Conclusie
Nummer21/01122
Het cassatieberoep
Het eerste middel
ribaat” (bewijsmiddelen 1 en 2);
AK pistool”, hij geschoten heeft en hij “
ribaat gedaan heeft voor de strijdgroep, op wacht heeft gestaan”en dat medeverdachte [betrokkene 2] training kreeg om tanks uit te schakelen en op missie ging om een tank uit te schakelen (bewijsmiddelen 3 en 4);
Het is het hof ambtshalve bekend uit vergelijkbare zaken dat met ‘ribaat’ gedoeld wordt op het gewapend bewaken van frontlinies in Syrië.”
het omverwerpen van het Assad regime en het vestigen van een islamitische staat." Jolen laat echter achterwege te melden wat onmiddellijk daarop volgt: "
However, it also acknowledged that must take into account the population's current state of mind, misled by the regime's manipulation of the clerical establishment." [6] Een islamitische staat die rekening houdt met andere opvattingen dus. Dat is een cruciaal detail in een rapport dat veel aandacht besteedt aan ‘de’ Islamitische Staat. Bovendien schenkt Jolen geen enkele aandacht aan de informatie afkomstig van onze eigen overheid. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft immers, mede dankzij Nieuwsuur en Trouw, WOB-rapporten en kritische vragen van de Tweede Kamer, een grote hoeveelheid informatie verstrekt die relevant is. Daarnaar gevraagd stelt Jolen dat zij deze informatie niet heeft meegenomen omdat zij “
onderzoek doet naar bewegingen en niet naar de vraag in hoeverre die bewegingen door de Nederlandse overheid werden gesteund.” Daarmee miskent zij echter dat de Nederlandse steun gebaseerd was op een eigen onderzoek naar oogmerk en handelingen van dezelfde bewegingen die zij onderzocht. Inmiddels hebben in hoger beroep een tweetal deskundigen, Leenders en Verhelle, rapporten uitgebracht. Deze schetsen een ander beeld dan de stukken van Jolen en geven meermaals aan de stellingen van Jolen niet te kunnen onderschrijven. Uiteraard kan er tussen deskundigen verschil van mening bestaan. Het probleem zit hem er echter in dat uit de door de deskundigen aangedragen kanttekeningen opnieuw duidelijk blijkt dat Jolen zeer selectief is in de aangehaalde bronnen en deze ook meermaals onjuist weergeeft. De raadsvrouw wijst op enkele voorbeelden uit de rapporten van Leenders en Verhelle:
Grofweg heeft de rechtbank drie argumenten ten grondslag gelegd aan de stelling dat Ahrar al-Sham het oogmerk zou hebben een deel van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Dat betreft ten eerste de gedeeltelijke implementatie van sharia-wetgeving in delen van Syrië waar Ahrar al-Sham de controle had. Ten tweede worden vermeende schendingen van het internationaal humanitair recht aangehaald waaruit zou blijken dat Ahrar al-Sham zich tegen specifieke bevolkingsgroepen (geloofsgemeenschappen), met name de alawieten, zou keren en deze bevolkingsgroepen ernstige vrees zou willen aanjagen. En ten derde wordt de samenwerking met Jabhat al-Nusra benadrukt.
sectarian hatred, zoals door de rechtbank aangenomen. Leenders komt weliswaar tot een meer genuanceerde conclusie, maar ook hij beschrijft hoe vanaf begin 2013, en zeker vanaf de zomer 2013, Ahrar al-Sham afstand neemt van sektarische uitgangspunten.
Liberation of the coast" uit augustus 2013. De deskundigen hebben beiden uitvoerig stilgestaan bij deze operatie. Duidelijk wordt dat deze operatie in ieder geval voor Ahrar al-Sham een evident militair doel had, evenals een militaire aanleiding. Daar komt bij dat de dorpen waar het hier om ging niet alleen door militairen van het regime, maar ook door bewapende burgermilities werden bewaakt. Leenders acht weliswaar het
Human Rights Watch-rapport voldoende betrouwbaar om aan te nemen dat er sektarisch geweld tegen burgers heeft plaatsgevonden, maar kan de stelling dat het bloedbad "
premeditated and organized" en "
being planned as part of an attack on a civilian population" niet onderschrijven. Hij komt bovendien tot de conclusie dat Ahrar al-Shaam "
waarschijnlijk niet of zeker in mindere mate" direct betrokken was bij het bloedbad. Ahrar al-Sham heeft de aan haar gedane verwijten in het rapport ontkend en daarbij expliciet aangegeven Syrische burgers geen doelwit te maken. Dat is een contra-indicatie voor het oogmerk de alawieten angst aan te jagen; dan zou een aanval immers juist worden opgeëist en worden verduidelijkt dat de achtergrond van de personen hiervoor de aanleiding is. De deskundige Verhelle noemt het dan ook onwaarschijnlijk dat het doden van burgerslachtoffers een oogmerk van Ahrar al-Sham is.
