24. Het oordeel van het hof dat het, anders dan de rechtbank, geen rekening houdt met investeringskosten, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Het hof heeft daarmee tot uitdrukking gebracht het niet aannemelijk te achten dat de betrokkene investeringskosten heeft gemaakt die in directe relatie staan tot het bewezen verklaarde feit. Ik merk in dit verband nog het volgende op.
25. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2018 blijkt dat de raadsvrouw van de betrokkene heeft gepleit overeenkomstig de door haar op 13 april 2018 ingediende conclusie alsmede de door haar aan het hof overgelegde pleitnota. In deze conclusie wordt niets gesteld ten aanzien van eventuele investeringskosten. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt ook overigens niet dat door of namens de betrokkene ten aanzien van mogelijke kosten opgaven zijn gedaan dan wel verweren zijn gevoerd. Reeds op deze grond strandt het middel.
26. Het middel faalt.
27. Het
vierde middelhoudt de klacht in dat het hof ten onrechte dan wel op onbegrijpelijke gronden heeft geoordeeld dat voor zover de verdediging heeft betoogd dat het voordeel over meer dan vier betrokkenen zou moeten worden verdeeld, dit verweer vanwege het ontbreken van enige onderbouwing wordt verworpen.
28. De toelichting op het middel vermeldt dat de raadsvrouw van de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2018 heeft betoogd dat het niet aannemelijk is dat als er al voordeel is geweest, dit enkel gedeeld is door de veroordeelden. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er ook mensen “in het dossier” zijn die de dans zijn ontsprongen. Zij wijst daartoe op [betrokkene 3] , bij wie € 12.000,- is aangetroffen, [betrokkene 4] [betrokkene 5] en op onbekende personen, zoals de NN-man met wie de verdachte te zien is op camerabeelden bij de loods in Oisterwijk. Volgens de steller van het middel is hiermee, in weerwil van het oordeel van het hof, wel degelijk een onderbouwing gegeven van het standpunt dat een eventuele opbrengst ook door meer mensen gedeeld is dan de vier veroordeelden.
29. Het hof heeft ten aanzien van de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende overwogen:
“In het dossier is het voordeel toegerekend aan vier veroordeelden, te weten veroordeelde en de medeveroordeelden [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] . De rechtbank heeft deze verdeling overgenomen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het voordeel over meer dan vier veroordeelden zou moeten worden verdeeld en dat aan veroordeelde – voor zover al zou worden aangenomen dat hij voordeel heeft genoten – gelet op zijn geringere rol minder toegerekend zou moeten worden.
Voor zover het verweer van de verdediging steunt op de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep wordt dit reeds verworpen gelet op hetgeen het hof hiervoor ten aanzien van die verklaring heeft overwogen. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat het voordeel over meer dan vier betrokkenen zou moeten worden verdeeld, wordt dit eveneens verworpen vanwege het ontbreken van enige onderbouwing.
Voor wat betreft de wijze van toerekening overweegt het hof het navolgende.
In de hoofdzaak heeft het hof ten aanzien van de rol van de medeveroordeelde [medeverdachte 4] specifiek onder meer en voor zover van belang het navolgende overwogen:
“Verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zich schuldig maakte aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs.
Verdachte speelde in deze organisatie een prominente rol. De werkzaamheden van verdachte bestonden uit het maken van voorwerpen ten behoeve van het omzettingsprocedé van apaan naar BMK en de productie van MDMA. Uit BMK kan amfetamine worden gemaakt. Zowel MDMA als amfetamine betreffen verdovende middelen, die zijn vermeld op Lijst I van de Opiumwet. De verdachte heeft zich ook zelf bezig gehouden met het omzettingsprocedé. Hij was goed op de hoogte van de chemische processen.
De verdachte heeft in de werkplaats achter zijn woning op min of meer structurele basis gewerkt aan de ontwikkeling van voorwerpen ten behoeve van omzettings- en productielaboratoria voor drugs. Volgens verdachtes eigen verklaring wisten producenten hem goed te vinden.
Het hof rekent de verdachte zijn prominente rol in de criminele organisatie en de grootschaligheid van zijn werkzaamheden ernstig aan.”
