordeel dat voornoemd handelen van de verdachte extreem gevaarlijk is geweest en de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat andere weggebruikers om het leven zouden komen. Dit heeft ter terechtzitting ook niet ter discussie gestaan.
Ter zake van b) of de verdachte zich bewust was van deze aanmerkelijke kans en c) of de verdachte die kans willens en wetens of bewust heeft aanvaard dan wel op de koop toe heeft genomen
Voorafgaand aan de afweging van hetgeen onder b) en c) dient te worden bewezen, wijst het hof op het volgende. Op grond van bestendige jurisprudentie geldt dat voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een aanmerkelijke kans niet alleen is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. onder meer HR 25 maart 2003, ECLI:HR:2003:AE9049/NJ 2003, 552; HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1407 en HR 11 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:141).
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij zich niet alles van de avond van het incident kon herinneren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard zich omtrent het incident wel diverse aspecten te kunnen herinneren. De verdachte heeft dienaangaande verklaard dat hij op enig moment met zijn telefoon is gaan filmen en dat hij zich kan herinneren dat hij een lege weg voor zich zag en hij in de verte drie voertuigen op de rechterrijstrook zag rijden. Naarmate hij deze voertuigen naderde, zag hij dat de afstand tussen deze voertuigen nauwelijks was verminderd en om die reden is hij, ondanks dat hij zag dat de [auto slachtoffers] middels de richtingaanwijzer richting aangaf naar links, in de veronderstelling geweest dat de auto’s achter de vrachtwagen zouden blijven rijden en de vrachtwagen niet zouden inhalen. Opeens kwam de [auto slachtoffers] naar links en op dat moment heeft hij vol geremd en volgde er een klap. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard zich niet bewust te zijn geweest van het risico op een dodelijk ongeval, omdat hij ervan uitging dat de [auto slachtoffers] zich niet naar links zou begeven om de vrachtauto in te halen.
Het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep erkend dat zijn rijgedrag die avond risicovol was en ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij zich er in zijn algemeenheid van bewust is dat het rijden met een zeer hoge snelheid (zeer) ernstige ongevallen tot gevolg kan hebben. Ook heeft de verdachte in eerste aanleg verklaard dat hij inderdaad eerder een EMA-cursus heeft gevolgd en heel goed weet wat de gevolgen kunnen zijn van rijden onder invloed van alcohol. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij goed bekend was met de situatie ter plaatse, omdat hij er geregeld reed. De verdachte heeft bovendien verklaard dat hij het overige verkeer heeft gezien, zodat het niet anders kan dan dat hij moet hebben geweten dat zijn rijgedrag en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond uiterst gevaarlijk was en hij zich ten tijde van het incident bewust was van de aanmerkelijk kans op een ongeval met dodelijke afloop. Dat kan hem eenvoudigweg niet zijn ontgaan, omdat hij zich in het leven – naar moet worden aangenomen – vrijwel dezelfde algemene ervaringsregels heeft eigen gemaakt als nagenoeg ieder ander. Het hof is bovendien van oordeel dat de verdachte gezien de aard van zijn rijgedrag en de omstandigheden waaronder dit is verricht, kort voorafgaand aan het incident wetenschap moet hebben gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Naar het oordeel van het hof kan het – in tegenstelling tot hetgeen de verdachte heeft verklaard – niet anders zijn dan dat verdachte kort voorafgaand aan het incident er terdege rekening mee heeft gehouden dat de [auto slachtoffers] zich mogelijk naar links zou begeven om (evenals de andere auto op de linkerbaan die voor de verdachte reed) de vrachtauto in te halen. Normaliter rijden vrachtauto’s op autosnelwegen met een snelheid van 85 tot 90 kilometer per uur, zoals in onderhavige zaak ook het geval is, en doorgaans rijden personenauto’s met een hogere snelheid. In deze situatie, waarbij de [auto slachtoffers] nota bene voorafgaande aan de inhaalmanoeuvre middels de richtingaanwijzer richting naar links heeft aangegeven, kan het niet zo zijn dat de verdachte zich niet bewust was van de mogelijkheid dat de personenauto een inhaalmanoeuvre zou gaan maken en dat de personenauto daarbij geen rekening zou houden met de omstandigheid dat een medeweggebruiker – de verdachte – daar met een snelheid reed van minstens 225 kilometer per uur. Daarnaast overweegt het hof dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat de afstand tussen de voertuigen nauwelijks was verminderd – nog daargelaten de vraag of hij rijdende met een zeer hoge snelheid dienaangaande tot een adequate inschatting in staat was –, zijn weerlegging vindt in de verklaring van [getuige 1] .
Gelet op het voorgaande staat voor het hof in voldoende mate vast dat de verdachte zich bewust is geweest van de hiervoor beschreven aanmerkelijke kans op een ongeluk met dodelijk afloop.
Ten slotte de beantwoording van de vraag of door de verdachte deze kans ten tijde van de gedraging bewust is aanvaard (op de koop toe is genomen).
Het hof heeft – gelet op het voorgaande – uit de verklaringen van de verdachte en gelet op de wisselende verklaringen met betrekking tot wat hij zich van het incident nog herinnerde, slechts een beperkt beeld kunnen krijgen van hetgeen in de verdachte is omgegaan ten tijde van de hem verweten gedraging. Het hof zal zich ter beantwoording van de vraag of bij de verdachte sprake is geweest van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op een ongeval met dodelijke afloop, dan ook baseren op de aard en uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging(en) van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. Daarbij acht het hof de uitleg van het ‘bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans’ zoals in casu met betrekking tot het van het leven beroven van iemand, niet hetzelfde, maar ruimer dan het enkele ‘willen van het gevolg’.
Het hof stelt vast dat wanneer het rijgedrag en de houding van de verdachte voorafgaand aan en ten tijde van de aanrijding in samenhang wordt bekeken, een beeld naar voren komt van iemand die over een langer traject meerdere verkeersovertredingen – waaronder het rijden onder invloed van veel te veel alcohol en het begaan van forse snelheidsovertredingen – heeft begaan, waarbij de aandacht is verdeeld tussen zijn verkeersgedragingen en het hanteren van een telefooncamera, die zich kennelijk niets heeft aangetrokken van de ter plaatse ten behoeve van de verkeersveiligheid geldende verkeersregels en voor wie het belang van de overige verkeersdeelnemers kennelijk volkomen ondergeschikt is geweest aan zijn eigen belang om met een aanzienlijke snelheid te kunnen blijven doorrijden. De verdachte heeft voorafgaande aan het incident blijkens de door hem gemaakte filmopname vanaf geruime afstand en gedurende geruime tijd kunnen waarnemen dat er op de A59 diverse andere verkeersdeelnemers aanwezig waren, maar hij is desondanks met zeer hoge snelheid blijven rijden terwijl hij zijn verrichtingen filmde. Daarbij was de verdachte zich blijkens zijn verklaring voorafgaande aan het incident bewust van de omstandigheid dat hij heel veel had gedronken. Hij heeft immers verklaard dat hij voorafgaand aan het rijden in totaal negen tot tien flesjes bier had gedronken. De verdachte was voorafgaande aan het incident zich bewust van de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van een ongeval met dodelijk afloop maar heeft blijkens zijn rijgedrag en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond niettemin gehandeld ongeacht of dat gevolg zou intreden. Het hof is dan ook van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht waren op het veroorzaken van een potentieel dodelijk ongeval, dat daaruit volgt dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Ten slotte wijst het hof op de omstandigheid dat het in zijn oordeel heeft betrokken dat op grond van de jurisprudentie in gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een (frontale) botsing met een auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt (vgl. HR 15 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0139/NJ 1997, 199, rov. 5.4.).
Op grond van het voorliggende dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof dienaangaande vast dat aanwijzingen die tot de conclusie zouden moeten leiden dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet bewust zou hebben aanvaard, ontbreken.
Met betrekking tot de door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden die als contra-indicaties geduid zouden moeten worden, overweegt het hof het navolgende. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het rempedaal van de [auto verdachte] pas 1,0 seconde voor de frontale botsing is bediend en ook het stuur op dat moment voor de eerste keer 8º (graden) naar rechts is gedraaid. Het hof meent dat deze remhandeling op het allerlaatste moment en deze stuurbeweging naar rechts onder de gegeven omstandigheden geen enkel positief effect (meer) konden sorteren. De potentieel dodelijke situatie die de verdachte op dat moment bewust had gecreëerd, kon hij immers op dat moment niet meer veranderen. De verdachte heeft zich bewust in deze situatie gebracht, doordat hij is blijven accelereren toen de vrachtauto en de personenauto’s zichtbaar werden en hij heeft bewust zijn snelheid niet verminderd op het moment dat de [auto slachtoffers] richting aangaf naar links; sterker nog: uit de videobeelden volgt dat nadat de richtingaanwijzer knipperde de snelheid van de [auto verdachte] zelfs nog iets werd verhoogd. De verdachte heeft zich daarmee bewust in een situatie gebracht waarin hij vervolgens op geen enkele wijze meer in staat was om afdoende te remmen of met een stuurbeweging de [auto slachtoffers] te ontwijken om een botsing te voorkomen. Anders dan de verdediging ziet het hof in de genoemde handelingen geen contra-indicaties voor de bewuste aanvaarding.
Op grond van de bewijsmiddelen, het verhandelde ter terechtzitting en al het vorenstaande kan het hof
niettot de conclusie komen dat de verdachte er ten tijde van of kort voorafgaand aan het incident van uit is gegaan dat het ongeval met potentieel dodelijke gevolg
nietzou intreden. Het hof is juist van oordeel dat deze genoemde feitelijke omstandigheden indicaties zijn voor het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans, dan wel duiden deze gedragingen en omstandigheden minst genomen op totale onverschilligheid ten aanzien van de mogelijke consequenties van zijn rijgedrag en daardoor mogelijk veroorzaakt ongeval.
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

