ECLI:NL:HR:2011:BS1687

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01728
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-tijdige afboeking griffierecht en ontvankelijkheid verzoekster

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door PACKERS PROVISIONS CURAÇAO N.V. (verzoekster) tegen AQUALECTRA MULTI UTILITY N.V. en INTEGRATED UTILITY HOLDING N.V. (verweerders). De zaak betreft de vraag of de verzoekster ontvankelijk is in haar cassatieverzoek, ondanks het niet tijdig voldoen aan het verschuldigde griffierecht. De Hoge Raad verwijst naar de relevante wetgeving, met name de Wet griffierechten burgerlijke zaken en het Burgerlijk Wetboek, en stelt vast dat de verzoekster tijdig heeft geprobeerd het griffierecht te voldoen door een verzoek in te dienen bij de griffier van de Hoge Raad om het griffierecht via een rekening-courant te verrekenen. Echter, de griffier heeft dit verzoek niet tijdig uitgevoerd, waardoor de verzoekster niet in haar verzoek tot cassatie kan worden ontvangen.

De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheid dat het griffierecht niet tijdig is afgeschreven, niet aan de verzoekster kan worden toegerekend. De Hoge Raad concludeert dat de verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek tot cassatie en verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van de griffier en de verzoeker in het proces van het voldoen aan griffierechten en de gevolgen van niet-tijdige afboeking van deze rechten.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt en de rol van de griffier in het proces van griffierechten onder de aandacht brengt. De Hoge Raad heeft hiermee een precedent geschapen voor toekomstige zaken waarin de tijdigheid van griffierechten ter discussie staat.

Uitspraak

21 oktober 2011
Eerste Kamer
11/01728
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
PACKERS PROVISIONS CURAÇAO N.V.,
gevestigd te Willemstad, Curaçao,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. L.B. de Graaf,
t e g e n
1. AQUALECTRA MULTI UTILITY N.V.,
2. INTEGRATED UTILITY HOLDING N.V.,
beide gevestigd te Willemstad, Curaçao,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als PPC, AMU en IUH.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak AR 721 van 2006 van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 6 augustus 2007, 29 oktober 2007 en 25 mei 2009;
b. het vonnis in de zaak AR 721/06-H 36/10 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 juli 2010 en het vonnis in dezelfde zaak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 11 januari 2011.
De vonnissen van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de vonnissen van het hof heeft PPC bij verzoekschrift, ter griffie van de Hoge Raad ingediend op 11 april 2011, beroep in cassatie ingesteld.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt met betrekking tot de betaling van het griffierecht tot ontvankelijkverklaring van verzoekster in cassatie en tot voortzetting van de behandeling van de zaak.
3. De ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Ingevolge art. 3 lid 4 van de Wet griffierechten burgerlijke (Wgbz) zaken dient de verzoeker ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient dan wel ter griffie is gestort. Art. 282a lid 2 Rv., dat ingevolge art. 427b Rv. in cassatie van overeenkomstige toepassing is, bepaalt dat de rechter de verzoeker die het verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft voldaan, niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek.
3.2 Het kantoor BarentsKrans, waarvan de advocaten van PPC deel uitmaken, staat in een rekening-courant-verhouding met de griffier van de Hoge Raad. Bij brief van 15 december 2010 heeft het kantoor de griffier verzocht om vanaf 1 januari 2011 voor alle zaken (dagvaardingen en verzoekschriften) van alle advocaten van het kantoor die bij de Hoge Raad worden ingediend het verschuldigde griffierecht direct via de rekening-courant te verrekenen.
3.3 Het onderhavige verzoekschrift in cassatie is op 11 april 2011 ingediend. Bij brief van die datum, die op dezelfde datum ter griffie van de Hoge Raad is binnengekomen, hebben de advocaten van PPC de griffier van de Hoge Raad verzocht het door PPC verschuldigde griffierecht binnen vier weken na ontvangst van het verzoekschrift af te (laten) schrijven van de rekening-courant van hun kantoor bij de Hoge Raad.
3.4 Aan dit verzoek is geen gevolg gegeven. De griffier van de Hoge Raad heeft de advocaten van PPC bij brief van 15 april 2011 medegedeeld dat hij een voorlopig griffierecht van € 710,-- heeft vastgesteld, maar dat bedrag is eerst na afloop van de termijn van vier weken van art. 3 lid 4 Wgbz in debet geboekt op de rekening-courant van het kantoor van de advocaten van PPC. Bij brief van 22 juni 2011 hebben de advocaten van PPC verzocht toepassing te geven aan art. 282a lid 4 Rv. aangezien toepassing van het tweede lid van dat artikel zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.5 De Hoge Raad stelt vast dat PPC reeds met de brief van 15 december 2010 al hetgeen harerzijds nodig was heeft laten doen om de tijdige betaling van het voorlopige griffierecht te bewerkstelligen en dat de niet tijdige afboeking daarvan aan de griffier van de Hoge Raad valt toe te rekenen. Bij deze stand van zaken behoort geen toepassing te worden gegeven aan het tweede lid van art. 282a.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart dat de omstandigheid dat het in deze zaak door PPC verschuldigde voorlopig vastgestelde griffierecht niet binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift is voldaan, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van PPC in haar verzoek en verwijst de zaak naar de rol van 13 januari 2012 voor het nemen van een schriftelijke toelichting door partijen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, F.B. Bakels, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 21 oktober 2011.