Voormelde overwegingen heeft het hof in de hoofdzaak in zijn algemeenheid gesteld en zijn derhalve van toepassing op alle conversielabs waarbij betrokkenheid van veroordeelde is vastgesteld.
De door het hof in de hoofdzaak gememoreerde prominente rol van de medeveroordeelde [medeverdachte 4] , de grootschaligheid van zijn werkzaamheden en de bijzondere reputatie die veroordeelde klaarblijkelijk genoot (“producenten wisten hem goed te vinden”) rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de conclusie dat aan veroordeelde een groter deel van het voordeel is toegevloeid dan aan de andere bij de conversielabs betrokkenen.
Zoals hiervoor overwogen zijn bij het conversielab in Oisterwijk vier personen betrokken geweest onder wie veroordeelde. Het hof schat dat aan veroordeelde [medeverdachte 4] 50% van het voordeel is toegekomen en dat de andere helft voor 1/3 deel aan elk van de andere betrokkenen, onder wie veroordeelde, is toegekomen, zodat aan veroordeelde wordt toegerekend een bedrag van € 12.964,- (afgerond).”
30. Het hof heeft in de aanvulling op de uitspraak de volgende overweging opgenomen:
“In het arrest heeft het hof op pagina 6 onder het kopje “Verdeling van het voordeel” overwogen
“In het dossier is het voordeel toegerekend aan vier veroordeelden, te weten veroordeelde en de medeveroordeelden [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] . De rechtbank heeft deze verdeling overgenomen”.
En
“De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het voordeel over meer dan vier veroordeelden zou moeten worden toegerekend en dat aan veroordeelde – voor zover al zou worden aangenomen dat hij voordeel heeft genoten – gelet op zijn geringere rol minder toegerekend zou moeten worden”.
Met vorenstaande overwegingen doelt het hof op dossierpagina 1363 (map 4) waarin onder meer is opgenomen:
“In de strafzaak bestond, ten aanzien de verdachten:
- [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats]
- [medeverdachte 5] , geb. [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]
- [betrokkene 3] , geb. [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats]
- [betrokkene] , [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats]
- [medeverdachte 1] , geb. [geboortedatum] 1984 [geboorteplaats]
- [betrokkene 5] , geb. [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
- [betrokkene 4] , geb. [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats]
de verdenking dat zij o.a. betrokken waren bij het conversielaboratorium dat op 26 oktober 2011 is aangetroffen en ontmanteld aan de [b-straat 1] te Oisterwijk.
Het Gerechtshof heeft, inzake de tenlastegelegde feiten die hierop zien, verdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [betrokkene] en [medeverdachte 1] veroordeeld.
De uitspraak van het Gerechtshof met betrekking tot medeverdachte [medeverdachte 5] vond plaats op 3-6- 2014 met parketnummer 20-004406-12.
De uitspraak van het Gerechtshof met betrekking tot medeverdachte [betrokkene 3] vond plaats op 3-6-2014 met parketnummer 20-000097-13.
De uitspraak van het Gerechtshof met betrekking tot medeverdachte [betrokkene] vond plaats op 3-6-2014 met parketnummer 20-000087-13.
De uitspraak van het Gerechtshof met betrekking tot medeverdachte [medeverdachte 1] vond plaats op 3-6-2014 met parketnummer 20-000098-13.
De uitspraak van de rechtbank met betrekking tot medeverdachte [betrokkene 5] vond plaats op 19-12-2012 met parketnummer 01/993206-12.
De uitspraak van de rechtbank met betrekking tot medeverdachte [betrokkene 4] vond plaats op 19-12-2012 met parketnummer 01/993211-12. ”
31. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. De ontnemingsmaatregel strekt ertoe om aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen dat hij in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.In het geval er meer daders zijn, zal de rechter niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds kunnen vaststellen. Hij zal dan op basis van al de hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die elk van de daders heeft gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen, moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. Dat betekent niet dat de rechter, in het geval er meer daders zijn, verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat pondspondsgewijze toerekening, ingeval de rechter wel tot een verdeling komt, dan op zichzelf het uitgangspunt dient te vormen. De omstandigheden van het geval zijn in dezen beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van zijn oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene.