ECLI:NL:PHR:2020:879

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
19/02298
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beslaglegging in het kader van internationaal rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klaagster tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die op 17 december 2018 het klaagschrift ongegrond verklaarde. De klaagster had op 19 april 2018 een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van goederen, die plaatsvond op basis van een internationaal rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten. De rechtbank had eerder op 10 oktober 2018 verlof verleend om de in beslag genomen goederen over te dragen aan de Amerikaanse autoriteiten. De klaagster betwistte de rechtmatigheid van de inbeslagname en voerde aan dat de VS geen rechtsmacht had in deze zaak. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeerde dat het cassatieberoep verworpen moest worden, omdat de rechtbank in de samenhangende verlofprocedure al had geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de in beslag genomen goederen. De Hoge Raad bevestigde dat zolang de verlofbeslissing niet is vernietigd, de rechtmatigheid van het beslag en het belang van strafvordering prevaleren. De conclusie van de AG was dat de middelen falen en dat het beroep verworpen dient te worden.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/02298 B
Zitting6 oktober 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster] ,
gevestigd te [plaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Het cassatieberoep en het procesverloop

1.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. De bevoegde justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) hebben een internationaal rechtshulpverzoek aan Nederland gedaan en verzocht om assistentie bij een strafrechtelijk onderzoek. [1] Ter uitvoering van dat verzoek zijn op 5 april 2018 onder de klaagster op grond van art. 94 Sv goederen in beslag genomen en gegevens vastgelegd. De klaagster heeft in dat verband op 19 april 2018 een klaagschrift op de voet van art. 552a Sv ingediend bij de rechtbank Midden- Nederland en daarbij de teruggave van de inbeslaggenomen zaken en vastgelegde gegevens verzocht. Dit klaagschrift is door de rechtbank op 26 november 2018 in het openbaar behandeld en bij beschikking van 17 december 2018 heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard.
1.2.
Namens de klaagster is tegen deze beschikking cassatieberoep ingesteld en mr. A.B.G.T. von Bóné, advocaat te Rotterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
1.3.
Er bestaat samenhang met de zaak onder nr. 19/02297. Door de rechtbank Midden-Nederland is op 10 oktober 2018 in een procedure ex art. 552p (oud) Sv verlof verleend de in beslag genomen stukken te doen overdragen aan de bevoegde autoriteiten van de VS. Deze procedure is met toepassing van art. 23 lid 6 Sv in beslotenheid en in afwezigheid van de klaagster gevoerd. Toen de klaagster op een gegeven moment op de hoogte is gekomen van het dictum van deze beslissing, heeft de klaagster hiertegen op 23 november 2018 beroep in cassatie ingesteld. In deze samenhangende zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2020 [2] het cassatieberoep van de klaagster niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het te vroeg is ingesteld. [3] De beschikking van de rechtbank d.d. 10 oktober 2018 is dus nog niet onherroepelijk.
1.4.
Tot slot moet nog worden opgemerkt dat voorafgaand aan deze conclusie door mij op 23 juni 2020 een rolconclusie [4] is genomen en door de rolraadsheer van de Hoge Raad op 10 juli 2020 een rolbeslissing [5] is gegeven over een aantal verzoeken van het openbaar ministerie omtrent het verstrekken van stukken aan de klaagster in deze cassatieprocedure. Ditzelfde is geschied in de hiervoor genoemde samenhangende verlofzaak, waarin mijn ambtgenoot Hofstee heeft geconcludeerd. [6] Daarnaast is namens het openbaar ministerie onder meer verzocht het onderhavig cassatieberoep met gesloten deuren en in afwezigheid van de klaagster en haar raadsman te behandelen en ervan af te zien de door de Hoge Raad te nemen beschikking in het openbaar uit te spreken. De in art. 21 en 22 Sv bedoelde (raad)kamer van de Hoge Raad heeft in dat verband in een tussenbeschikking van 8 september 2020 [7] deze verzoeken afgewezen en de zaak naar de rolzitting verwezen teneinde mij in de gelegenheid te stellen mij over de cassatiemiddelen uit te laten. Dat zal ik in deze conclusie doen.