doodslag, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,77 milligram).
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen en maatregel
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen sancties gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De ernst van het bewezenverklaarde
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, meermalen gepleegd. De verdachte is op vrijdagavond 10 maart 2023 onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol vanuit zijn woning in zijn auto vertrokken naar een vriend. Bij deze vriend heeft de verdachte nog meer alcohol genuttigd, waarna hij met zijn auto richting zijn woning is vertrokken. Op enig moment is de verdachte ter hoogte van Sprang-Capelle over de A59 gereden met een minimale snelheid van 225 kilometer per uur, met meer dan drie keer de toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed, terwijl hij zijn levensgevaarlijke gedrag filmde met zijn telefoon in zijn hand. Op diezelfde A59 reed op dat moment ook het gezin [slachtoffers] , te weten moeder [slachtoffer 1] , vader [slachtoffer 2] , hun dertienjarige zoon [slachtoffer 3] en hun tienjarige dochter [slachtoffer 4] . Zij keerden terug naar hun woning nadat zij samen met de grootouders een etentje hadden gehad ter ere van de zesenveertigste verjaardag van de vader van het gezin. Door het volstrekt onverantwoorde rijgedrag van de verdachte is de verdachte met zijn [auto verdachte] achter op de [auto slachtoffers] van het gezin [slachtoffers] geklapt. De auto van het gezin is vervolgens in botsing gekomen met een vrachtauto, om de hoogte- en lengteas geroteerd, over de kop geslagen en tegen de rijrichting in op de linkerrijstrook terechtgekomen en vervolgens met de voorzijde in botsing gekomen met een [auto] , waarna de auto in brand is gevlogen. Ten gevolge van deze aanrijding zijn alle vier de gezinsleden [slachtoffers] om het leven gekomen.
Door zijn handelen heeft de verdachte die avond de vier leden van het gezin [slachtoffers] van hun leven beroofd en daarmee een vader en moeder met twee kinderen, die nog een heel leven voor zich hadden moeten hebben, het meest kostbare dat een mens bezit, het recht op leven, ontnomen. De dood van de slachtoffers betekent voor de nabestaanden het immens pijnlijke en onomkeerbare verlies van hun dierbaren die op een compleet onverwacht moment op gruwelijke wijze uit hun leven zijn weggerukt. Het leed dat hen is aangedaan is niet in woorden te omschrijven. Leed dat zonder twijfel hun verdere bestaan zal blijven overschaduwen. Blijkens de slachtofferverklaringen die in eerste aanleg en in hoger beroep zijn voorgelezen heeft het gebeurde diep ingegrepen in het leven van de nabestaanden, alsook in de gemeenschap in [plaatsnaam] De nabestaanden hebben op indringende wijze verwoord hoe het onverwachte verlies van het gezin in hun leven heeft ingegrepen en nog elke dag diep voelbaar is. Het hof realiseert zich dat geen enkele straf die aan de verdachte zal worden opgelegd recht zal doen aan dit leed van de nabestaanden.
De aanrijding heeft ook een diepe indruk gemaakt op anderen. Zo zijn meerdere weggebruikers getuige geweest van de aanrijding en van het brandende voertuig waarin de inzittenden opgesloten zaten. Onder andere een moedige omstander heeft getracht het vuur te blussen en een andere omstander heeft nog getracht de moeder van het gezin te bevrijden uit de brandende auto. Daarnaast draagt het handelen van de verdachte bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Doodslag is één van de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Weliswaar is geen sprake van vol opzet, maar dat neemt niet weg dat bewezen is dat de verdachte met zijn rijgedrag niettemin het leven van vier personen opzettelijk heeft weggenomen. Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor zeer lange duur met zich brengt.
De maximaal op te leggen gevangenisstraf voor de in onderhavige zaak bewezenverklaarde doodslag is, gelet op artikel 287 (oud) Wetboek van Strafrecht en artikel 57, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren. In deze zaak is daarnaast ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol.
Tot slot heeft het hof bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf acht geslagen op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte, voorafgaand aan het onderhavige feit, al eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof eveneens gelet op de persoon van de verdachte en ziet het hof zich in dat kader gesteld voor de vraag of naast de oplegging van een gevangenisstraf aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal en door de rechtbank is opgelegd, hetgeen de rechtbank als strafmatigende omstandigheid heeft aangemerkt. Met betrekking tot het al dan niet opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling stelt het hof het navolgende voorop.
Ingevolge artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht kan een verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en tegen wie een misdrijf bewezen wordt verklaard waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zoals hier doodslag, meermalen gepleegd, op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Ingevolge artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid of goederen de verpleging eist.
Het hof heeft kennisgenomen van de rapportages en aanvullende rapportages die zijn uitgebracht over de persoon van de verdachte door de deskundigen [deskundige 1] , [deskundige 2] , [deskundige 3] en [deskundige 4] en hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg door de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] en in hoger beroep door de deskundigen [deskundige 3] en [deskundige 4] naar voren is gebracht.
Uit de door voornoemde psychiater [deskundige 1] opgemaakte psychiatrische rapportage d.d. 19 juli 2023 en de door voornoemde GZ-psycholoog [deskundige 2] opgemaakte psychologische rapportage d.d. 21 juli 2023 volgt dat zij afzonderlijk van elkaar hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Dit was ook het geval ten tijde van het tenlastegelegde en beide rapporteurs adviseren de verdachte het tenlastegelegde volledig toe te rekenen. Om het hoge recidiverisico voor een ernstig verkeersongeval te verlagen is volgens de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] intensieve behandeling noodzakelijk, nu (volgens [deskundige 1] ) sprake is van ernstige elkaar in stand houdende pathologie. Beide rapporteurs adviseren om de behandeling in het kader van een maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, waarbij de haalbaarheid van terbeschikkingstelling met voorwaarden nader onderzocht dient te worden. Mocht terbeschikkingstelling met voorwaarden niet mogelijk zijn, adviseren [deskundige 1] en [deskundige 2] de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging, hetgeen zij in de aanvullend opgemaakte rapportages d.d. 22 november 2023 en 24 november 2023 hebben verduidelijkt/aangevuld. Omtrent de mogelijkheid van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel hebben de deskundigen zich op het standpunt gesteld dat deze maatregel vanwege het ontbreken van een dwingend kader onvoldoende alternatief is voor de door hen noodzakelijk geachte behandeling.
Gelet op het bepaalde in artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan aan een verdachte slechts een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden worden opgelegd als de gevangenisstraf die wordt opgelegd niet meer dan vijf jaren bedraagt. Nu het hof hiervoor reeds heeft overwogen dat het hof een gevangenisstraf voor zeer lange duur passend en geboden acht, met dien verstande dat het hof in dat kader overweegt dat de op te leggen gevangenisstraf de hoogte van vijf jaren ruimschoots overstijgt, is een veroordeling mede tot de door de voornoemde deskundigen geadviseerde maatregel met voorwaarden geen mogelijkheid.
Op verzoek van de verdediging zijn in de fase van hoger beroep twee andere deskundigen benoemd voor het opmaken van een nieuwe dubbelrapportage. Uit de door psychiater [deskundige 3] opgemaakte psychiatrische rapportage d.d. 26 maart 2025 en de door gezondheidszorgpsycholoog [deskundige 4] opgemaakte psychologische rapportage d.d. 9 april 2025 en uit hetgeen zij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht, volgt dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in alcoholgebruik in remissie, welke stoornis ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. Volgens [deskundige 3] en [deskundige 4] wordt niet voldaan aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis. Zij komen tot dit oordeel op basis van meerdere argumenten. Zo is er geen sprake van disfunctioneren op meerdere terreinen, nu de verdachte langere tijd een stabiel werk en inkomen had, hij geen schulden had en meerdere relatief stabiele relaties heeft gehad. Hij heeft een stabiel netwerk, zowel binnen de familiaire kring, als ook daarbuiten. Daarnaast is er geen structureel patroon van inflexibel, instabiel persoonlijk of interpersoonlijk functioneren. Weliswaar heeft de verdachte een periode van zijn leven (2019-2020) niet stabiel gefunctioneerd, waarbij sprake was van depressieve stemmingsklachten, suïcidale gestes en ontregeling van zijn psychisch en persoonlijk functioneren, maar dit is niet door te trekken en te generaliseren naar de periode voorafgaand en nadien. De eerder door de GGZ gestelde persoonlijkheidsstoornis is gesteld in de (eenmalige) periode van disfunctioneren en psychische klachten en is daardoor, in de opinie van [deskundige 3] , niet goed bruikbaar. De periode dat de verdachte niet goed heeft gefunctioneerd, betreft een episode en hij is succesvol behandeld voor onder meer depressieve klachten en suïcidaliteit, samenhangend met meerdere life-events, bij [GGZ-instelling] middels gespreksbehandeling, emotieregulatietherapie en antidepressieve medicatie. De klachten zijn sindsdien volledig in remissie en hij is psychisch gestabiliseerd. Tot slot is de persoonlijkheid van de verdachte goed uitgerijpt en het empathische vermogen, de sociaal-emotionele ontwikkeling en de gewetensfunctie zijn voldoende ontwikkeld.
Omtrent het verschil met betrekking tot de conclusies van [deskundige 1] en [deskundige 2] ten aanzien van een al dan niet aanwezige persoonlijkheidsstoornis hebben [deskundige 3] en [deskundige 4] desgevraagd ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat dit verschil mogelijk te verklaren is doordat de verdachte ten tijde van het onderzoek door [deskundige 1] en [deskundige 2] behoorlijk emotioneel was en de verdachte inmiddels minder labiel is en er meer stabiliteit is ontstaan, waardoor het toestandsbeeld anders is. Daarnaast hebben [deskundige 3] en [deskundige 4] de bestaande informatie omtrent de behandeling van de verdachte bij [GGZ-instelling] in één keer mogen ontvangen, terwijl de informatie die [deskundige 1] en [deskundige 2] van [GGZ-instelling] in eerste instantie hebben ontvangen, niet volledig was en zij om die reden wellicht (teveel) hebben geleund op de diagnostiek van Breburg.
Omtrent de mate van toerekenen hebben ook [deskundige 3] en [deskundige 4] geadviseerd de tenlastegelegde feiten volledig toe te rekenen aan de verdachte.
Volgens [deskundige 3] is het recidiverisico, voortkomend uit een stoornis, niet goed te onderbouwen, nu er geen sprake is van een psychische stoornis in engere zin. Hieromtrent heeft [deskundige 4] gerapporteerd dat hij van mening is dat er weliswaar een risico op herhaling is van vergelijkbaar delictgedrag, wanneer de verdachte weer overgaat op het gebruik van alcohol, maar [deskundige 4] schat het risico hiertoe op korte en middellange termijn in als laag en op de lange termijn als hooguit matig, nu de stoornis op dit moment immers (weliswaar gedwongen in detentie) volledig in remissie is en de verdachte zich inmiddels – mede door de zeer heftige consequenties van zijn gedrag – zeer goed bewust lijkt van de gevaren van het rijden onder invloed, maar ook van de bredere gevolgen van het gebruik van alcohol op zijn functioneren. Er is geen sprake van een andere, onderliggende pathologie die hem meer kwetsbaar maakt voor terugval in alcoholgebruik. Uiteraard is het risico immer aanwezig dat betrokkene na ommekomst van een detentie (op termijn) weer alcohol gaat gebruiken en terugvalt in meer structureel gebruik, maar dat hoeft vervolgens nog niet direct te betekenen dat hij opnieuw overgaat tot vergelijkbaar delictgedrag, maar dat zou – zeker op de lange termijn – wel weer kunnen leiden tot roekeloos rijgedrag, zoals rijden onder invloed. Derhalve is het aan te bevelen om betrokkene gedurende een lange tijd een zekere ‘stok achter de deur’ op te leggen na zijn detentie en hem voor een langere tijd te blijven controleren. Ook mederapporteur [deskundige 3] ziet belangrijke risicofactoren, namelijk met name in het alcoholgebruik, de vermijdende coping en het opnieuw opzoeken van roekeloos, risicovol en gevaarzettend gedrag.
Met betrekking tot passende interventies heeft [deskundige 3] gerapporteerd dat op basis van het ontbreken van een psychische stoornis en de afwezige doorwerking een
behandeling in een strafrechtelijk kader, gericht op terugdringing van het recidiverisico, zoals een maatregel van terbeschikkingstelling, niet wordt geadviseerd. Ook [deskundige 4] ziet geen aanleiding om aan de verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Door beide deskundigen wordt geadviseerd een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen aan de verdachte, zodat na detentie gedurende langere tijd controle en toezicht op met name het alcoholgebruik en zijn rijgedrag kan worden gehouden.
Alles afwegende volgt het hof de bevindingen en conclusies van de deskundigen [deskundige 3] en [deskundige 4] en maakt deze tot de zijne. Derhalve gaat het hof niet over tot de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Met het voortschrijden van de tijd is er naar het oordeel van het hof stabiliteit ontstaan in de persoon van de verdachte en verkeert hij in een andere positie dan tijdens de episode die aanleiding was voor de opname in [GGZ-instelling] en ten tijde van het onderzoek naar zijn persoon door deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] , op basis waarvan andere conclusies gerechtvaardigd zijn. In dit oordeel heeft het hof meegenomen dat de informatie die [deskundige 1] en [deskundige 2] in eerste instantie hebben ontvangen niet volledig was en [deskundige 3] en [deskundige 4] de bestaande informatie in één keer en compleet hebben ontvangen.
Gelet op het mogelijk ingrijpende karakter en de potentieel lange duur van het toezicht vergt de oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking steeds een beoordeling van de individuele feiten en de omstandigheden van het voorliggende geval. Naast het type delict, waaraan al dan niet een verhoogd recidiverisico kleeft, dienen daarbij onder meer de omstandigheden waaronder het delict is begaan, de persoon van de dader, de impact die het delict heeft gehad op het slachtoffer en mogelijk ontstane maatschappelijke onrust te worden betrokken (zie Kamerstukken II 2013-14, 33 816, nr. 6, p. 8 en 22 en HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:770 en HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1860).
Met de deskundigen [deskundige 3] en [deskundige 4] ziet het hof – gelet op het hiervoor door de deskundigen [deskundige 4] en [deskundige 3] geschetste recidivegevaar – wel aanleiding om de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Het hof neemt daarbij in zijn overweging mee dat uit het strafdossier met onder andere de Pro Justitia-rapporten en het Uittreksel van de Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte niet alleen ten tijde van het bewezenverklaarde feit onder 1 primair, maar ook eerder met te veel alcohol heeft gereden. Het hof heeft op grond daarvan vastgesteld dat het aannemelijk is dat na ondergaan van gevangenisstraf sprake zal zijn van recidivegevaar bij verdachte en er daaruit voortvloeiende noodzaak bestaat tot oplegging van deze maatregel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, meermalen gepleegd (het onder 1 primair tenlastegelegde) en overtreding van artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 (het onder 2 tenlastegelegde). Het bewezenverklaarde feit onder 1 primair betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het hof zal dienaangaande naast een gevangenisstraf ambtshalve tevens de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na afloop van de gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien dat in verband met alsdan bestaande risico's noodzakelijk is.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel – en indien nodig voor welke periode en onder welke voorwaarden – zal in de laatste fase van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling – en zo nodig naar aanleiding van een door het Openbaar Ministerie in te dienen vordering tot tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6:6:23a van het Wetboek van Strafvordering – plaats te vinden.
De overschrijding van de redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarbij sprake is van een gedetineerde verdachte, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Bovendien heeft in onderhavige zaak als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep in ingesteld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden, nu de verdachte op 22 maart 2023 in verzekering is gesteld en het vonnis van 19 december 2023 dateert. De redelijke termijn in hoger beroep is echter wel overschreden, namelijk met bijna 1 maand. Namens de verdachte is op 29 december 2023 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 23 mei 2025, arrest wijst.
Gelet op de voortvarende behandeling van onderhavige zaak in eerste aanleg heeft de totale berechting in de twee feitelijke instanties 2 jaren en 2 maanden geduurd. Vanwege de duur van de totale berechting en nu er sprake is van een geringe termijnoverschrijding in hoger beroep volstaat het hof met de enkele constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Conclusie op te leggen gevangenisstraf en maatregel
In verband met de omstandigheid dat het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, niet zal overgaan tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling is het hof van oordeel dat, mede gelet op de ernst en aard van het bewezenverklaarde, niet kan worden volstaan met de gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. Alles afwegende is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede de oplegging van de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde onder 1 primair en ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof tevens een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 10 jaren.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht, waarbij de termijn van de ontzegging wordt verlengd met de tijd dat de verdachte gedurende de ontzegging rechtens zijn vrijheid is ontnomen ex artikel 180, zevende lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijk verzoek ingediend tot het nogmaals horen van de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] indien het hof mocht overwegen aan de verdachte geen maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen.
Het verzoek dat de advocaat-generaal heeft gedaan, is een verzoek als bedoeld in artikel 315 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) jo. art. 328 Sv, welke bepalingen op grond van art. 415, eerste lid Sv ook op het onderzoek in hoger beroep van toepassing zijn. Gelet op de voorwaardelijke vorm van het verzoek is slechts een uitdrukkelijke beslissing vereist indien de daaraan gestelde voorwaarde – dat het hof geen maatregel van terbeschikkingstelling aan de verdachte zal opleggen – is vervuld. In de onderhavige strafzaak wordt daaraan bij dezen voldaan. Het hof beoordeelt het onderhavige verzoek aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Dit criterium houdt verband met de taak en de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor de volledigheid van het onderzoek van de zaak.
Het hof zal dit voorwaardelijke verzoek afwijzen, nu de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken en het hof zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht.
Beslag
Onder de verdachte is de [auto verdachte] in beslag genomen waarin hij reed. Deze auto stond op naam van de moeder van de verdachte. Met de rechtbank stelt het hof vast dat het onder 1 primair bewezenverklaarde met de inbeslaggenomen [auto verdachte] is gepleegd en dat deze daarom in beginsel vatbaar is voor verbeurdverklaring. Daarvoor is wel vereist dat de auto aan de verdachte toebehoorde. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep volgt dat de auto weliswaar op naam van de moeder van de verdachte stond, maar dat hij de enige was die er in reed, hij elke dag in deze auto reed en tevens de verzekering betaalde. Hiermee staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte als feitelijk rechthebbende van de auto kan worden aangemerkt. Gelet daarop zal het hof de auto derhalve verbeurd verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 38z, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de maatregel op strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179a van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto (G2569556, grijs, merk [merk auto] , chassisnr.: [nummer] ).
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. M.M. Koevoets en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 23 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Bijlage bewijsmiddelen

Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, zaakregistratienummer [nummer] , gesloten d.d. 30 augustus 2023, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie, pagina 1 tot en met 448. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde onder 1 primair en 2 heeft begaan.

1. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 30 augustus 2023, p. 2-15, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :

Locatie ongeval
Datum: 10 maart 2023
Omstreeks: 21.17 uur
Locatienaam: A59
Ter hoogte van: hectometerpaal 111.9 linker rijbaan
Plaats: Sprang-Capelle
Soort weg: een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Lichtgesteldheid; duisternis
Weersgesteldheid: droog
Toestand van het wegdek: droog
Wegverlichting: niet brandend
Wegsituatie: rechte weg
Maximum snelheid: 130 km per uur
Vermoedelijke toedracht
Bestuurder (1) van een personenauto van het [merk] , [type] , voorzien van het kenteken [kenteken 1] .
Bestuurder (2) van een personenauto van het merk [auto slachtoffers] , [type] , voorzien van het kenteken [kenteken 2] (
het hof begrijpt: [kenteken 2] ).
Bestuurder (3) van een vrachtauto van het [merk] , [type] , voorzien van het [kenteken 3] , gekoppeld aan deze vrachtauto een oplegger van het [merk] , [type] , voorzien van het kenteken [kenteken 4] .
Bestuurder (4) van een personenauto van het [merk] , [type] , voorzien van het [kenteken 5] .
Alle betrokken voertuigen kwamen uit de richting van ‘s-Hertogenbosch en waren gaande in de richting van Raamsdonksveer. Op rijksweg A59, ter hoogte van 111.9 Li te Sprang-Capelle, kwam de bestuurder van [auto verdachte] met de voorzijde tegen de achterzijde van de [auto slachtoffers] . Deze botsing had met een aanzienlijk snelheidsverschil plaats gevonden.
Ten gevolge van deze aanrijding met [auto verdachte] werd de [auto slachtoffers] in de richting van de
rechter rijstrook gedrukt en kwam de [auto slachtoffers] met de voorzijde in botsing met de
linker achterzijde van de achter de trekker gekoppelde oplegger. Ten gevolge van de botsing tussen de [auto slachtoffers] en de oplegger was de laadklep van de oplegger afgebroken en in de grasberm aan de rechterzijde van de rijbaan terecht gekomen. Tevens was de [auto slachtoffers] ten gevolge van de botsing met de oplegger om de hoogte- en lengteas geroteerd en over de kop geslagen. De [auto slachtoffers] was vervolgens op de linker rijstrook, tegen de rijrichting in, tot stilstand, of nagenoeg tot stilstand, gekomen en kwam vervolgens met de voorzijde in botsing met de voorzijde van de Volkswagen. De [bestuurder 4 van een personenauto] botste hierna op de stilstaande [auto verdachte] . De [auto slachtoffers] belandde uiteindelijk op de linkerrijstrook, waarbij op enig moment brand uitbrak terwijl de inzittenden zich nog in de [auto slachtoffers] bevonden. Alle inzittenden kwamen
om het leven.
De bestuurder van de [merk auto] heeft gereden met een veel hogere snelheid dan de
toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur. Tevens was de bestuurder van de [merk auto] onder invloed van alcohol.
Verdachte
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornamen]
Geboren: [geboortedag] 1989
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Ik heb [verdachte] voornoemd als verdachte aangemerkt, omdat ik uit bovenstaande omstandigheden heb afgeleid dat ten aanzien van deze bestuurder van personenauto, merk [merk] , kenteken [kenteken 1] , sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan dan wel betrokkenheid bij het ongeval.
Betrokken partijen/objecten
Voertuig personenauto [kenteken 1] [merk]
Bestuurder: [verdachte]
Dodelijke slachtoffers
Bij of kort na het ongeval zijn onderstaande personen overleden.
Achternaam: [achternaam]
Voornamen: [voornamen]
Geboren: [geboortedatum]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Rol in relatie tot aanrijding: passagier van personenauto [kenteken 2]
Achternaam: [achternaam]
Voornamen: [voornaam]
Geboren: [geboortedatum]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Rol in relatie tot aanrijding: passagier van personenauto [kenteken 2]
Achternaam: [achternaam]
Voornamen: [voornaam]
Geboren: [geboortedatum]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Rol in relatie tot aanrijding: bestuurder van personenauto [kenteken 2]
Achternaam: [achternaam]
Voornamen: [voornaam]
Geboren: [geboortedatum]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Rol in relatie tot aanrijding: passagier van personenauto [kenteken 2]

2. Het geschrift, te weten een schouwverslag opgemaakt door [naam forensisch arts] d.d. 11 maart 2023, p. 307-308, voor zover inhoudende:

Naam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [voornaam]
Geboren: [geboortedatum] te [geboorteplaats]
Overleden: Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk
Evaluatie
Op 10.03.2023 omstreeks 21.15 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de A59 ter hoogte van Sprang-Capelle. Hierbij is een personenauto uitgebrand waarbij vier leden uit één gezin zijn omgekomen. Het verkoolde lichaam van betrokkene werd geborgen uit de bestuurdersstoel. Het werd op basis van de omstandigheden en de lichamelijke kenmerken geïdentificeerd als de 46-jarige moeder. De uitwendige lijkschouwing toont hitteschade in de vorm van verkoling met weefsel- en botdestructie. Er is expositie van het schedeldak en de buikholte
alsook fragmentatie van de ledematen. Er worden geen opvallende traumatische letsels vastgesteld (die direct verband zouden kunnen houden met botsimpact).
Op grond van de omstandigheden en medicolegale bevindingen kan worden
geconcludeerd dat betrokkene is overleden als gevolg van het verkeersongeval (door traumatisch en/of brandgerelateerd letsel).
Conclusie
Niet-natuurlijke aard van overlijden (verkeersongeval).

3. Het geschrift, te weten een schouwverslag opgemaakt door [naam forensisch arts] d.d. 11 maart 2023, p. 309-310, voor zover inhoudende:

Naam: [slachtoffer 3]
Voornamen: [voornaam]
Geboren: [geboortedatum]
Overleden: Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk
Evaluatie
Op 10.03.2023 omstreeks 21.15 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de A59 ter hoogte van Sprang-Capelle. Hierbij is een personenauto uitgebrand waarbij vier leden uit één gezin zijn omgekomen. Het verkoolde lichaam van betrokkene werd geborgen van de rechterzijde van de achterbank. Het werd op basis van de omstandigheden en de lichamelijke kenmerken geïdentificeerd als de 13-jarige zoon. De uitwendige lijkschouwing toont hitteschade in de vorm van verkoling met weefsel- en botdestructie. Er is plaatselijke destructie van het schedeldak alsook fragmentatie van de ledematen. Er worden geen opvallende
traumatische letsels vastgesteld (die direct verband zouden kunnen houden
met botsimpact). Op grond van de omstandigheden en medicolegale bevindingen kan worden geconcludeerd dat betrokkene is overleden als gevolg van het
verkeersongeval (door traumatisch en/of brandgerelateerd letsel).
Conclusie
Niet-natuurlijke aard van overlijden (verkeersongeval).

4. Het geschrift, te weten een schouwverslag opgemaakt door [naam forensisch arts] d.d. 11 maart 2023, p. 311-312, voor zover inhoudende:

Naam: [slachtoffer 2]
Voornamen: [voornamen]
Geboren: [geboortedatum]
Overleden: Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk
Evaluatie
Op 10.03.2023 omstreeks 21.15 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de A59 ter hoogte van Sprang-Capelle. Hierbij is een personenauto uitgebrand waarbij vier leden uit één gezin zijn omgekomen. Het verkoolde lichaam van betrokkene werd geborgen uit de passagiersstoel. Het werd op basis van de omstandigheden en de lichamelijke kenmerken geïdentificeerd als de 46-jarige vader. De uitwendige lijkschouwing toont hitteschade in de vorm van verkoling met
weefsel- en botdestructie. Er is expositie van de schedelholte en de buikholte
alsook fragmentatie van de ledematen. Er worden geen opvallende
traumatische letsels vastgesteld (die direct verband zouden kunnen houden
met botsimpact). Op grond van de omstandigheden en medicolegale bevindingen kan worden geconcludeerd dat betrokkene is overleden als gevolg van het
verkeersongeval (door traumatisch en/of brandgerelateerd letsel).
Conclusie
Niet-natuurlijke aard van overlijden (verkeersongeval).

5. Het geschrift, te weten een schouwverslag opgemaakt door [naam forensisch arts] d.d. 11 maart 2023, p. 313-314, voor zover inhoudende:

Naam: [slachtoffer 4]
Voornamen: [voornaam]
Geboren: [geboortedatum]
Overleden: Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk
Evaluatie
Op 10.03.2023 omstreeks 21.15 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de A59 ter hoogte van Sprang-Capelle. Hierbij is een personenauto uitgebrand waarbij vier leden uit één gezin zijn omgekomen. Het verkoolde lichaam van betrokkene werd geborgen van de linkerzijde van de achterbank. Het werd op basis van de omstandigheden en de lichamelijke kenmerken geïdentificeerd als de 10-jarige dochter. De uitwendige lijkschouwing toont hitteschade in de vorm van verkoling met weefsel- en botdestructie. Er is destructie van het schedeldak, expositie van borst- en buikholte alsook fragmentatie van de ledematen. Er worden geen opvallende traumatische letsels vastgesteld (die direct verband zouden
kunnen houden met botsimpact). Op grond van de omstandigheden en medicolegale bevindingen kan worden geconcludeerd dat betrokkene is overleden als gevolg van het verkeersongeval (door traumatisch en/of brandgerelateerd letsel).
Conclusie
Niet-natuurlijke aard van overlijden (verkeersongeval).

6. Het geschrift, te weten een proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 29 mei 2023, p. 171-174, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :

De verdachte gaf mij, [verbalisant 3] , op te zijn genaamd:
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornamen]
Geboren: [geboortedag] 1989
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Op 10 maart 2023, om 23.45 uur, heeft de verpleegkundige, [naam verpleegkundige] in aanwezigheid van ons, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Ik, [verbalisant 2] , heb het opdrachtformulier Toxicologisch onderzoek voorzien van een
genummerde en op naam gestelde SIN-sticker ‘Analyse’ met het nummer TACA9771NL. De verzegelde verpakking is overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden naar het [ziekenhuis] .

7. Het geschrift, te weten het rapport alcohol en drugs in het verkeer d.d. 6 april 2023, p. 164-165, opgemaakt door [naam ziekenhuisapotheker-klinisch farmacoloog] , voor zover inhoudende:

Tabel Resultaten onderzoek in bloed van (
het hof begrijpt: [achternaam verdachte] )[achternaam verdachte] met sporen identificatienummer TACA9771NL:
Aangewezen stof
Meetbare stof
Grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt
Grenswaarde indien in combinatie gebruikt
Eindresultaat in bloed TACA9771NL
Rapportage eenheid
Alcohol
Ethanol
0,50 of 0,20
0,20
1,77
Milligram per milliliter

8. De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 maart 2023, p. 140, voor zover inhoudende:

Datum en tijd: 13 maart 2023 te 07.49 uur
Reden: Verkeersongeval met dodelijke afloop
Beslagene:
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornamen]
Geboren: [geboortedag] 1989
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Volgnummer 1:
Goednummer: PL2000-2023061604-2570110
Merk/type: Apple iPhone

9. Het proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer PL2000-2023061604-37) d.d. 15 maart 2023, p. 64-66, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :

Op 13 maart 2023 werd bij Team Digitale Opsporing onderstaand mobiel toestel voor onderzoek aangeboden:
IBN Code: 2570110
SIN nummer: AAPK7504NL
Merk en type: Apple iPhone 8
Naam toestel: [naam toestel]
Onderzoek datum/tijd:
Op 13 maart 2023 om 09.36 uur werden door mij de op het aangeboden mobiele toestel ingestelde datum en tijd gecontroleerd. De datum en tijd stonden op dat moment ingesteld op 13 maart 2023 om 09.36 uur.

10. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2023, p. 67-69, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 6] :

Op 13 maart 2023 werd bij Team Digitale Opsporing onderstaand mobiel toestel voor onderzoek aangeboden:
IBN Code: 2570110
SIN nummer: AAPK7504NL
Merk en type: Apple iPhone 8
Naam toestel: [naam toestel]
Mij is gevraagd de gegevens die zich op dit mobiele toestel bevinden te onderzoeken en nader onderzoek te doen naar (gebruikers)sporen in relatie tot de dodelijke aanrijding welke plaatsvond op 10 maart 2023 omstreeks 21.17 uur.
Aantreffen video
Ik onderzocht het toestel op gebruikerssporen omstreeks 21.17 uur, het tijdstip van de aanrijding. Hierbij zag ik dat er een video aanwezig was in het toestel met de volgende eigenschappen:
Bestandsnaam: recorded-105812475463695.mp4
Aanmaakdatum: 10-3-2023 21.15.46
Laatst gewijzigd: 10-3-2023 21.16.12
Toen ik deze video opende zag ik dat het een fragment was van 26 seconden welke is opgenomen in een rijdende personenauto. Ik zag dat het stuur en dashboard zichtbaar waren en dat het voertuig zich op de autosnelweg bevond. Aan het begin van de video zag ik dat de snelheidsmeter van het voertuig een snelheid tussen 150 en 180 kilometer per uur aangaf. Op tijdstip 00m19s in de video zag ik dat de bestuurder een Shell tankstation passeerde en dat de snelheidsmeter 240 kilometer per uur aangaf.
Op tijdstip 00m24s zag ik, naast de rode (achter)lichten, ook de contouren van
twee personenauto’s en een vrachtauto. Deze twee personenauto’s
reden achter de vrachtauto, allen op de rechterrijstrook. Op datzelfde moment zag ik
dat de richtingaanwijzer van de voorste personenauto werd ingeschakeld en dat het
voertuig naar de linkerrijstrook bewoog.
Op tijdstip 00m26s zag ik dat de snelheidsmeter 250 kilometer per uur aangaf. Daarna eindigde het videofragment.
Ik zag dat tussen het begin en het einde van de video de snelheid bleef toenemen. Ook toen het overige verkeer in beeld kwam minderde de bestuurder zijn snelheid niet.
Relatie video met het verkeersongeval
In de video zag ik dat de bestuurder opeenvolgend een Shell tankstation en een geel
verlichtte boog passeerde. Op Google Maps zag ik dat beide locaties zich langs de A59 bevonden, in de nabijheid van de plaats van het ongeval. Daarnaast komen de datum en tijd dat de video voor het laatst is gewijzigd (21.16 uur) bijna overeen met de datum- en tijdstip van het ongeval (21.17 uur).

11. De eigen waarneming van het gerechtshof van de tot het procesdossier behorende camerabeelden met bestandsnaam recorded-105812475463695.mp4, zoals die zijn bekeken in raadkamer:

Het hof neemt op de camerabeelden die op 10 maart 2023 zijn gemaakt van het ongeval op de A59 onder meer het navolgende waar (
opmerking hof: het fragment wordt afgespeeld middels VLC Media Player):
Het betreft een videofragment van 26 seconden welke is opgenomen in een rijdende personenauto. Het stuur en het dashboard zijn zichtbaar en de auto bevindt zich op de linker rijstrook van een autosnelweg. Op de snelheidsmeter van de auto zijn de snelheden 150 – 180 – 210 – 240 – 270 – 300 km/uur duidelijk vermeld en gemarkeerd met een witte streep. Tussen die markeringen zijn telkens 5 tussenstreepjes aangebracht, kennelijk als onderverdeling van de successievelijk aangegeven snelheden in eenheden van 5 km/uur.
- Aan het begin van de video is te zien dat de snelheidsmeter van het voertuig een snelheid tussen 150 en 180 kilometer per uur aangeeft: de naald van de snelheidsmeter bevindt zich ter hoogte van het 4e tussenstreepje tussen de snelheidsmarkeringen 150 en 180 km/uur.
- Vanaf 0:02s begint de snelheid(swijzer) op te lopen.
- Op tijdstip 0:08 staat de naald van de snelheidsmeter op de markeringsstreep van 210 km/uur. Door de voorruit is een tankstation zichtbaar. In de verte op de rijbaan zijn rode (achter)lichten zichtbaar.
- Op tijdstip 0:14s zijn de rode (achter)lichten en het tankstation nog beter zichtbaar en is aan de rechterkant van de rechter rijstrook een blokmarkering zichtbaar van de uitvoegstrook voor het tankstation.
- Op tijdstip 0:17s staat de naald van de snelheidsmeter op de markeringsstreep van 240 km/uur. Door de voorruit zijn verscheidene rode (achter)lichten zichtbaar waaronder twee rode (achter)lichten die hoger zijn geplaatst dan de andere.
- Op tijdstip 0:19/0:20s wordt het tankstation gepasseerd. De rode (achterlichten) zoals hiervoor beschreven zijn duidelijker zichtbaar, zowel op de linker rijstrook als op de rechter rijstrook en de contouren van een vrachtauto wordt zichtbaar.
- Op tijdstip 0:22s zijn, naast de rode (achter)lichten, op de rechter rijstrook ook de contouren van minimaal één personenauto en een vrachtauto zichtbaar, alsmede de rode achterlichten die zich nog steeds op de linker rijstrook bevinden.
- Op tijdstip 0:23s worden de contouren van een tweede personenauto op de rechter rijstrook zichtbaar die kort achter de vrachtauto op de rechterrijstrook rijdt.
- Op tijdstip 0:24s is het licht van de richtingaanwijzer (naar links) van de voorste personenauto (
het hof: de [auto slachtoffers] van de slachtoffers) zichtbaar, dat kort daarna weer uitgaat. De naald van de snelheidsmeter van de auto staat inmiddels
ophet 2e tussenstreepje
nade snelheidmarkering van 240 km/uur.
- Kort daarna (binnen dezelfde seconde) is nogmaals het licht van de richtingaanwijzer naar links van de [auto slachtoffers] zichtbaar en de [auto slachtoffers] beweegt richting de linkerrijstrook. Iets verder op de linker rijstrook zijn twee rode achterlichten van een andere auto zichtbaar. De naald van de snelheidsmeter is inmiddels
voorbijhet 2e tussenstreepje na de snelheidsmarkering van 240 km/uur.
- Op tijdstip 0:26s bevindt de [auto slachtoffers] zich minstens voor de helft op de linkerrijstrook en staat de naald van de snelheidsmeter ongewijzigd.
Direct hierna eindigt het videofragment.

12. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 maart 2023, p. 37-39, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :

Op 10 maart 2023 reed ik, in mijn personenauto van het [merk auto] , welke was voorzien van het kenteken [kenteken 6] . Ik reed omstreeks 21.15 uur over de autosnelweg A59, komende uit de richting van Tilburg en gaande in de richting van Gorinchem.
Ik reed met een snelheid van ongeveer 110 of 120 km/u op de rechter rijstrook en voor mij reed een donkere personenauto en daarvoor weer een vrachtwagen. Achter mij reed niemand, het was helemaal donker achter mij. Ik denk dat er gezien de afstand tot de auto voor mij, er zo'n 4 of 5 personenauto’s tussen zouden hebben gepast. Ik kwam al langzaam dichterbij de auto en de vrachtauto voor mij maar toen zag ik in mijn spiegel koplampen heel snel dichtbij komen. Ik zag dat de personenauto voor mij van rijstrook wisselde naar links Ik zag ook dat de richtingaanwijzing naar links was aangezet. Ik heb toen het gas losgelaten en ben wat meer aan de rechterzijde van mijn rijstrook gaan rijden. Toen de auto mij passeerde voelde ik dat mijn auto bewoog door de rijwind van de voorbij rijdende auto. Ik denk dat die auto zeker wel boven de 200, 220 km/u reed, zeker. Dat was echter niet normaal. Vervolgens zag ik dat die auto achterop de auto botste, die die vrachtwagen wilde gaan inhalen. Ik zag dat de auto waarop was gebotst, direct in de brand vloog.

13. Het proces-verbaal van bevindingen (met proces-verbaalnummer PL2000-2023061604-65) d.d. 12 april 2023, p. 84-88, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :

In het onderzoek ‘2023061604 Dodelijke aanrijding A59’ heb ik een telefoon veiliggesteld en de gegevens beschikbaar gemaakt. Dit heb ik beschreven in proces verbaal PL2000-2023061604-37.
Op 13 maart 2023 startte ik met het onderzoek aan het genoemde mobiele toestel.
Tijdlijn
Foto bier
Ik zag een op 10-03-2023 om 19.49.24 aangemaakte afbeelding staan op de telefoon met daarop de middel console van een auto met daar in de bekerhouder een geopend blik Hertog Jan. Ik zag op de rand van dit blik schuim zitten. Deze foto bevatte metadata waaruit bleek dat dat deze gemaakt is met een Apple iPhone 8, het toestel dat ik hier onderzoek betreft ook een iPhone 8. Ik zag dat deze afbeelding op een locatie stond waar afbeeldingen worden opgeslagen die met de camera van dit toestel gemaakt zijn.

14. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 mei 2023, p. 105-106, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :

Op 7 mei 2023 heb ik een onderzoek ingesteld naar de beelden die veilig zijn gesteld door [verbalisant 5] , van team digitale recherche. Deze beelden zijn gefilmd door de mobiele telefoon van [verdachte] . Op de mobiele telefoon waren diverse videobestanden aanwezig die aan mij beschikbaar zijn gesteld. Op deze beelden zijn diverse ernstige verkeersovertredingen te zien.
Op een filmpje van 5 augustus 2020 is er op de kilometerteller te zien dat er met een hoge snelheid wordt gereden. Op de kilometerteller is er een snelheid van meer dan 210 km per uur te zien. De mobiele telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.
Op een filmpje van 1 september 2020 is te zien dat het voertuig binnen de bebouwde kom rijdt. Tevens is er een aanliggend gelijkgronds fietspad te zien. Op de kilometerteller van het voertuig is te zien dat de snelheid op de kilometerteller meer dan 90 km per uur aangeeft. De mobiele telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.
Op een filmpje van 25 september 2020 is er op de kilometerteller te zien dat er met een hoge snelheid wordt gereden, op de A59 ter hoogte van Waspik. Op de kilometerteller is er een snelheid van meer dan 200 km per uur te zien. De mobiele telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.
Op een filmpje van 26 december 2020 is te zien, op de kilometerteller die onder andere gefilmd wordt, dat er wordt gereden met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 km per uur. Op de kilometerteller is er een snelheid van 110 km per uur te zien. Het betreft hier een 60 km zone. Tevens is er een aanliggend gelijkgronds fietspad te zien. Dit terwijl verdachte zijn rijbewijs was ingevorderd vanwege rijden onder invloed van alcohol. Verdachte was zijn rijbewijs kwijtgeraakt voor 6 maanden met ingang van 4 oktober 2020. Verdachte blies toen 655 Ugl. De mobiele telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand. Tevens is de bestuurder te zien in het [auto verdachte] logo.
Op een filmpje van 4 april 2021 is te zien een tekst: “Eerste legale rit sinds 6 maanden”. Verdachte was zijn rijbewijs 6 maanden kwijt geweest, vanwege rijden onder invloed van alcohol op 4 oktober 2020 . Verdachte blies toen 655 Ugl. De mobiele telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.
Op een filmpje van 21 juli 2021 is te zien op de kilometerteller dat er met een
hogere snelheid wordt gereden, dan de ter plaats geldende maximumsnelheid van 80 km per uur. Op de kilometerteller is er een snelheid, van meer dan 180 km per uur te zien. Tevens is de bestuurder te zien in het [auto verdachte] Logo. De mobiele telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.
Op een filmpje van 29 juli 2021 is op de kilometerteller te zien dat er met een
hogere snelheid wordt gereden, dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Op de kilometerteller is een snelheid van meer dan 210 km per uur te zien. De mobiele
telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.
Op een filmpje van 14 december 2021 is op de kilometerteller te zien dat er met een hogere snelheid wordt gereden, dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Op de kilometerteller is een snelheid van meer dan 190 km per uur te zien. De mobiele
telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.
Op een filmpje van 24 januari 2022 is op de kilometerteller te zien dat er met een
hogere snelheid wordt gereden, dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Op de kilometerteller is een snelheid van meer dan 200 km per uur te zien. De mobiele
telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.
Op een filmpje van 20 november 2022 is op de kilometerteller te zien dat er met een
hogere snelheid wordt gereden, dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Op de kilometerteller is een snelheid van meer dan 150 km per uur. De mobiele telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.
Op een filmpje van 22 januari 2023 is te zien dat het voertuig links af slaat. Het voertuig rijdt als tweede links af om in te voegen op een snelweg. Dan is te zien dat het voertuig het eerste voertuig rechts inhaalt over de vluchtstrook. De mobiele telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.
Op een filmpje van 23 februari 2023 19.31 uur is te zien dat het voertuig het rode
licht uitstraalde verkeerslicht, negeert en doorrijdt, met een snelheid van 87 km per
uur. De mobiele telefoon waarmee gefilmd wordt, wordt vastgehouden in de rechterhand.

15. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2023, p. 117-121, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :

In het onderzoek ‘2023061604 Dodelijke aanrijding A59’ heb ik de data van een telefoon onderzocht. Dit heb ik beschreven in proces-verbaal PL2000-2023061604-65.
Op 9 juni 2023 startte ik met mijn onderzoek. Ik zag een WhatsApp-gesprek met [naam] . Ik zag dat dit gesprek plaats vond tussen ‘ [telefoonnummer 1]
[naam] (owner)’ en ‘ [telefoonnummer 2] [naam] ’, dit heb ik versimpeld
weergegeven met ‘ [naam] > [naam] ’ voor een bericht van [naam] naar [naam] en ‘ [naam] > [naam] ’ voor een bericht van [naam] naar [naam] . Ik zag het volgende gesprek:
Afbeelding 1: inhoudende een WhatsApp-gesprek
Onderzoek filmpje 26 december 2020
Ik zag dat het filmpje met bestandsnaam ‘0735b014-9c3e-4861-b524-ce819efe51c7.mp4’ een creatie datum en tijd van 14.29.20 op 26 december 2020, een filmpje is dat met behulp van WhatsApp verstuurd is van [naam] (
het hof begrijpt: [naam] )aan [naam] . Toen ik de afkomst van dit filmpje onderzocht, zag ik naast het ontvangen nog een aantal berichten die mogelijk interessant zijn voor het onderzoek en zodoende heb ik deze ook hier onder beschreven. Ik zag een WhatsApp-gesprek met [naam] . Ik zag dat dit gesprek plaats vond tussen ‘ [telefoonnummer 1] [naam] (owner)’ en ‘ [telefoonnummer 3] ’, dit heb ik versimpeld weergegeven met ‘ [naam] > [naam] ’ voor een bericht van [naam] naar [naam] en ‘ [naam] > [naam] ’ voor een bericht van [naam] naar [naam] . Ik zag het volgende gesprek:
Afbeelding 2: inhoudende een WhatsApp-gesprek

16. Het proces-verbaal forensische analyse snelheid en impact d.d. 29 juli 2023, p. 410-434, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 7] :

1.1.
Beknopte beschrijving
Op 10 maart 2023, omstreeks 21.17 uur, had op de linker rijbaan van de voor het openbaar verkeer openstaande rijksweg A59, ter hoogte van hectometerpaal 111.8, ter plaatse gelegen buiten de bebouwde kom van Sprang-Capelle, deel uitmakend van de gemeente Waalwijk, een verkeersongeval met dodelijke afloop plaats gevonden. Bij dit verkeersongeval waren in totaal drie personenauto’s en een vrachtautocombinatie met elkaar in botsing gekomen. Ten gevolge van dit ongeval was brand ontstaan in één van de betrokken voertuigen. In dit voertuig zaten ten
tijde van het verkeersongeval en de hierop volgende brand vier personen. Alle vier deze personen waren op de plaats van het ongeval overleden.
1.3.1
Voertuig 1 – [merk auto] , kenteken [kenteken 1]
1.3.2
Voertuig 2 – [auto slachtoffers] , kenteken [kenteken 2]
1.3.4
Voertuig 4 – trekker met oplegger, kenteken [kenteken 3]
2. Beantwoording onderzoeksvragen
Voertuig 1 – [merk auto]
In de [auto verdachte] werd tijdens het forensisch voertuigonderzoek een mobiele telefoon aangetroffen onder de passagiersstoel. Deze telefoon werd in beslag genomen en overgedragen aan het team digitale opsporing van de eenheid Zeeland-West-Brabant. In het geheugen van deze mobiele telefoon werd een filmopname aangetroffen waarop zichtbaar is dat de bestuurder van de [auto verdachte] een filmopname maakt, waarop de snelheidsmeter van de [auto verdachte] zichtbaar is. Deze filmopname (recorded-10581247543695.mp4) duurt 26 seconden. Duidelijk is dat deze opname met de mobiele telefoon werd gemaakt en dat de bestuurder van de [auto verdachte] deze telefoon ten tijde van het maken van deze filmopname in de hand vasthield. Tevens is zichtbaar dat deze filmopname direct voorafgaand aan het verkeersongeval plaatsvond. Op de filmopname is namelijk de betrokken [auto slachtoffers] en de betrokken vrachtautocombinatie zichtbaar.
Ik zag bij aanvang van de filmopname dat het instrumentenpaneel van de [auto verdachte] aan de onderzijde zichtbaar was. Ik zag dat aan de bovenzijde van het filmbeeld dat de rijbaan van een autosnelweg zichtbaar was. Ik zag op het instrumentenpaneel dat de tijd 21.16 uur werd weergegeven. Ik zag dat de cruise-control op 169 kilometer per uur stond ingesteld. Tevens zag ik dat de naald van de snelheidsmeter ongeveer 170 kilometer per uur aangaf. Gedurende de filmopname is zichtbaar dat de naald van de snelheidsmeter oploopt naar een snelheid van ongeveer 250 kilometer per uur. Tevens is zichtbaar dat de bestuurder kort voordat de filmopname eindigt het tankstation ‘Shell de Sprang’ passeert. De naald van de snelheidsmeter geeft op dat moment ongeveer 235 kilometer per uur aan. Eén seconde voordat de filmopname eindigt, is zichtbaar dat de [auto slachtoffers] achter de vrachtautocombinatie rijdt met de verlichting in werking en richting aangeeft naar links. De vrachtautocombinatie is tevens zichtbaar in de filmopname. Op basis van de onderbroken as-markering tussen beide rijstroken is de onderlinge afstand tussen de [auto slachtoffers] en de [auto verdachte] op dat moment ongeveer 60 meter. Zichtbaar is dat de [auto slachtoffers] vanaf de rechterrijstrook in de richting van de linkerrijstrook wisselt. De naald van de snelheidsmeter van de [auto verdachte] geeft op dat moment circa 250 kilometer per uur aan. Dit houdt in dat de [auto verdachte] (250/3,6=), 69,44 meter per seconde reed. Uitgaande van een gelijkblijvende snelheid heeft de botsing tussen de [auto verdachte] en de [auto slachtoffers] (60/69,44=) ongeveer 0,8 seconde na het einde van de filmopname plaatsgevonden.
2.1.3
Event Data Recorder
Op 12 maart 2023 werd gedurende het forensisch voertuigonderzoek de airbagmodule van de [auto verdachte] in beslag genomen. Door [naam] werd vastgesteld dat deze airbagcontrolemodule vermoedelijk was voorzien van een Event Data Recorder, die mogelijk ongevalsgerelateerde data had opgeslagen.
Op 24 juli 2023 ontving ik een email van de heer [naam] , werkzaam als projectleider bij [naam] Als bijlage was bij dit mailbericht een rapport van de uitlezing van de airbagmodule gevoegd.
Aan de hand van de verkregen data uit het aangeleverde rapport kon worden vastgesteld dat:
  • de [auto verdachte] vanaf 5,0 seconden tot 1,0 seconde vóór het eerste Event (frontale botsing) heeft gereden met een geregistreerde snelheid van 254 kilometer per uur. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit de maximale waarde is die kan worden opgeslagen. Het is niet uit te sluiten dat de snelheid van de [auto verdachte] op dat moment boven de geregistreerde snelheid van 254 kilometer per uur was. Tot dit moment was het rempedaal niet bedient en was het antiblokkeersysteem niet actief.
  • de [auto verdachte] 1,0 seconde vóór het eerste Event (frontale botsing) heeft gereden met een geregistreerde snelheid van 254 kilometer per uur. Op dit moment werd het rempedaal bediend en was het antiblokkeersysteem niet actief. Tevens werd het stuur 8° (graden) naar rechts gedraaid.
  • de [auto verdachte] 0,5 seconde vóór het eerste Event (frontale botsing) heeft gereden met een geregistreerde snelheid van 222 kilometer per uur. Op dit moment werd het rempedaal bediend en was het antiblokkeersysteem actief.
  • de [auto verdachte] tijdens het eerste Event (frontale botsing) heeft gereden met een geregistreerde snelheid van 203 kilometer per uur. Op dit moment werd het rempedaal bediend en was het antiblokkeersysteem actief. Tevens werd het stuur 8° (graden) naar rechts gedraaid.
2.1.4.
Nauwkeurigheid snelheidsmeters
In 5.3. is opgenomen dat de aangegeven snelheid op een snelheidsmeter niet lager mag zijn dan de daadwerkelijke snelheid van voertuigen. En dat de maximale afwijking binnen de volgende tolerantieformule moet vallen:
V1 = Weergegeven snelheid op snelheidsmeter
V2 = Daadwerkelijke snelheid
Formule = 0 ≤ (V1 - V2) ≤ 0,1 * V2 + 4 km/h
Door mij werd deze formule toegepast op geregistreerde (weergegeven) snelheid volgens de EDR en de camerabeelden.
(254 - V2) = (0,1 * 254 + 4_-) = 25,4 + 4 = 29,4 km/h
Uitgaande van de bovenstaande berekening blijkt dat bij een weergegeven snelheid van 254 km/h op de snelheidsmeter, de snelheid maximaal 29,4 km/h te hoog mag/kan zijn. De daadwerkelijk gereden snelheid betreft dan minimaal 254 - 29,4 = 225 km/h.