Nadere (bewijs)overwegingen
Op die manier bracht het Syrische regime de burgerbevolking in gevaar en wakkerde ze daarnaast op die manier de sektarische aspecten van het conflict aan, namelijk door een aanval uit te lokken van de (in hoofdzaak) soennitische oppositie op sjiitische, alawitische en christelijke regio's(p. 24 deskundigenrapport)
.”Dit onderbouwt het door het hof aangenomen oogmerk van het dwingen van het regime iets te doen, maar onderbouwt geen oogmerk van het angst aanjagen aan een concreet deel van de bevolking.
deskundigenrapportkon worden aangemerkt. Tegelijkertijd blijkt uit het arrest dat het hof in de regel de deskundigen Leenders en Verhelle heeft gevolgd. Deze hebben zich volgens de stellers van het middel kritisch uitgelaten over het rapport van Jolen, in het bijzonder ten aanzien van sharia-wetgeving. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de beantwoording van de vragen van Jolen inclusief haar stelling over de strikte interpretatie van de sharia in het bewijsmiddelenoverzicht is opgenomen. Het zevende bewijsmiddel moet dan ook hooguit geacht worden redengevend te zijn voor zover daarnaar in de voetnoot bij het arrest is verwezen.
wederrechtelijkde overheid te dwingen iets te doen of te dulden en/of de fundamentele structuren van Syrië
ernstig te ontwrichten of te vernietigen.In de toelichting wordt de stelling ingenomen dat misdrijven gepleegd door gewapende partijen die in opstand zijn gekomen tegen een zittend regime niet per definitie als terroristische misdrijven kunnen worden beschouwd. Een andersluidende opvatting zou immers inhouden dat ook het Vrije Syrische Leger (VSL), de Koerden en groeperingen die door Nederland actief gesteund werden in hun strijd tegen het regime, terroristische misdrijven plegen wanneer zij in die strijd hun tegenstanders doden, althans dat oogmerk hebben. Ook de wetsgeschiedenis toont aan dat men niet alle daden van (gewapend) verzet tegen een abject regime als terroristisch heeft willen bestempelen. Dit past ook bij de Europese totstandkomingsgeschiedenis van het Kaderbesluit 2002/475/JBZ van 13 juni 2002, dat ten grondslag ligt aan artikel 83a Sr. In de toelichting citeren de stellers van het middel wat de raadsvrouw bij pleidooi heeft aangevoerd (paragraaf 28 t/m 43).
wederrechtelijkdwingen van een overheid iets te doen of te dulden. Hetzelfde geldt voor het ontwrichten of vernietigen van de fundamentele structuren van een land: het omverwerpen van een niet erkend regime kan niet als zodanig worden beschouwd.
Het juridisch kader
de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel
een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel
de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.” [28]
Van een bedreiging met een terroristisch misdrijf is eerst sprake als het misdrijf waarmee gedreigd wordt zou plaatsvinden met het oogmerk een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen. Daarvan zal bijvoorbeeld sprake kunnen zijn als gedreigd wordt met vergiftiging van drinkwater die tot doel zou hebben een overheid te dwingen iets te doen of niet te doen.” [30]
een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden” en “
de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen” wordt in de memorie van toelichting opgemerkt dat het moet gaan om een aanzienlijke pressie op de regering. Actiegroepen of demonstraties vallen in beginsel buiten de definitie omdat de misdrijven die deze groepen plegen doorgaans niet zijn gericht op het aanjagen van vrees onder de bevolking, de misdrijven die deze groepen plegen niet tot de ernstigste misdrijven behoren, de druk die uitgaat van deze groepen niet genoeg is om van dwingen te kunnen spreken en van het ernstig ontwrichten van fundamentele structuren van een land geen sprake is. [34] Het gaat bij terroristische misdrijven om misdrijven die de gehele samenleving en de internationale rechtsorde bedreigen. [35]
terroristischeorganisatie worden bestempeld indien die organisatie het plegen van misdrijven met een terroristisch oogmerk tot oogmerk heeft. [36] In essentie brengt de wet daarmee mijns inziens de eis tot uitdrukking dat het oogmerk van de organisatie er (onder meer) [37] op is gericht om – door middel van het plegen van één of meer misdrijven uit de catalogus van artikel 83 Sr – één of meer van de in artikel 83a Sr genoemde terroristische doelstellingen te verwezenlijken. Voor strafbaarheid van deelneming aan zo’n organisatie is dus vereist dat de organisatie zich – in elk geval:
mede– ten doel heeft gesteld om door middel van bepaalde misdrijven (i) een (deel van de) bevolking ernstige vrees aan te jagen, (ii) een overheid wederrechtelijk te dwingen een verrichting te doen, na te laten of te dulden, dan wel (iii) de fundamentele structuren van een land ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
De beoordeling van het eerste middel
Ahrar al-sham neemt het toepassingsgebied van de shari’a veel breder dan de Syrische Arabische Republiek, die de shari’a toepast op wat hier als familierecht wordt beschouwd.” Ook wijs ik erop dat een deel van de kritiek van de verdediging evengoed van toepassing is op bijvoorbeeld de deskundige Verhelle, die ook een (te weten: Belgische) politiedeskundige is, en door de verdediging wel betrouwbaar wordt geacht. Als de stelling van de verdediging wordt gevolgd, zou dat betekenen dat ieder rapport uitgebracht door een politieambtenaar of politiedeskundige telkens met argwaan zou moeten worden bekeken. Tot slot gebruikt het hof voor het aannemen van het terroristisch oogmerk niet alleen het rapport van Jolen maar ook, met name zelfs, de rapporten van Leenders en Verhelle.
op onrechtmatige wijze”. [39] Een inhoudelijke toelichting op het toevoegen van dit bestanddeel wordt in de parlementaire stukken niet gegeven. In de ontstaansgeschiedenis van het Kaderbesluit heb ik op dit gebied evenmin directe relevante aanknopingspunten kunnen vinden. Enig aanknopingspunt dat hier wel van belang kan zijn, aangezien zowel in feitelijke aanleg als in cassatie wordt aangevoerd dat sprake is van legitiem verzet tegen een overheid die haar legitimiteit heeft verloren, is overweging 11 voorafgaand aan het Kaderbesluit. Deze overweging luidt als volgt: “
Dit kaderbesluit is niet van toepassing op handelingen van strijdkrachten tijdens een gewapend conflict als gedefinieerd in en onderworpen aan het internationaal humanitair recht, noch is het van toepassing op de handelingen ondernomen door de strijdkrachten van een staat bij de uitoefening van hun officiële taken, voorzover onderworpen aan andere bepalingen van internationaal recht (…).”Belangrijker is echter het antwoord van de minister op vragen van de leden van de CDA-fractie in de memorie van antwoord. [40] Daaruit valt af te leiden dat de minister niet alle daden van verzet tegen een abject regime als terroristisch heeft willen bestempelen:
De leden van de CDA-fractie informeerden voorts naar de mogelijke strafbaarheid van het in Nederland werven van financiële steun voor gewapende strijd door de Irakese oppositie ten tijde van Saddam Hoessein. Ook wilden zij weten of gewapende acties tegen een bewind dat een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid vormt, alsmede de ondersteuning daarvan, onder de werking van de artikelen 83 j°. 83a Sr van dit wetsvoorstel kunnen worden gebracht. Met deze leden ben ik van mening dat bepaalde daden nimmer te rechtvaardigen zijn met het doel een abject regime ten val te brengen. Zij noemden als voorbeeld het vrees aanjagen van de bevolking door aanslagen op de bevolking, teneinde een regime te destabiliseren. De artikelen 83 en 83a Sr zijn in dergelijke gevallen dan ook materieel van toepassing.” [41]
om geen wetten te maken maar de shari'a-wetten toepassing te laten vinden.” Het daarop gebaseerde oordeel dat sprake is van het oogmerk de overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van het land ernstig te ontwrichten of te vernietigen en (een deel van) de bevolking vrees aan te jagen, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
Ik heb meegedaan aan het ribaat”, terwijl de als bewijsmiddel 3 gebruikte verklaring van de medeverdachte inhoudt dat hij “
ribaat gedaan heeft voor de strijdgroep, op wacht heeft gestaan”en het hof heeft overwogen dat het ambtshalve ermee bekend is dat met ‘ribaat’ gedoeld wordt op het gewapend bewaken van frontlinies in Syrië. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte met zijn gedragingen heeft bijgedragen aan de organisatie en het doel van de organisatie heeft ondersteund, acht ik niet onbegrijpelijk. Het hof heeft dit oordeel – in het licht van hetgeen door de verdediging op dit punt is aangevoerd, dat in de kern niet meer inhoudt dan dat de verdachte niet op missie zou zijn geweest – ook toereikend gemotiveerd.