2.Het oordeel van de rechtbank

2.1.
De rechtbank heeft onder meer als volgt op het klaagschrift beslist:
‘’Het klaagschrift is gericht tegen (het voortduren van) de inbeslagneming en (daarmee kennelijk tevens) tegen het uitblijven van een last tot teruggave van het inbeslaggenomene aan klager.
De rechtbank heeft kennis genomen van het dictum van de beslissing van de meervoudige raadkamer van deze rechtbank naar aanleiding van de vordering tot verlof ex art. 552p, tweede lid Sv van 10 oktober 2018, van voornoemd klaagschrift en de schriftelijke verklaring (met bijlagen) van de officier van justitie A.M. Dingley d.d. 15 november 2018.
(…)
Overwegingen
De raadsman van klager heeft in raadkamer allereerst betoogd dat de Verenigde Staten geen rechtsmacht in deze zaak hebben. De VS kan daarom ook niet met succes een beroep doen op het Verdrag van 12 juni 1983. [klaagster] is bovendien nooit in de territoriale wateren van de VS geweest.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van een strafbaar handelen dat in beide landen strafbaar is. De kernbron voor het vermeend strafbaar handelen en de grondslag van de zoeking en de inbeslagneming (te weten het rechtshulpverzoek en andere relevante documenten/ correspondentie) is niet vrijgegeven. Indien de rechtbank het verzoek om dit te kunnen toetsen, afwijst, is klager van mening dat de zoeking en inbeslagneming onrechtmatig is.
Doordat de 552p Sv-procedure is gevoerd, die procedure in strijd is gevoerd met de wet (552p Sv en 23 Sv), de beginselen van behoorlijke procesorde (hoor en wederhoor) en op grond van een onjuist gehanteerde maatstaf, is klager geen eerlijke en evenwichtige procedure gegeven. Het doorkruist bovendien een eerlijke procedure in deze zaak zodat sprake is van een onherstelbare schending van het recht op een fair trial ex art. 6 EVRM.
Het klaagschrift dient daarom gegrond te worden verklaard en alle in beslag genomen zaken dienen te worden geretourneerd.
Deze in beslag genomen zaken betreft privacy- en bedrijfsgevoelige informatie die niets van doen heeft met de zeereis van het zeeschip [A] , aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen een aanhouding van de zaak teneinde de officier van justitie te gelasten onder meer het rechtshulpverzoek te verstrekken en deze stukken te kunnen toetsen. De officier van justitie heeft zich ook verzet tegen teruggave van de in beslag genomen goederen.
Volgens de officier van justitie is er sprake van jurisdictie van de VS in deze zaak en is het rechtshulpverzoek gebaseerd op een Verdrag, - het Verdrag aangaande Wederzijdse Rechtshulp tussen de VS en Nederland (2004). Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat er sprake is van dubbele strafbaarheid. Het verzoek was voor inwilliging vatbaar; het OM heeft dan ook de plicht om de in beslaggenomen goederen aan de verzoekende autoriteiten in de VS over te dragen. Het geheim houden van stukken is in deze zaak mogelijk. Dit belang is boven het belang van verdachte gesteld. In de art. 552p Sv-procedure is gesteld waarom de VS de geheimhouding van stukken wil en dit is toegestaan door de meervoudige raadkamer. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat thans de art. 552p Sv-procedure en hetgeen daaromtrent is aangevoerd, niet relevant is. Het betreft nu enkel de beoordeling van het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv, en dit is een summiere/ marginale toets.
Maatstaf is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Daarbij is in dit geval van belang dat het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in de strafzaak.
Het OM is -anders dan de raadsman- van oordeel dat privacy-, bedrijfsgevoelige informatie en het mogelijk commercieel nadeel voor klager geen criteria zijn of goederen in beslag genomen kunnen worden. Er is in deze zaak een belang van strafvordering aanwezig, zodat het klaagschrift voor zowel het fysieke als het digitale beslag ongegrond dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de vele fysieke documenten en digitale data die in beslag zijn genomen, kan van de opsporing niet worden gevraagd om te beoordelen welke inbeslaggenomen zaken kunnen worden teruggegeven, aldus de officier van justitie.
In het kader van de uitvoering van een rechtshulpverzoek vanuit de VS zijn goederen in beslag genomen.
Door de rechtbank is op 10 oktober 2018 in een procedure ex art. 552p Sv beslist dat deze goederen aan de VS kunnen worden overgedragen. Door klager is cassatie ingesteld tegen deze beslissing.
Door klager is op grond van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend.
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Dit is een marginale toetsing. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in een strafzaak, het voortduren van het beslag nodig is voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.
Klager is in zijn overgelegde pleitnota en ook mondeling ingegaan op de volgens hem onjuiste beslissing genomen in het kader van de procedure ex art. 552p Sv. Zoals vermeld heeft de klager cassatie ingesteld zodat reeds daarom de in het kader van de procedure ex art. 552p Sv aangevoerde argumenten geen bespreking behoeven.
Het klaagschrift in het kader van de onderhavige procedure is ingekomen op 19 april 2018. Op het klaagschrift in het kader van de procedure ex art. 552p Sv is op 10 oktober 2018 een beschikking gekomen waartegen op 23 november 2018 cassatie is ingesteld.
Alhoewel er materieel gezien in de onderhavige procedure sprake lijkt te zijn van een hoger beroep zal de rechtbank klager niet niet-ontvankelijk verklaren gelet op de hiervoor genoemde data.
De rechtbank merkt op dat in art. 552p lid 4 Sv expliciet verwezen wordt naar art. 552a Sv. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat dezelfde maatstaf van toepassing is in beide procedures. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat in het kader van art. 552p Sv het verzoek van de officier van justitie is getoetst aan voormelde maatstaf.
Omdat de maatstaf als hiervoor genoemd al door de rechtbank in acht is genomen en er op basis van die maatstaf een beslissing is genomen, zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.’’