Voertuig 2 – [merk auto]

2.2.3 Oorzaak brand
Ernstige vervorming van de batterijbehuizing kan ertoe leiden dat een of meer cellen beschadigd raken, wat mogelijk kan leiden tot een thermal runaway. Dit is een belangrijk kenmerk van incidenten met lithium- ion accu’s. Een thermal runaway is een onbeheersbare thermische ontledingsreactie. De reactie creëert meer warmte, waardoor het proces zichzelf in stand kan houden totdat alle energie uit de accu is verdwenen.
Met gebruikmaking van het programma Crash Recovery System (CRS) werd door mij vastgesteld dat het accupakket bij een [auto slachtoffers] op de bodemplaat van het voertuig en ter hoogte van de achteras, onder de kofferbak gesitueerd zijn. Tijdens het forensisch voertuigonderzoek werd vastgesteld dat de batterijbehuizing van het accupakket ter hoogte van de achteras, ten gevolge van de botsing met de [auto verdachte] , ernstig gedeformeerd was. Tevens was zichtbaar dat meerdere cellen van het accupakket door botsend geweld van buitenaf beschadigd waren.
Het is zeer waarschijnlijk dat ten gevolge van de botsing aan de achterzijde van de [auto slachtoffers] , met de voorzijde van de [auto verdachte] , de behuizingen het accupakket ter hoogte van de achteras van de [auto slachtoffers] , zodanig beschadigd was dat er een thermal runaway was ontstaan in het accupakket, waardoor het voertuig volledig was
uitgebrand.

Voertuig 4 – vrachtwagencombinatie

Op 13 maart 2023 werd door mij een aanvullend onderzoek ingesteld aan de digitale tachograaf. Door mij werd met behulp van voornoemde software een rapport van het tijdstip rondom het verkeersongeval vervaardigd. Door mij werd aan de hand van dit rapport vastgesteld dat de vrachtautocombinatie voorafgaand aan het verkeersongeval had gereden met een geregistreerde constante snelheid van 85 kilometer per uur.

17. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 maart 2023, p. 183-192, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Uit politieonderzoek is gebleken dat je op vrijdag 10 maart 2023 omstreeks 21.15 uur, bij het ongeval op de autosnelweg A59, als bestuurder van een personenauto, merk en type [merk auto] , voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] , had opgetreden. Klopt dat?
A: Dat klopt.
V: Bestuurde jij, ten tijde van het ongeval, een voertuig, terwijl je op dat moment onder invloed was van alcohol, verdovende middelen, medicatie of andere middelen?
A: Alleen alcohol.
V: Weet je dat je geen voertuig mag besturen als je onder invloed bent
van alcohol, drugs?
A: Dat weet ik.
V: Hoe is je bekendheid op de plaats van het ongeval?
A: Goed, ik rijd er elke dag voor mijn werk, ik werk in [plaatsnaam] .
V: Wat is volgens jou de maximum toegestane snelheid op de locatie van
het ongeval?
A: Gezien het in de avond was gebeurd 130 km/u.

18. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 mei 2023, p. 193-199, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

V: Vraag verbalisant
O: Opmerking verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Wij hebben na de aanrijding een mobiele telefoon in beslag genomen. Dit was een Apple iPhone. Klopt het dat dit jouw telefoon was?
A: Dat is mijn telefoon.
V: Zijn er buiten jou nog meer mensen die gebruik maken van jouw mobiele telefoon?
A: Over het algemeen gebruik ik die alleen.
V: Leen je jouw mobiele telefoon wel eens uit aan een ander?
A: Nee.
V: Maak je tijdens het rijden wel eens filmpjes?
A: Ik ben me bewust dat ik dat wel eens gedaan had.
V: Wat doe je dan met de telefoon?
A: Ik weet dat ik wel eens het optrekken met de auto film.
V: Weet je hoe snel je gaat als je 210 kilometer rijdt, hoe ver je dan bent?
O: Dit is 58 meter verder per seconden. Dan ben je ook nog aan het filmen en afgeleid. In die paar seconden kan heel veel gebeuren.
V: Wat wil je daarop zeggen?
A: Ik ben me bewust dat er dan heel veel kan gebeuren.

19. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 5 december 2023, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:

De voorzitter houdt verdachte voor dat hem verweten wordt dat hij onder invloed van alcohol met een alcoholpromillage van 1,77 mg per ml bloed heeft gereden, dat hij veel te hard heeft gereden en tijdens het rijden zijn telefoon in de handen had en filmopnames maakte. Verdachte had daarnaast tijdens het rijden slechts één hand aan het stuur.
Verdachte verklaart, op vragen van de voorzitter:
Ik ontken dit allemaal niet.
(…)
U houdt me voor dat ik eerdere waarschuwingen heb gehad dat ik niet met drank op moest gaan rijden, dat ik een EMA-cursus heb gevolgd en dat mijn ex-vriendin tegenover de psychiater heeft verklaard dat zij mij er vaak op heeft gewezen dat alcohol en verkeer een slechte combinatie zijn. Dat klopt. Ik weet heel goed wat de gevolgen zijn.
(…)
U vraagt me of het klopt dat ik vaker filmpjes maakte van mijn gedragingen in het verkeer waarbij ik verkeersovertredingen beging. Ja, dat klopt. U vraagt me waarom ik dat filmde. Ik was trots dat de auto zo snel kon rijden. Ik vond dat spannend.
(…)
U vraagt me waar ik naar keek toen ik het filmpje maakte. Ik kijk normaliter wel
vooruit op de weg als ik een filmpje maak. U zegt me dat ik precies moet weten hoe ik mijn telefoon moet houden om de snelheid te kunnen filmen. Ik zal misschien een keer gekeken hebben op mijn telefoon, maar niet steeds.
(…)
U vraagt me hoe ik terugkijk op wat ik heb gedaan en of ik vind dat ik een risico heb genomen. Ja, dat klopt.
(…)
U houdt me de verklaring voor van mijn vriendin die 100.000 keer zou hebben gezegd dat ik niet moest rijden met drank op. Dat heeft ze altijd gezegd. U vraagt me waarom ze dat 100.000 keer moest zeggen. Dat was omdat ik nog weleens een biertje dronk en dan toch ging rijden.

20. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd bij dit hof op 25 april 2025, voor zover inhoudende:

Op 10 maart 2023 heb ik in mijn woning zeven of acht flesjes bier gedronken. Vervolgens ben ik in mijn auto, een [merk auto] met kenteken [kenteken 1] , gestapt en ben ik naar de woning van een vriend gereden. Bij die vriend heb ik twee flesjes bier gedronken. Op enig moment ben ik weer in mijn auto gestapt om naar huis te gaan. Op het moment dat ik aan het filmen was reed ik op de linkerrijstrook op de A59, zag ik een lege weg voor mij en reden voor mij drie voertuigen op de rechterrijbaan. Voorop reed een vrachtwagen en daarachter reden personenauto’s. Ik zag dat de voorste personenauto richting aangaf naar links middels de richtingaanwijzer.
U, voorzitter, zegt mij dat ik wist dat het ter plaatse op de snelweg niet verlicht was, dat ik reed op de linker rijstrook onder invloed van alcohol met een enorm hoge snelheid met een hand aan het stuur terwijl ik aan het filmen was terwijl ik verkeer op de rechter rijstrook wilde gaan voorbij rijden, en dat de rechtbank dit als extreem gevaarlijk betiteld heeft en heeft geoordeeld dat ik daarmee een aanmerkelijke kans in het leven heb geroepen dat andere weggebruikers om het leven zouden komen en u vraagt mij hoe ik daar tegenaan kijk. Was die kans aanwezig? (…) Vindt u die omstandigheden zodanig dat de kans op dodelijke afloop aanwezig is? Ik zeg u, ja die kans was er.
(…)
Ik had niet verwacht dat ze inderdaad naar links zouden komen. U, jongste raadsheer, vraagt mij: “ondanks het knipperlicht?” Op het moment dat ik daar reed.
Op het moment dat het knipperlicht aan is gegaan, naar mijn weten is nog geen seconde later, zijn zij naar links gekomen en is het ongeluk gebeurd. U, jongste raadsheer, houdt mij voor dat op 24 seconden van het filmpje (0:24s) het knipperlicht zichtbaar is, en heel kort daarna nog een keer, een tweede keer is dat ook te zien en dat er dan nog geen afname is van de snelheid van mijn auto. Het enige wat ik daarover kan zeggen is dat ik er op dat moment niet vanuit ben gegaan dat de [auto slachtoffers] naar links zou komen. U, jongste raadsheer, vraagt mij: “Ondanks het knipperlicht?”. Ja, want dan kan ik er vanuit gaan dat iemand naar links wil, maar niet dat iemand naar links komt.