Het tweede middel
“Het is een feit van algemene bekendheid dat ten tijde van het tenlastegelegde maar ook al geruime tijd voor die periode jihadistische strijdgroepen systematisch en op grote schaal ernstige misdrijven pleegden. Dit kan de verdachte gedurende zijn verblijf in Syrië ook niet zijn ontgaan.”Het bevat zowel de klacht dat onvoldoende is gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dienaangaande als de klacht dat de bewezenverklaring op deze punten ontoereikend is gemotiveerd.
76. Belangrijker echter is in dit verband het opzet-vereiste. Cliënt heeft niet het opzet gehad deel te nemen aan een terroristische organisatie met zijn activiteiten bij Ahrar al-Sham. Sterker nog, uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat zij zich juist bewustniet
wilden aansluiten bij een terroristische organisatie:
Onderdeel van rechtszekerheid is dat niemand gehouden is aan wetten of rechterlijke uitspraken die niet bekend konden zijn op het moment dat iemand iets deed of naliet. Dat geldt hier natuurlijk ook. Je kan toch niet de Minister van dat moment verwijten dat hij iets deed wat met de kennis van een rechterlijke uitspraak nu misschien tot een andere conclusie had geleid?Als we nu weer contacten zouden hebben met Ahrar al-Sham, dan doen wij dat met de wetenschap van deze rechterlijke uitspraak. Dat is een logische redenering.
Maar je kunt een beslissing uit 2015 niet houden tegen een rechterlijke uitspraak uit 2019."
De beoordeling van het tweede middel
niet uitsluitendna de deelneming van verdachte hebben plaatsgevonden). Datzelfde geldt voor de stelling dat het ministerie van Buitenlandse Zaken de kwalificatie van terroristische organisatie toen (nog) niet kon voorzien, dat verschillende deskundigen verschillend gerapporteerd hebben over de aard van de organisatie, dat de organisatie niet op een terrorismelijst stond en alle overige stellingnames en argumenten in de toelichting op het middel. Deze hebben namelijk alle als (onjuiste) premisse gemeen dat het hof het opzet louter en alleen heeft gebaseerd op het feit van algemene bekendheid dat jihadistische strijdgroepen actief waren in Syrië en de verdachte dit tijdens zijn verblijf niet kan zijn ontgaan.
ernstige misdrijven” terroristische misdrijven omvatten. Dit oordeel acht ik geenszins onbegrijpelijk. Het kan bij feiten van algemene bekendheid immers onder meer gaan om “
historische (reeksen van) gebeurtenissen”. [51] Over het conflict in Syrië, dat begon in 2011, was ten tijde van de ten laste gelegde periode al veel bekend en sinds 2012 is bekend dat personen vanuit Nederland reisden naar Syrië, onder meer voor de jihadistische strijd. [52] Vervolgens kan “
dit” de verdachte gedurende zijn verblijf niet zijn ontgaan, aldus het hof. Ook dit oordeel geïsoleerd beschouwd acht ik niet onbegrijpelijk, gelet op de vaststellingen van het hof dat Ahrar al-Sham maar ook andere organisaties (zoals Jabhat al Nusra en ISIS) in Syrië ernstige dan wel terroristische misdrijven pleegden gedurende de ten laste gelegde periode, terwijl de verdachte daar verbleef en aangesloten was bij Ahrar al-Sham.
Het derde middel
“Het is een feit van algemene bekendheid dat ten tijde van het tenlastegelegde maar ook al geruime tijd voor die periode jihadistische strijdgroepen systematisch en op grote schaal ernstige misdrijven pleegden. Dit kan de verdachte gedurende zijn verblijf in Syrië ook niet zijn ontgaan.”
4 Feit 2: voorbereidingshandelingen
heeft gelopen, wapens heeft vastgehad of een training heeft gevolgd. Ik verwijs naar hetgeen ik daar over heb gezegd in het kader van de deelnemingshandelingen.
toen al enige tijd weg waren bij Jund al-Aqsa en elkaar toen al uit het oog waren verloren.
”
De beoordeling van het derde middel
ribaat” heeft gelopen. De eerste deelklacht faalt dan ook.