3.De middelen

3.1.
Het eerste en tweede middel klagen erover dat de rechtbank het klaagschrift niet ‘inhoudelijk’ heeft beoordeeld door de ongegrondverklaring enkel te baseren op de verlofbeschikking ex art. 552p Sv, terwijl de klaagster in de daaraan voorafgaande procedure niet is gehoord. Daardoor is volgens de steller van de middelen niet gerespondeerd op de namens klaagster aangevoerde argumenten en verweren zodat de beslissing onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is.
3.2.
Het derde middel klaagt er in dat verband in het bijzonder over dat de rechtbank niet heeft gereageerd op het verweer dat de VS geen rechtsmacht heeft en om die reden de doorzoeking en inbeslagneming onrechtmatig is. Doordat geen inhoudelijk oordeel is gegeven, heeft de klaagster bij geen enkele instantie effectief kunnen klagen omtrent de (on)rechtmatigheid van de zoeking en inbeslagneming. Bij de behandeling van een 552a Sv zaak dient de rechtbank zich volgens de steller van het middel ervan te vergewissen dat de zoeking en inbeslagneming – ter uitvoering van een rechtshulpverzoek – rechtmatig plaatsvindt.

4.Beoordeling van de middelen

4.1.
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure op de voet van art. 552a Sv met betrekking tot een op grond van art. 94 Sv gelegd beslag terwijl nagenoeg tegelijkertijd met betrekking tot hetzelfde beslag een verlofprocedure ex art. 552p (oud) Sv heeft plaatsgevonden. In die verlofprocedure is de klaagster niet betrokken, omdat de rechtbank ervan heeft afgezien de klaagster op te roepen en de vordering van de officier van op grond van artikel 552p (oud) Sv in een zogenaamde geheime procedure in afwezigheid van de klaagster heeft behandeld (art. 22 lid 2 en 23 lid 6 Sv).
4.2.
De rechtbank heeft in de onderhavige art. 552a Sv-beklagzaak vastgesteld dat in het kader van de uitvoering van een rechtshulpverzoek vanuit de VS goederen in beslag zijn genomen en dat door de rechtbank op 10 oktober 2018 – kennelijk met betrekking tot het hele beslag – daartoe verlof is verleend.
4.3.
De gegrondheid van een klacht op grond van art. 552a Sv wordt getoetst aan het strafvorderlijk belang, dat mede het belang omvat dat de in beslag genomen voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in een buitenlands strafrechtelijk onderzoek waarop een rechtshulpverzoek aan Nederland betrekking heeft. Met het voortduren van het beslag is daarmee ook een belang van strafvordering in de zin van art. 94 Sv gediend. [8] Het is dan ook vaste jurisprudentie dat het beklag op de voet van art. 552a Sv ongegrond moet worden verklaard als de rechtbank het in art. 552p Sv bedoelde verlof verleent. [9] Het belang van de strafvordering dat zich tegen teruggave verzet, is dan gelegen in de voldoening aan het rechtshulpverzoek. [10]
4.4.
Zoals mijn voormalig ambtgenoot Knigge eerder heeft betoogd, vormen in het geval van de uitvoering van een rechtshulpverzoek de vraag of het belang van strafvordering zich tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen verzet en de vraag of het in art. 552p (oud) Sv bedoelde verlof moet worden verleend twee kanten van dezelfde medaille. [11] Het bedoelde verlof impliceert, nu aan rechtshulpverzoeken zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven, dat de officier van justitie niet alleen bevoegd, maar ook gehouden is de hem ter beschikking gestelde stukken van overtuiging en gegevensdragers over te dragen aan de autoriteiten van de verzoekende staat. Daarin ligt het strafvorderlijk belang dat zich tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de beslagene c.q. de klaagster verzet. Daarmee is, indien verlof is verleend ingevolge art 552p (oud) Sv, een ex art. 552a Sv ingediend klaagschrift tot mislukken gedoemd. Datzelfde geldt voor hetgeen in onderhavige zaak is aangevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van het beslag, namelijk de door de raadsman opgeworpen vraag of sprake was van rechtsmacht. Ook dit aspect wordt immers getoetst in de verlofprocedure ex art. 552p (oud) Sv. [12]
4.5.
Wat er ook zij van de verdere overwegingen van de rechtbank, het oordeel dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard is hoe dan ook juist. De middelen stuiten daarop af, waarbij ik ten overvloede opmerk dat deze er ten onrechte vanuit gaan dat art. 6 EVRM en de art. 358 en 359 Sv (uos) onverkort van toepassing zijn op de onderhavige beklagprocedure.
4.6.
Dat de klaagster, zoals de steller van het middel aanvoert, niet in de gelegenheid is gesteld zich te voegen in de verlofprocedure maakt dat niet anders. Dat is immers inherent aan een verlofprocedure die, zoals in dit geval, vertrouwelijk is gevoerd en waarbij de verlofrechter ambtshalve toets of er (wezenlijke) bezwaren zijn tegen de verlofverlening. Aan het voorgaande doet ook niet af dat de beschikking inzake de verlofprocedure (nog) niet onherroepelijk is geworden. [13] Het gevolg geven aan een verlofbeschikking voordat deze onherroepelijk is geworden strookt immers met internationaalrechtelijke verplichtingen (zie ook art. 552k (oud) Sv). [14] Een en ander zou slechts anders zijn wanneer de verlofbeschikking is of wordt vernietigd, hetgeen thans (nog) niet het geval is.
4.7.
Tot slot merk ik op dat ik op grond van het vorenstaande wellicht ook tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep zou kunnen concluderen vanwege een gebrek aan belang. Zover wil ik echter niet gaan aangezien de verlofbeschikking, anders dan bijvoorbeeld in HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:227 het geval was, nog niet onherroepelijk is geworden.
4.8.
De middelen zijn tevergeefs voorgesteld.

5.Conclusie

5.1.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Dit is geschied op basis van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken, Trb. 1981, 188, laatst gewijzigd in 2004 (Trb. 2004, 300), in werking getreden op 1 februari 2010 (Trb. 2010, 8).
3.Ten overvloede en onder verwijzing naar mijn eerder genomen rolconclusie d.d. 23 juni 2020 in deze zaak merk ik op dat het cassatieberoep in deze zaak wel ontvankelijk is, ECLI:NL:PHR:2020:707, onder 3.
6.HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:134 en rolconclusie AG Hofstee d.d. 19 november 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1177.
8.HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:385.
9.Conclusie AG Knigge voor HR 8 maart 2016, ECLI:NL:PHR:2016:86, onder 7.3. Zie ook voetnoot 24 in de rolconclusie in de samenhangende zaak van AG Hofstee, ECLI:NL:PHR:2019:1177, onder 36.
10.Dat geldt ook voor het geval waarin de inbeslagneming niet op grond van een rechtshulpverzoek is geschied, maar de afgifte van de voorwerpen aan de buitenlandse autoriteiten wel ter voldoening aan een dergelijk verzoek wordt gedaan.
11.Conclusie AG Knigge d.d. 3 december 2013, ECLI:NL:PHR:2013:2435 en conclusie AG Knigge voor HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN4301, NJ 2010/563, onder 5. Zie ook conclusie AG Knigge voor HR 27 maart 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BT8757, NJ 2012/218, onder 5.11: hij meent dat de 552p en 552a Sv beslissing in wezen één en dezelfde beslissing zijn.
12.De vraag of het rechtshulpverzoek kon worden gebaseerd op het hier door de raadsman genoemde Verdrag van 12 juni 1983 en/of dat sprake is van een strijd met wettelijk voorschrift wordt in de verlofprocedure getoetst gelet op art. 552k (oud) Sv. Vlg. ook HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:ZD2927, NJ 2002/580 voor het toepasselijke toetsingskader.
13.Het daartegen ingesteld cassatieberoep is immers door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard om de reden dat deze te vroeg was ingesteld, dat betekent dat op een later moment alsnog cassatie openstaat en in zoverre op dit moment niet van onherroepelijkheid kan worden gesproken.
14.HR 18 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5096.